In het bevlogen en helder stuk ‘Hebben Europa en links nog een toekomst?’ in het vorige nummer van Sampol (maart 2016) daagt Mark Elchardus links uit om uit zijn schulp te komen. Europa glijdt af naar duisternis, links naar betekenisloosheid. Welaan dan, Mark. Mijn antwoord: Europa heeft geen toekomst zonder links. En zoals het een democratie hoort, zit in dat antwoord vooral een opdracht voor links. Want Europa is wat we er van maken. Er ligt werk op de plank, maar eigenlijk is het nooit anders geweest.
De huidige staat van het land doet me terugdenken aan het de tweede helft van de jaren 1990, toen ik politiek actief werd. Het Dutroux-schandaal deed het politico-justitiële establishment op zijn grondvesten daveren; de Bosnië-oorlog zorgde voor een vluchtelingencrisis en toonde de onmacht van de EU aan haar eigen grens; de besparingen in aanloop naar de euro wogen op het sociaaleconomische gemoed; de dotcom-boom zorgde voor optimisme én angst voor technologische disruptie en de dioxinecrisis deed ons twijfelen aan de betrouwbaarheid van de markt om in onze basisnoden te voorzien. Vervang die onderwerpen nu door terreuraanslagen, Syrische burgeroorlog, financiële crisis, digitalisering en Volkswagen-gate, en de tijd waarin we leven lijkt plots veel minder uitzonderlijk. Het grote verschil is de situatie van links en het elan van Europa.
Rond de millenniumwisseling was links goed voor ongeveer de helft van de regeringsleiders in Europa, met figuren als Gerhard Schröder en Tony Blair. Met de euro, de aanloop naar een Europese grondwet en de nakende uitbreiding was er perspectief op een ‘ever closer union’. Maar met de Derde Weg en de Europese federalisering werden we twee illusies rijker. Dit voortschrijdend inzicht is dan ook het belangrijkste verschil met een kleine 20 jaar geleden.
De desillusie met de Derde Weg en de Europese federalisering draagt een paradox in zich. De Derde Weg was gebaseerd op het geloof dat we - via sociale investeringen gericht op empowerment en employability én arbeidsmarkthervorming in de vorm van flexicurity - de ongelijkheden voortgebracht door de markt konden terugdringen. Sinds de financiële crisis van 2008 is dat spectaculair mislukt: sociale investering kon niet op tegen de markt. De agenda van links is toen verschoven naar de rechtstreekse aanpak van economische ongelijkheid, door predistribution (ingrijpen op de ongelijke loonvorming) én door herverdeling via fiscaliteit. De paradox is dat net nu, met de lage productiviteit en grote diversiteit van nieuwkomers op de arbeidsmarkt, Europese sociale investering meer dan ooit nodig is. Bovendien durven de huidige Europese leiders nauwelijks nog stappen te zetten in de richting van verdere eenmaking. De EU-federalisering zit na mislukte referenda, de opkomst van eurosceptici en de Brexit helemaal in het slop. Nochtans maken de vele crisissen (banken, euro, vluchtelingen) precies nu meer Europa noodzakelijk.
De opdracht om de markt te temmen zodat ze ten dienste zou staan van de Europese welvaartsstaten én de opdracht om met Europese politiek voor vrede, veiligheid en samenwerking te zorgen, is nu rauwer, conflictueuzer en risicovoller dan in de voorbije decennia. We weten dat de vorige aanpak niet meer werkt. Alleen zijn we het nog niet eens over welke nieuwe linkse aanpak dan wel kan werken.
Elke reflectie over de toekomst van links en van de EU moet starten bij de welvaartsstaat, het beschavings- en ontwikkelingsmodel dat van Europa dé plaats maakt waar het voor de meeste mensen het beste leven is. We willen de welvaartsstaat beschermen en verbeteren, omwille van wat die voor de Europese burgers doet, maar ook omwille van de inspiratie die het Europees sociaal model tot ver buiten de grenzen kan opleveren.
VIER VASTSTELLINGEN
Hieronder alvast vier vaststellingen als aanzet voor dat debat, vier vaststellingen ook die leiden tot een antwoord op de vragen van Mark Elchardus rond asiel en migratie. De aanloop naar die antwoorden is niet toevallig. Mijn punt is net dat we de asiel- en migratiekwestie vanuit het perspectief van de welvaartsstaat, hier en in onze buurregio’s, moeten benaderen.
Vaststelling 1. De EU zal nooit de politieke drager van de welvaartsstaat worden. Ze moet er zijn om nationale welvaartsstaten te ondersteunen.
De ever closer union among the peoples of Europe zal niet leiden tot één gemeenschap of één natie, verbonden door één sociale zekerheid gebaseerd op solidariteit en wederkerigheid. De welvaartsstaat zal nationaal of regionaal blijven. Dat betekent dat essentiële politieke keuzes over sociale verzekering en investering, inkomensontwikkeling, armoede en ongelijkheid de inzet van nationale politieke strijd zullen blijven. De linkse keuze voor de Europese Unie is gebaseerd op de overtuiging dat de EU beter in staat moet zijn om supranationale ‘welvaartslekken’ aan te pakken dan de afzonderlijke lidstaten. Of de EU daar werkelijk in slaagt, is niet gegarandeerd. Dat is de inzet van de Europese politieke strijd.
De bankencrisis heeft aangetoond hoe mondiale economische krachten de nationale welvaartsstaat serieuze schade kunnen toebrengen. En vooral hoe zulke mondiale economische bewegingen uiteindelijk veel bepalender zijn voor onze welvaartsstaat dan de Europese beleidscoördinatie rond sociale doelstellingen. De lidstaten kunnen zelf hun sociale keuzes wel maken. Maar wat lidstaten niet zelf kunnen, zijn de mondiale economische risico’s afdekken op een manier die lidstaten toelaat om positieve keuzes te maken. De linkse Europese prioriteiten moeten een antwoord zijn op die bedreigingen. Dat betekent onder andere een handelsbeleid dat onze sociale en ecologische standaarden beschermt en uitdraagt; een bankenunie die spaarders en overheden beschermt en de financiële bloedsomloop voor de hele Europese economie verzorgt; een fiscaal beleid dat internationaal mobiel vermogenden en multinationals bij de les houdt; een arbeidsmobiliteit die compatibel is met onze nationale welvaartsstaten en voor opwaartse convergentie zorgt. Die agenda moet duidelijker en offensiever, zo niet dan dreigt de EU haar legitimiteit te verliezen.
De vluchtelingencrisis en de migratiestromen zijn ook zo’n supranationaal risico. Het is duidelijk dat de afzonderlijke aanpak door de lidstaten er niet in slaagt om dit risico om te buigen naar een positief verhaal voor de respectieve welvaartsstaten. Het beleid van de verschillende lidstaten, zowel dat van Duitsland als dat van Griekenland of Hongarije, heeft andere lidstaten voor voldongen feiten gezet. Lidstaten die correct de internationale asielregels toepasten, zoals Zweden en Oostenrijk, zijn daar node mee gestopt. Andere lidstaten zien de aanvragers sterk dalen, zoals België. Uiteindelijk zijn gesloten grenzen het enige stabiele evenwichtspunt gebleken. En toen dat een feit was, is die grens de facto verlegd tot in Turkije, in ruil voor een minimale hervestiging vanuit Turkije naar de EU.
Een gezamenlijk asiel- en migratiebeleid dat de Europese welvaartsstaat ondersteunt, samen met een nabuurbeleid dat het Europese sociale model verspreidt tot ver in de buurregio’s waar de migratiestromen ontstaan, is dus noodzakelijk. Maar dat staat in schril contrast met het feitelijk onvermogen van het voorbije jaar om tot een akkoord te komen over een gezamenlijk beleid, laat staan akkoorden te doen naleven. Pleiten voor een eengemaakte EU-aanpak lijkt in die context luchtfietserij. Guy Verhofstadt ziet in zijn boek De ziekte van Europa (2015) als enige oplossing om de EU bevoegd te maken in plaats van de lidstaten. Ik vrees dat we daar zonder een grondig en diep akkoord over wat migratie met de Europese welvaartsstaten doet en kan doen, zelfs niet zullen geraken. Dit zou ons misschien kunnen lukken zonder Oost-Europa. Een dergelijk gezamenlijk beleid kan het uiteindelijk resultaat zijn, maar eerst moet worden gesproken over een inhoudelijk akkoord over de migratiestromen op langere termijn en de vluchtelingencrisis op kortere termijn. Dat akkoord staat niet op zich maar hangt samen met evaluatie van de sociaaleconomische positie van en de veiligheidssituatie in Europa.
Vaststelling 2. De eurozone-aanpak van de financieel-economische crisis heeft lidstaten uiteen gedreven en solidariteit verzwakt
De vluchtelingencrisis komt bovenop een sociaaleconomische context die in de meeste lidstaten al benard was. De welvaart binnen de eurozone ligt nog steeds onder het niveau van vóór de bankencrisis. De sociale gevolgen in Zuid-Europa zijn immens. Bijna elke regering die verantwoordelijkheid nam in de nasleep van de bankencrisis is naar huis gestuurd. Dat zorgt voor een klimaat waarin solidariteit tussen en binnen lidstaten getest wordt en populisme gedijt.
Zoals de vluchtelingencrisis de verdeeldheid met Oost-Europa blootlegde met gesloten grenzen als gevolg, legde de eurocrisis een breuk bloot tussen Noord- en Zuid-Europa, met sociaaleconomische divergentie tot gevolg. Op dat vlak is de euro een mislukking. De idee was dat de euro ons economisch sterker zou maken en voor economische convergentie zou zorgen, maar het tegendeel gebeurde. De draagwijdte van dat feit mag niet worden onderschat. De euro was economisch het vlaggenschip van het Europese project. Als de kost van lidmaatschap dermate is en als Oost-Europese landen erin slagen te convergeren zonder lidmaatschap van de euro, dan sputtert die motor van éénmaking. Dat heeft gevolgen ver voorbij het economisch beleid. Ook de onder mijn eerste vaststelling vastgestelde noodzaak om een meer ééngemaakt asiel- en migratiebeleid te voeren, ontsnapt er niet aan. Zonder succesvolle eurohervorming is er geen perspectief op een nieuw evenwichtspunt voor de EU en dreigt onvermijdelijk desintegratie op meerdere vlakken.
De eurocrisis is gepaard gegaan met een uitgesproken moralistisch macro-economisch beleid op aangeven van Duitsland. Zogenaamd deugdzame lidstaten die hun huis op orde hebben, moesten hun spilzieke collega’s ondersteunen. Om in aanmerking te komen voor ondersteuning, moesten zij nu eerst eens tonen dat ze konden bezuinigen en structureel hervormen. Feit is dat het bezuinigingsbeleid in de eurozone na de bankencrisis veel heeft bijgedragen tot die mislukking van de euro. Het veroorzaakte een tweede recessie én een nog hogere staatsschuld. Anderzijds is het ook een feit dat de Zuid-Europese lidstaten een zeer gebrekkige welvaartsstaat hadden uitgebouwd, met veel aandacht voor herverdeling op korte termijn en weinig aandacht voor sociale investering op langere termijn. De meeste klassieke sociaaldemocratische partijen maakten die analyse correct en zorgden in regeringen voor beperkte bijsturingen. Maar finaal kozen kiezers in Noord-Europa voor een strenge versie van het bezuinigingsbeleid en in Zuid-Europa voor een duidelijke verwerping ervan, en houden die elkaar Europees in de tang. De euromalaise is een van de belangrijkste bronnen van populisme in de eurozone. Het maakt de politieke besluitvorming instabiel en zaait twijfel over onze eigen welvaartsstaat.
Als we de euro willen behouden - wat zeker voor België het uitgangspunt moet blijven - moet ze serieus hervormd en verdiept worden. Over de manier waarop is heel wat literatuur ontstaan in navolging van het zogenoemde ‘Vijf presidenten rapport’. Ik ga hier in het bestek van dit artikel niet op in. Hier volstaat om te stellen dat een grondig en diep akkoord over hoe de eurozone de welvaartsstaten die er deel van uitmaken beter kan ondersteunen, noodzakelijk is. Zo’n akkoord zal belangrijke keuzes vergen over hoe we op korte termijn met de conjunctuur omgaan en hoe we mekaar op korte termijn verzekeren, en ten tweede hoe we op lange termijn investeren in productiviteitsgroei en via welke instrumenten we daarvoor op elkaar kunnen vertrouwen. Voor sociaaldemocraten in de EU is het van levensbelang dat het eurozonebeleid omgebogen wordt naar een versterking van de welvaartsstaat door deze beter te beschermen tegen crisissen en te mikken op productiviteitsgroei op lange termijn. Als men er niet in slaagt aan te tonen dat solidariteit tussen EU-lidstaten en binnen de lidstaten op langere termijn de welvaart verhoogt, wordt het draagvlak voor de sociaaldemocratische welvaartsstaat zelf aangetast. Bovendien moet de eurohervorming de Zuid-Europese lidstaten een nieuwe kans bieden om er sociaaleconomisch terug bovenop te komen door de uitbouw van een meer duurzame welvaartsstaat.
Vaststelling 3. Het huidige Duitse leiderschap is niet vol te houden.
In zowel de eurocrisis als de vluchtelingencrisis van de voorbije jaren heeft Duitsland een centrale rol gespeeld. In de eurocrisis is het door Duitsland voorgestane beleid schadelijk gebleken voor de Zuid-Europese lidstaten. In de vluchtelingencrisis is Duitsland onmachtig gebleken ten opzichte van de Oost-Europese. Het resultaat is een intens verdeeld Europa. Het enige overblijvende leiderschap in Europa is gehavend uit de crisissen gekomen. Het Duitse leiderschap alleen is niet bij machte om de crisis van de Europese welvaartsstaten op te lossen. Daarmee zitten we in een nieuwe situatie.
Vroeger was de Frans-Duitse as de spil van de eerste 50 jaar eenmaking van Europa, maar die rol is uitgespeeld. Vandaag is die as helemaal scheefgetrokken. Sinds de jaren 2000 zit Frankrijk, samen met Italië, in een langdurige stagnatie. Het Franse leiderschap in Europa heeft niet veel in de aanbieding: zowel de economische als de sociale prestaties van de Franse welvaartsstaat zijn pover. Zelfs het enige ‘langetermijnlichtpunt’, namelijk het feit dat Frankrijk nog altijd de grootste bevolkingsgroei kent, baart zorgen door de sociale immobiliteit die de Franse welvaartsstaat kenmerkt. Het is de arme bevolking die toeneemt en er lijkt geen succesvolle strategie van sociale investering voorhanden om daar een troef van te maken.
Duitsland daarentegen verkeert in Wunder vorm. Nadat Duitsland de ‘zieke man van Europa’ genoemd werd en Reformstau in 1997 het woord van het jaar werd, timmerden de Duitsers opnieuw aan hun welvaartsstaat. Het werd een spectaculair succes. De werkloosheid was nog nooit zo laag, en dat ondanks miljoenenimmigratie uit het oosten. Duitsland vermeed een recessie door export naar de opkomende landen en boekt begrotingsevenwicht na begrotingsevenwicht, terwijl andere lidstaten met moeite onder de 3% begrotingstekort geraken. Allicht was die politieke en economische context mee bepalend voor het zelfvertrouwen waarmee Duitsland dacht de eurocrisis en de vluchtelingencrisis naar haar hand te zetten. Lidstaat in schuldencrisis? Gewoon doen zoals Duitsland en dan lost het zich op. Vluchtelingen uit Syrië? Gewoon de regels toepassen en we krijgen dat voor mekaar. Angela Merkels Wir schaffen das was even goed uitdrukking van dat zelfvertrouwen dan de ethische positie die er nu soms wordt van gemaakt.
Door zo voortvarend op te treden heeft Duitsland andere lidstaten het nakijken gegeven. Maar vergis u niet. De houdbaarheid van het nieuwe Duitse wonder is eerder beperkt. Duitsland heeft de kortetermijnwinst geplukt van een lagelonenbeleid (mee ingegeven door arbeidsmigratie uit het oosten), turbogroei van de opkomende landen, desinvestering in haar infrastructuur en beginnende vergrijzing. De gevolgen zijn navenant: oudere Duitsers zijn spaar-geobsedeerd na de vermindering van hun pensioenen, terwijl nieuwkomers en jonge Duitsers werken aan zo’n lage lonen dat het aantal werkende armen evenredig is gestegen met de dalende werkloosheid. Bovendien hebben de Duitsers zo de rest van de eurozone economisch naar beneden getrokken, waardoor de export naar de belangrijkste Duitse markt, namelijk de eurozone zelf, verzwakte. De sociaaleconomische motor achter de Duitse dominantie sputtert.
De voorbije jaren hebben alle lidstaten zich moeten aanpassen aan de Duitse welvaartskeuzes. Op dit moment is in Duitsland zelf een correctie aan de gang. Een van de lessen uit de euro- en vluchtelingencrisis is dat het ook in het belang van Duitsland is om nieuwe afspraken te maken. Haar leiderschap is anders niet vol te houden. Een nieuwe economische tegenmacht is nodig. Kleinere buurlanden hebben er belang bij dat Frankrijk en Italië eindelijk hun sclerose afschudden, maar evenzeer dat Duitsland zijn eenzijdige economische koers bijstuurt. Die economische Europese tegenmacht zal niet vanzelf vorm krijgen. Precies daarom moeten sociaaldemocraten inzetten op de onvermijdelijke hervormingen die er aan zitten te komen. Het Frans-Duitse leiderschapsvacuüm opent mogelijkheden. Het vraagt dat de Europese sociaaldemocraten hun samenwerking verstevigen en dat er meer bepaald met de Duitse en Franse kameraden intensief aan een nieuwe verstandhouding wordt gewerkt.
Vaststelling 4. Het vrededividend is op. Er komt geen Pax Europeana zonder versterkt veiligheidsbeleid.
Aan de grenzen van de EU en in haar buurlanden is het onveiliger dan ooit tevoren. Het aantal doden door geweld is hoger, de conflicten talrijker en de democratische vrijheden beperkter. Geen wonder dat een groot deel van de bevolking aan de niet-Europese kant van de grens niet liever wil dan zich in (West-)Europa vestigen. Het Syrische conflict is de meest gruwelijke variant en via terreur wordt dat conflict naar onze welvaartsstaat zelf teruggebracht. Onze buurregio’s stabiliseren en pacificeren begint met de beveiliging van onze eigen welvaartsstaat, onze eigen grenzen en onze levens hier.
Het klinkt gek voor een continent dat ooit bijna de hele wereld koloniseerde en de wereldzeeën domineerde, maar Europa zal opnieuw moeten leren om de vrede in een wijde periferie rondom zich af te dwingen. Dit keer kunnen we niet op de Amerikanen terugvallen. De Pax Europeana gaan we zelf moeten afdwingen. Dat is niet in het minst een opgave voor links. We moeten beseffen dat het vredesdividend op is en dat we aan het begin van een periode van hogere veiligheidsuitgaven staan. De beveiliging van de EU en de buurregio’s zal handenvol geld kosten, zeker als we het verstandig, humanitair en duurzaam willen doen. Het alternatief voor de mislukkingen van het bommenwerpen van Libië tot Afghanistan is niet noodzakelijk makkelijker en goedkoper, en het zal opnieuw meer samenwerking binnen Europa vergen.
Ten eerste, dit betekent humanitaire safe havens afdwingen met boots on the ground, massale investering in goodwill als soft power en agressieve regimes indammen door afschrikking. Ten tweede, militaire interventie ondergeschikt houden aan een politiek plan voor vrede betekent ook dat niet-interveniëren (zoals in Syrië) humanitaire drama’s en vluchtelingenstromen creëert. Dat is een grote uitdaging voor het humanitair universalisme van Europees links. Ten derde, dat betekent ook handelen met ongemakkelijke partners zoals Turkije. De tijd dat we met een belofte voor EU-lidmaatschap konden disciplineren, is voorbij. Met uitzondering van de Balkan-landen moet we stoppen met uitbreiden. De European neighbourhood policy zal een meer strategische en geopolitieke invulling moeten krijgen. Ten slotte, door de kost van pacificatie is het van essentieel belang instabiliteit te vermijden. Zo moet het deel zijn van een linkse veiligheidsagenda om onze handelsbalans minder positief te maken voor olie- en gasexporterende sponsors van instabiliteit in onze achtertuin. We transfereren nu immers jaarlijks honderden miljarden dollar naar landen die de Pax Europeana frustreren of bestrijden.
Er zit ook een belangrijke kans in. In de vorige punten gaf ik aan waarom een sterke EU, een hervormde euro en een bijgesteld Duits leiderschap van belang is om de welvaartsstaten te verstevigen. Dat zijn argumenten die vooral aantrekkelijk zijn voor de West-Europese sociaaldemocraten. Veel van de verdieping op vlak van Europese eenmaking zou heel snel kunnen leiden tot een kern-Europa en een Europa van twee snelheden. De nieuwe onveiligheidskwestie voegt een extra dimensie toe. Het maakt duidelijk dat we er in het westen belang bij hebben om onze grenzen te verduidelijken, de buurlanden te pacificeren en te stabiliseren. Een kern-Europa zonder de oostelijke lidstaten dreigt die grens vooral dichterbij te brengen zonder extra invloed in het proces. Maar ook omgekeerd: de ervaring van de Oostgrens en het gemak van migratie binnen de Unie moet de Oost-Europese landen toch doen besluiten dat het beter is om deel van de club te zijn dan er net buiten te liggen. De onveiligheidskwestie is dus een belangrijke reden voor iedereen om tot een nieuw, diepgaand akkoord te komen over de essentie van de Unie op sociaal, economisch en veiligheidsvlak.
De verdieping van de EU is noodzakelijk op de vele genoemde vlakken, van fiscaal beleid over de euro tot migratie- en veiligheid. Die verdieping moet er komen en liefst met de Oost-Europese lidstaten aan boord. Anders dreigt de onveiligheidsgrens op langere termijn dichterbij te komen in plaats van verder van de EU te liggen. In de volgende jaren, tegen de Europese verkiezingen van 2019, moet blijken of diepere samenwerking met de Oost-Europese lidstaten een haalbare optie is. Anders zal de verdieping zonder hen moeten gebeuren.
WAT NU TE DOEN MET DE VLUCHTELINGENCRISIS EN MIGRATIESTROMEN?
Wat betekent al het voorgaande nu voor de vragen die Mark Elchardus stelt over asiel en migratie in zijn artikel ‘Hebben Europa en links nog een toekomst?’ (Sampol, maart 2016)? De Europese welvaartsstaat wordt vanop grote afstand gezien als een haven van vrijheid, vrede en ontwikkeling. Hoe imperfect ook, de EU is met haar welvaartsstaten een force for the better. Dat impliceert twee zaken.
Ten eerste is het in ieders belang dat die kracht voor vrede, vrijheid en ontwikkeling intact blijkt. De welvaartsstaat moet dus ook zelf beschermd worden, precies om zijn rol te blijven spelen voor burgers ervan én voor de rest van de wereld. Ten tweede sluit dit uit dat iedereen voor altijd binnen kan. Open grenzen zouden de welvaartsstaat immers kapot maken. En snel. Alleen al door het Syrische conflict zou het een onmiddellijke verhuizing van meer dan 10 miljoen mensen impliceren. Tel er de anderen bij en binnen het jaar reizen 20 miljoen nieuwkomers de EU binnen. De ontwrichting van zo’n verhuizing zou onze welvaartsstaat in die mate aantasten dat het zou ophouden te bestaan als instrument van vooruitgang. Niet alleen voor onszelf, maar ook voor zij die we er duurzaam mee willen helpen. Heel de ‘wir schaffen das’-polemiek is daartoe te herleiden. Want natuurlijk kunnen we de huidige toestroom aan, maar dat lukt niet zonder filters. Alleen nemen die filters nu de vorm aan van mensensmokkelaars, verdrinkingsdoden in de Middellandse Zee, Hongaarse hekkens of een frustrerend lappendeken van toepassingen van het asielrecht. Echte open grenzen schaffen wir nicht.
Open grenzen bevredigen het universalisme van onze waarden, maar werken niet. Gesloten grenzen daarentegen frustreren ons humanitair universalisme, maar blijken wel effectief. Sinds de EU-grenzen dicht zijn, is het aantal asielzoekers teruggevallen. Dat is een feit. Orbans politiek is afschuwelijk, maar werkt als de enige agenda is om vluchtelingen buiten te houden. Het probleem van het Hongaarse hek is dat Hongarije alleen heeft beslist over de invulling van onze buitengrens en dat het een onmenselijke en onwettelijke versie is van wat onze buitengrens zou moeten zijn. Daarom is het net aan links om de buitengrenzen bij wijze van spreken over te nemen. Investering in duidelijke, beveiligde buitengrenzen zijn nodig als deel van een gemeenschappelijk migratiebeleid ter bescherming en ondersteuning van onze welvaartsstaat. Het is aan links om meest werkbare toepassing van onze internationale humanitaire verplichtingen te bedenken en er draagvlak voor te vinden. Want met rechts zijn de grenzen gewoon dicht.
Mark Elchardus stelt in zijn artikel terechte vragen over het onderscheid tussen asiel en migratie. Vanuit de principes van onze welvaartsstaat moeten we een nieuw evenwicht vinden tussen twee soorten instroom. Eén: de opvang van oorlogsvluchtelingen gekenmerkt door ‘grote aantallen, vooral humanitair en kortstondig met focus op terugkeer’. Twee: daarnaast een migratiekanaal naar de EU gekenmerkt door ‘beperkt in aantal, vooral economisch gefundeerd, langdurig met focus op integratie in de welvaartsstaat’. Die twee kanalen moeten naast mekaar kunnen bestaan en altijd open zijn. Dat evenwicht werkt verhelderend ten aanzien van de verwarring waar het debat in verzeild is geraakt. Neem bijvoorbeeld het argument dat de vluchtelingenstroom positief zal zijn voor de economie en dus de welvaartsstaat. Dat klopt op langere termijn voor economische migranten, maar is onmogelijk hard te maken voor grote groepen oorlogsvluchtelingen. De Europese welvaartsstaten hebben die mensen op korte termijn niet nodig, maar zij hebben ons nodig. En dus moeten we ze helpen. Door te helpen doen we onze humanitaire plicht, tonen we wat Europese solidariteit vermag en ondersteunen we de heropbouw van hun thuis en onze buurregio na het conflict.
Zo’n helder onderscheid tussen het vluchtelingen en het migratiekanaal geeft ook een duidelijker plaats aan het onthaal-, integratie- en terugkeerbeleid. Nu lijkt het beleid in de richting te gaan van permanent verblijf voor niemand en krampachtig strenge integratie-eisen voor iedereen. Zogezegd als reactie op het links beleid van verblijf voor iedereen en integratie-eisen voor niemand. Los van het feit dat dat cliché al lang niet meer klopte - indien het ooit heeft geklopt - dreigt nu het risico te ontstaan van impliciete stigmatisering, intolerantie en discriminatie voor iedereen die van vreemde afkomst is. Duidelijkere, gemeenschappelijke en afdwingbare statuten van oorlogsvluchteling en van migrant op niveau van de EU moeten gepaard gaan met even duidelijke onthaal- en integratieverwachtingen en -inspanningen in de lidstaten. Er is ondertussen consensus ontstaan dat het integratiebeleid explicieter en resultaatgerichter moet. Het is even belangrijk dat we op basis van een consensus over de verwachtingen die we vanuit onze welvaartsstaat stellen ten aanzien van respectievelijk oorlogsvluchtelingen en migranten, meer ontspannen kunnen omgaan met diversiteit.
Het terugkeerbeleid is de andere kant van de toepassing van een menselijk asiel- en migratierecht. Wie er geen (meer) heeft, komt er niet in of keert terug. Een van de onopgeloste uitdagingen van het huidige asielbeleid is hoe we meer dan 500.000 mensen die finaal niet erkend zullen worden als vluchteling zullen doen terugkeren en hoe erkende vluchtelingen zouden terugkeren mocht het conflict in de eerstvolgende jaren worden opgelost. Eerst naar de EU komen om terug te keren, is een dure en veelal gevaarlijke omweg. Daarom gebeurt de bepaling van wie waarop recht heeft best aan de buitengrens of in een veilig derde land. Zoals eerder betoogd in onze blogtekst ‘Onbehaaglijke feiten over de vluchtelingencrisis’ (op www.defeiten.s-p-a.be) is het van belang voor de geloofwaardigheid van het hele beleid dat de voorwaarden voor veilig derde land status correct en aantoonbaar zijn vervuld. Een correct terugkeerbeleid voor vluchtelingen is ook belangrijk om het vertrouwen in het permanent verblijf van migranten te vergroten. Het laat toe om één van de zwakste programmapunten van rechts, de massale terugkeer van in de EU verblijvende migranten, te beantwoorden met een duidelijk, gelegitimeerd en transparant statuut voor migranten van wie het verblijf niet in vraag moet worden gesteld.
Ten slotte stelt Mark Elchardus vragen over de wettelijke modaliteit van ons asiel- en migratiesysteem. Om de buitengrenzen gemeenschappelijk te bewaken, een duidelijke, wettelijke en onderscheiden instroom van vluchtelingen en migranten te realiseren en een daarbij horend correct terugkeer-, onthaal- en integratiebeleid te organiseren, moeten allicht richtlijnen worden aangepast en verdragen anders worden toegepast. Maar dat is niet de essentie. De wettelijke omkadering moet de politieke keuzes volgen, niet omgekeerd. Met de huidige wetten zijn de grenzen dicht, bestaat de Schengenzone de facto niet meer en negeren lidstaten hun Europese verplichtingen zonder gevolg. Lidstaten zetten hun medelidstaten en de hele Unie voor voldongen feiten. Dus om een menselijker, effectiever en duurzamer asiel- en migratiebeleid op te zetten zullen we op basis van Europese akkoorden het wettelijk kader moeten hervestigen.
GEEN TOEKOMST VOOR DE EU ZONDER SAMENWERKING VAN EUROPEES LINKS
De Europese uitbouw van een nieuw asiel- en migratiebeleid zal gelijktijdig moeten lopen met het versterken van de welvaartsstaten door de EU, het verdiepen van de Eurozone en het vestigen van een nieuw veiligheidsbeleid. Links moet daar niet alleen vragende partij voor zijn. We moeten daarbij het voortouw in nemen. Onze welvaartsstaten zijn niet afdoende geholpen met de huidige EU. Maar zonder hervormde EU zijn we nog meer blootgesteld aan supranationale economische krachten én is het bovendien makkelijker om ons op korte termijn van vluchtelingen- en migratiestromen af te sluiten. Precies zoals rechts het graag wil. Dus we moeten actief werken aan die hervormingen.
Het is bovendien zowel in ons als in hun belang dat lidmaatschap van die hervormde EU best ook een doorstart voor de lidstaten van het zuiden en het oosten betekent. Het is niet zeker dat dat meteen met alle lidstaten lukt. De Europese sociaaldemocraten kunnen dit niet alleen. Om een verbindende rol te spelen tegen de achtergrond van het Frans-Duitse leiderschapsvacuüm, de nieuwe linkse formaties in Zuid-Europa en de nieuwe rechtse regimes in Oost-Europa moeten we een bredere coalitie maken in Europa. Maar de Europese sociaaldemocraten kunnen daarin wel het verschil maken. Want zonder de focus op de welvaartsstaat doorheen de verschillende hervormingen dreigt alleen verdere desintegratie van de EU.
Jan Cornillie
Directeur studiedienst sp.a
Europa - links - vluchtelingencrisis
Samenleving & Politiek, Jaargang 23, 2016, nr. 4 (april), pagina 60 tot 70
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.