Vier maanden geleden, op donderdag 6 november 2014, gaf het gemeenschappelijk vakbondsfront met een grote nationale manifestatie het startschot van wat een ‘hete herfst’ beloofde te worden. Kop van jut was de nieuwe federale regering-Michel. In deze bijdrage vergelijken we de deelnemers aan deze nationale manifestatie met de vakbondsbetogers die drie jaar eerder op straat kwamen, op 2 december 2011, tegen de maatregelen van de regering-Di Rupo. We laten zien dat beide mobilisaties erg veel gelijkenissen vertonen qua eisen en thema’s, maar dat het grote verschil schuilt in de samenstelling van de geviseerde regering. Leidde dit verschil in regeringssamenstelling ook tot verschillen op straat? Hadden de betogers tegen Michel I andere verwachtingen en andere politieke voorkeuren dan hun voorgangers tegen Di Rupo I?
In psychologisch onderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van identieke tweelingen. Omdat ze voor de volle honderd procent hun genetisch materiaal delen, kunnen mogelijke verschillen binnen tweelingen teruggebracht worden tot het verschil in de prikkels (omgeving) waaraan ze blootgesteld worden. In dit artikel beroepen we ons min of meer op dezelfde procedure. We vergelijken twee erg gelijkaardige ‘tweeling’ demonstraties: de vakbondsbetogingen tegen de aangekondigde besparingen van de regeringen Di Rupo (2011) en Michel (2014). Het opzet en de organisatoren van beide betogingen waren erg gelijkaardig, ze delen dus hetzelfde genetisch materiaal. De ‘omgeving’ waarin ze georganiseerd werden, verschilde echter sterk: de samenstelling van de geviseerde regering. We vragen ons in dit artikel af of die verschillende context ook resulteerde in een andere samenstelling van de massa. Op de vooravond van een betoging speculeren organisatoren, journalisten en politieke targets vaak over wie er juist zal komen opdagen en met hoeveel de betogers zullen zijn. De samenstelling en opkomst van een betoging zijn belangrijke indicatoren van de draagkracht en bijgevolg ook voorspellers van de mogelijke slagkracht van de actie. Komt er minder volk op straat dan verwacht dan is de kans op toegevingen van regeringswege klein. Maar ook wanneer bepaalde groepen of personen in een betoging overheersen of juist afwezig zijn (leden met een bepaalde vakbondskleur, burgers van een bepaalde taalgemeenschap) beïnvloedt dit de mogelijke weerklank die een betoging krijgt. Zowel in 2011 als in 2014 bevroegen we een representatief staal betogers op beide marsen. Aan de hand van die data gaan we na of de verschillen in regeringssamenstelling ook voor verschillen op straat zorgden.
'TWEELING' DEMONSTRATIES?
Laten we eerst het geheugen opfrissen en de genese en de inhoud van beide demonstraties schetsen. Tabel 1 legt beide betogingen naast elkaar.
Wij hebben Alternatieven (2011)
Het startschot voor de mobilisatiecampagne van de betoging in 2011 (Wij hebben Alternatieven) wordt gegeven op 15 november. Zo’n 5.000 militanten van het vakbondsfront verzamelen op de Heizel om druk te zetten op de aanslepende regeringsonderhandelingen. Communautaire knopen zijn reeds doorgehakt maar de gesprekken over de begroting slepen aan. Het spook van de financiële crisis, een dwingende hand van Europa en de almacht van de ratingbureaus zetten druk op de ketel: er moet en zal fiks bespaard worden. Het vakbondsfront gaat in het verweer en kondigt op 15 november een grote nationale betoging aan. Op 26 november komt uiteindelijk een begrotingsakkoord uit de bus. Het doelwit van de geplande manifestatie krijgt een gezicht: de regering-Di Rupo. Op 6 december, vier dagen na de betoging, legt deze bewindsploeg de eed af. Na 541 dagen onderhandelen is de langverwachte klassieke tripartite een feit.
Met welk eisenpakket trokken de bonden op 2 december 2011 de straat op? Eerst en vooral dus met een ‘Neen’ tegen blinde bezuinigingen: handen af van de index, van het (brug)pensioen en van de wacht- en werkloosheidsuitkeringen. Maar de bonden stellen ook alternatieven voor: investeren in kwaliteitsvolle en duurzame jobs enerzijds; het geld halen waar het zit, met rechtvaardige fiscaliteit en het opvoeren van de strijd tegen fiscale fraude, anderzijds. Bovendien is het voor de bonden duidelijk dat de besparingsmaatregelen onevenwichtig verdeeld worden over de maatschappij. Het is de gewone mens die de rekening moet betalen voor een crisis die door anderen veroorzaakt is. De vermogenden blijven buiten schot. Ook het feit dat de aangekondigde maatregelen genomen worden zonder enig overleg, steekt.
Zo’n 50.000 (volgens de politie) tot 80.000 (volgens de bonden) deelnemers dagen op 2 december op. De betoging verloopt erg luidruchtig. Het gebouw van de Vlaamse Gemeenschapscommissie wordt beklad, enkele ruiten sneuvelen en vier heethoofden worden gearresteerd. Maar dat is slechts een detail. De opkomst is groot, en de betoging wordt als een krachtige signaal gepercipieerd. Nog diezelfde dag worden de bonden ontvangen door toekomstig premier Di Rupo. Meteen wordt een mogelijke nationale stakingsdag (30 januari 2012) aangekondigd. Deze vroege aankondiging moet de regering voldoende tijd geven om haar plannen bij te sturen, maar de regering houdt het been stijf. Gevolg: de staking gaat door en is relatief succesvol. In februari valt de beslissing. De basis van het begrotingsakkoord blijft overeind, maar de scherpe kanten van regelingen rond pensioen, tijdskrediet en loopbaanonderbreking worden bijgevijld. Mission accomplished, op het conto van de vakbonden.
Nationale Manifestatie (2014)
We springen drie jaar verder in de tijd, naar de actiegolf in het najaar van 2014. Na 139 dagen onderhandelen legt op 11 oktober de regering-Michel de eed af. De communautaire geest bleef in de fles; zowel campagne als onderhandelingen stonden quasi volledig in het teken van sociaaleconomische kwesties. Uitkomst van de regeringsformatie: voor het eerst in meer dan 25 jaar geen socialisten in de executieve. Wel een coalitie met N-VA, CD&V en Open VLD aan Vlaamse zijde. Enkel de MR van premier Michel vertegenwoordigt de Franstalige stem. Kortom, zowel speelveld als doelwit van het op til zijnde vakbondsprotest verschillen sterk ten opzichte van de situatie in 2011. Toch springen verder vooral de gelijkenissen met de eerste protestgolf in het oog.
We beginnen met de campagne die de vakbonden uitrollen. Deze lijkt haast een perfecte kopie van de (succes) formule uit 2011. Op 15 oktober 2014, vier dagen na de eedaflegging, kondigen de bonden hun actieplan aan. De actiegolf vangt aan met een grote nationale betoging op 6 november. Daarop volgen een reeks provinciale stakingsdagen, die kunnen uitmonden in een nationale stakingsdag op 15 december. Met deze vroege aankondiging zijn de bonden de traag uit de startblokken komende regering-Michel te snel af: de ‘hete herfst’ is geboren, de toon is gezet.
Ook de eisen van de bonden liggen sterk in het verlengde van de eisen in 2011. Hetzelfde onderliggende thema domineert: de ongelijke verdeling van de lasten. In het gemeenschappelijk pamflet lezen we: ‘Deze regering schiet op de verkeerden. Wie rijk is behoudt zijn voorrechten. Gewone gezinnen betalen als enigen meer lasten. Er is geen enkel evenwicht.’ Het ACV lanceert een specifieke website (www.watkrijgjijopjebord.be) waarin het hongermaal dat het regeerakkoord serveert voor de gewone burger erg mager uitvalt in vergelijking met het feestmaal dat de vermogenden opgediend krijgen. Ook het ABVV hamert op dezelfde nagel: terwijl zowat iedereen gepluimd wordt, ontspringen vermogenden de dans. Het ACLVB-pamflet, ten slotte, toont een cartoon waarbij premier Michel en vice-premier Peeters knielen voor het altaar van het patronaat.
Maar ook in meer concrete termen zien we net dezelfde eisen terugkomen in beide betogingen, met één groot verschil. Maatregelen die de regering-Di Rupo enkel in overweging nam - een indexsprong, de verhoging van de pensioenleeftijd, het bevriezen van de lonen, het verminderen van de werkloosheidsuitkeringen - staan nu zwart op wit in het 'Zweedse' regeerakkoord. Dat de werkgevers miljarden lastenverlagingen krijgen zonder garantie op jobcreatie, is de bonden een doorn in het oog. Zeker aangezien er weinig tot niets in het regeerakkoord staat aangaande de alternatieven die de bonden drie jaar eerder reeds naar voren schoven. Geen versterkte strijd tegen fiscale fraude, maar ook geen spoor van een vermogens(winst)-belasting of van een hogere belasting bij verkoop van bedrijven. Kortom, de inspanningen die de regering van de samenleving vraagt, zo zeggen de bonden, zijn ongelijk verdeeld en komen eenzijdig op de schouders van de werknemers terecht. Bovendien is het vakbondsfront met een regering zonder socialisten een belangrijk toegangspunt om rechtstreeks druk op het beleid te zetten kwijt. De actualiteit doet daar nog een schep bovenop. Op 5 november 2014 komt LuxLeaks uit: ook rijke Belgische families en bedrijven blijken met fiscale constructies in Luxemburg de Belgische fiscus te omzeilen. Als later in diezelfde week Marc Coucke met de verkoop van Omega Pharma belastingvrij 1,45 miljard euro winst opstrijkt, is het hek helemaal van de dam.
En zo hoeft het niet te verbazen dat op 6 november 2014 naar schatting 120.000 deelnemers opdagen voor de Nationale Manifestatie, met voorsprong het grootste Belgische vakbondsprotest in jaren. Opvallend: geen discussie over het aantal aanwezigen. Bonden en politie tellen beide meer dan 100.000 deelnemers. De massaliteit van de actie wordt nergens geminimaliseerd. Dat is ook niet echt nodig, tegenstanders van de betoging hebben een andere stok om mee te slaan: aan het einde van de betoging vecht een honderdtal betogers een veldslag(je) uit met de Brusselse politie. Traangas en het waterkanon worden ingezet. Dertig betogers worden gearresteerd. De camera’s smullen. Ondertussen luisteren tienduizenden vreedzame betogers naar de toespraken van de vakbondsleiders, die later op de dag ontvangen worden door premier Michel. Die veroordeelt het geweld en roept op tot sociaal overleg.
DE BETOGERS ONDER DE LOEP
Maar wie waren die meer dan 150.000 mensen die deelnamen aan de vakbondsbetogingen? En verschilden de betogers tussen beide demonstraties? Tot dusver beschreven we nauwkeurig de inhoud en het verloop van de acties. De verschillende regeringssamenstelling werd daarbij tussen de lijnen door naar voren geschoven als verklaringsgrond voor mogelijke verschillen in de samenstelling van beide betogingen. De hogere kwantiteit (opkomst) en intensiteit (geweld) van het protest in 2014 zouden op die manier (onrechtstreeks) het gevolg zijn van de andere regeringssamenstelling en de forsere maatregelen.
Toch is hiermee niet alles gezegd. Met hoeveel de betogers zijn en hoe ze zich daarbij gedragen, is maar een deel van het verhaal. Voorafgaand aan beide betogingen werd er druk gespeculeerd over wie er precies naar Brussel zou afzakken. Zouden er veel meer Franstaligen dan Nederlandstaligen komen opdagen? Wat zou de relatieve sterkte van de verschillende vakbondskleuren zijn? Of concreter: hoe sterk zou het ACV voor de dag komen? En ten slotte: hoe intens waren de grieven onder de betogers? De onderzoeksgroep Media, Middenveld & Politiek (M²P, Universiteit Antwerpen) bevroeg een representatief staal betogers op beide betogingen.1 Hier presenteren we voor de eerste maal systematisch bewijsmateriaal aangaande bovenstaande vragen.
Franstaligen én Nederlandstaligen?
De regering-Di Rupo kende een (kleine) minderheid aan Nederlandstalige kant en had de naam een regering van ‘nationale eenheid’ te zijn. De regering-Michel daarentegen heeft een (grote) minderheid aan Franstalige kant en werd zelfs een ‘kamikaze’ regering genoemd. Met enkel de MR in de cockpit konden de Franstalige vakbonden en oppositiepartijen bovendien volop mobiliseren. De samenstelling van de betoging was vooraf in verschillende media dan ook een hot issue: indien er vooral Franstaligen zouden opdagen, dan kon de conclusie getrokken worden dat Vlamingen instemden met het besparingsbeleid. Tabel 2 geeft de resultaten weer.2 Wat blijkt? Tussen beide betogingen zien we hoegenaamd geen verschil wat het aandeel Nederlandstaligen en Franstaligen betreft. In beide betogingen treffen we zelf iets meer Nederlandstaligen aan, hoewel Franstaligen licht oververtegenwoordigd zijn wanneer we hun aandeel in de Belgische populatie als uitgangspunt nemen. Kortom, het sentiment tegen de besparingspolitiek van zowel de regeringen-Di Rupo en -Michel werd in gelijke mate gedeeld langs beide zijden van de taalgrens (of de vakbonden slaagden er twee keer in dat sentiment in gelijke mate in protest om te zetten). De asymmetrische regeringssamenstellingen maakten geen verschil voor wie er op straat kwam.
Vakbondsaffiliatie en politieke identificatie
Een ander element dat beïnvloed kon worden door de regeringssamenstelling was de vertegenwoordiging van de verschillende vakbondsfamilies op beide marsen. In de tripartiete regering uit 2011 waren alle klassieke politieke families vertegenwoordigd. In de regering-Michel vielen de socialisten uit de boot. We verwachtten daarom een sterkere vertegenwoordiging van de socialistische vakbond in 2014. Onze resultaten bevestigen deze verwachting (Tabel 3). In 2014 liepen toch 9% meer socialistische vakbondsleden mee (49%) dan in 2011. Het ABVV komt daarmee sterker voor de dag dan de christelijke vakbond, hoewel die meer leden telt. Zowel de christelijke als de liberale vakbond waren relatief gezien minder sterk vertegenwoordigd in de veel grotere manifestatie van 2014. Nog opvallender is echter het grote aandeel deelnemers in 2014 dat stelde geen lid te zijn van één van de organiserende vakbonden: in 2011 zei slechts 8% van alle deelnemers geen lid te zijn van één van de vakbonden; in 2014 gold dit voor dubbel zoveel deelnemers (16%). Dat niet-leden mee op stappen in een vakbondsbetoging is een indicator van het diepere ongenoegen in 2014 in vergelijking met 2011.
Kijken we naar de partij met welke de deelnemers zich het meest identificeerden, dan verandert dit het beeld enigszins. De betoging uit 2014 had met de regering-Michel een doelwit met een duidelijk (centrum)rechts profiel, terwijl de betogers in 2011 op regeringsvlak zowel links als rechts vertegenwoordigd zagen. Daarom verwachtten we in 2014 meer betogers met sympathie voor partijen aan de linkerzijde aan te treffen. De resultaten in Tabel 4 bevestigen deze verwachting. Twee zaken vallen daarbij op. In de eerste plaats zijn niet zozeer PS en (in veel mindere mate) sp.a sterker vertegenwoordigd onder de betogers in 2014. Het zijn vooral Groen- en PVDA-PTB-sympathisanten die sterker staan in de betoging van 2014. Ten tweede valt het verschrompelen van de CD&V-achterban in de betoging van 2014 op. Gaan we iets dieper op deze resultaten in, dan zien we dat in 2011 zo’n 37% van de aanwezige christelijke vakbondsbetogers zich het sterkst met CD&V identificeerde, 20% vooral de voormalige kartelpartner N-VA hoog in het vaandel droeg, en 15% Groen aanhing. In 2014 ziet dit plaatje er anders uit: N-VA-sympathisanten onder de christelijke vakbondsbetogers zijn nagenoeg afwezig (5%), terwijl de CD&V-sympathisanten op 18% stranden en vooral de zich met Groen identificerende christelijke vakbondsbetoger present tekent (43%). Deze bevindingen zijn opvallend en moeten met grote voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.3 We weten niet of deze verschillen tussen 2011 en 2014 wijzen op een verschuiving in politieke affiliatie van de christelijke vakbondsachterban, of louter op het feit dat in de grote nationale manifestatie van 2014 voornamelijk de CD&V-gezinde achterban van de christelijke vakbond besloot om thuis te blijven. Wel weten we met zekerheid dat de rechtsere regering een duidelijk linksere betoging qua partij-identificatie op de been bracht.
Voedingsbodem en kans op succes
De regeringssamenstelling zou ook de beweegredenen van de betogers en het geloof in het succes van de betoging kunnen beïnvloeden (Tabel 5). We vroegen aan deelnemers van beide betogingen in welke mate ze de besparingen eerlijk verdeeld vonden over de bevolking. Zowel in 2011 als in 2014 levert dit gelijklopende resultaten op: 90% van de betogers vindt dat de besparingen (helemaal) niet eerlijk verdeeld zijn. Wat wel sterk verschilt, is de mate waarin de betogers denken dat ze er met de aangekondigde besparingen op achteruit zullen gaan. In 2014, met een rechtse regering die schijnbaar forse maatregelen neemt, is meer dan 85% overtuigd dat ze er zelf op achteruit zullen gaan. In 2011 was dit maar 60% van de deelnemers. De regeringssamenstelling laat ook zijn sporen na voor het geloof in het succes van de betoging. In 2011 dacht nog 51% van de betogers dat de betoging redelijk tot zeer effectief zou zijn in het overtuigen van de regering.4 In 2014 is nog maar 39% hier van overtuigd. De betogers van 2014 zijn dus minder hoopvol dat ze hun slag zullen thuishalen dan die van 2011. Er is meer wanhoop in de betogersrangen.
CONCLUSIE
In deze bijdrage vergeleken we de deelnemers aan twee erg gelijkaardige ‘tweeling’ demonstraties. Het voornaamste verschil zat hem in de context waarin ze werden georganiseerd. De betoging uit 2011 richtte haar pijlen op een klassieke tripartite (met kleine minderheid aan Vlaamse zijde); de betoging uit 2014 nam een rechtsere regering (met minderheid aan Franstalige zijde) onder vuur. We gingen na of we verschillen tussen beide betogingen konden verklaren vanuit dit verschil in regeringssamenstelling.
De resultaten tonen aan dat er geen verschil tussen beide betogingen was wat de aanwezigheid van beide taalgemeenschappen betreft. Zowel in 2011 als in 2014 werd het protest gedragen langs beide zijden van de taalgrens, er was geen noemenswaardig verschil. Wél was er een duidelijke invloed merkbaar van de regeringssamenstelling op de aanwezigheid van de verschillende vakbondskleuren. In de betoging van 2014, met een regering zonder socialisten, was de socialistische vakbond sterker vertegenwoordigd dan in 2011. Daarnaast was de betoging van 2014 ook vanuit partij-opzicht duidelijker ‘linkser’ te noemen. Betogers identificeerden zich in 2014 meer met ecologische en extreemlinkse partijen, terwijl de N-VA-achterban - in 2011 nog aanwezig om te betogen tegen een regering waar haar partij niet in zat - in de recentste betoging verstek liet gaan.
Opvallend hierbij is dat deelnemers aan de twee betogingen zich niet zozeer anders positioneren op de klassieke links-rechts schaal. Deze bevinding zou kunnen wijzen op een toenemende polarisatie in het partijlandschap: hoewel betogers zich doorheen de tijd niet linkser of rechtser plaatsten, identificeren ze zich wel meer met partijen die op de links-rechts schaal ‘extremere’ standpunten innemen. Opmerkelijk in dat opzicht is ook de daling van betogers die zich met CD&V identificeren in 2014. In 2011 identificeerde vier ACV-betogers op tien zich met CD&V. In 2014 waren dit maar twee ACV-betogers op tien, terwijl 40% zich vooral met Groen identificeerde. We moeten erg voorzichtig zijn met de interpretatie van deze resultaten. Het is onmogelijk om te achterhalen welk mechanisme deze switch verklaart: zijn betogers van partijvoorkeur veranderd of namen de CD&V-sympathisanten onder de ACV-ers deel in 2011 en bleven ze thuis in 2014? We kunnen stellen dat we in onze data duidelijke tekenen terugvinden van de moeilijke spreidstand waarin het ACV zich bevindt. Deze spreidstand werd bovendien bevestigd in de erg nipte goedkeuring (52%) van het sociaal akkoord door de algemene raad van de christelijke vakbond.
Ten slotte willen we nog een laatste verschilpunt tussen beide betogingen onder de aandacht brengen. De protestgolf uit 2011 ligt achter ons, die van 2014 is vandaag de dag nog volop bezig. Uitspraken doen over de mogelijke uitkomst van het sociaal overleg, dat in het recente verleden zelfs zelf ter discussie stond, is een hachelijke zaak. Of de vakbonden in hun opzet zullen slagen, is immers afhankelijk van vele factoren. Slechts enkelen daarvan hebben ze min of meer zelf in de hand: de actiebereidheid onder de militanten bijvoorbeeld en het vermogen om op het juiste moment de juiste actiemiddelen in te zetten. Ook de mate waarin ze werkelijk één en ondeelbaar zullen blijken te zijn, zal hierin ongetwijfeld een rol spelen. Wordt vervolgd.
Ruud Wouters, Stefaan Walgrave, Pauline Ketelaars en Nina Eggert
Allen verbonden aan de onderzoeksgroep Media, Middenveld & Politiek (M²P), UAntwerpen
Noten
1/ Een kort woordje uitleg over methode en data: de gehanteerde methode zorgt ervoor dat elke betoger evenveel kans heeft om geselecteerd te worden. Eén geselecteerde betoger op vijf wordt on the spot onderworpen aan een korte face-to-face vragenlijst (F2F survey). Alle andere geselecteerde betogers vullen enkel de survey thuis in en sturen deze ons gratis terug. In totaal werden over beide betogingen heen iets meer dan 1.500 vragenlijsten uitgedeeld, werden 318 betogers onderworpen aan een korte F2F survey, en kregen we 378 ingevulde surveys teruggestuurd (25% responsgraad): 209 vragenlijsten voor de Nationale Manifestatie (2014); 169 vragenlijsten voor de mars ‘Wij hebben Alternatieven’ (2011). Een vergelijking tussen de F2F surveys en de teruggestuurde surveys bracht voor de Nationale Manifestatie een lichte vertekening wat leeftijd (minder jongeren vulden de survey in) en politieke interesse (minder politiek laag geïnteresseerden vulden de survey in) aan het licht. We wegen de data van de Nationale Manifestatie dan ook op beide variabelen. Analyses op de gewogen en ongewogen datasets veranderen de resultaten nauwelijks (en de interpretatie van de resultaten helemaal niet).
2/ De volledige surveys voor beide betogingen met concrete vraagverwoordingen alsook het databestand waarop de verschillende analyses gebaseerd zijn, kunnen worden opgevraagd bij ruud.wouters@uantwerpen.be.
3/ Voorzichtigheid is geboden. Ten eerste omdat heel wat respondenten geen partijvoorkeur invulden (missings uit de tabel). Ten tweede omdat we het verklarende mechanisme niet weten. Ten derde omdat het aantal waarnemingen waarop we ons baseren, beperkt is. Zijn betogers van partijvoorkeur veranderd of namen de CD&V-sympathisanten van het ACV deel in 2011 en bleven ze thuis in 2013? Ten slotte is ook het aantal waarnemingen waarop we deze conclusie baseren vrij beperkt: de vele categorieën van de partijvariabelen maken dat er slechts een beperkt aantal respondenten in elke ‘cel’ zitten.
4/ Concreet stelden we volgende vraag: ‘Hoe effectief denkt u dat de betoging zal zijn in het bereiken van het volgende doel: Het wegwerken van het overheidstekort moet gebeuren door nieuwe inkomsten, niet door bezuinigingen.’
vakbond - betoging - Di Rupo I - Michel I
Samenleving & Politiek, Jaargang 22, 2015, nr. 4 (april), pagina 90 tot 99
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.