Abonneer Log in

Onderwijs: minder erg dan het liet vermoeden, minder goed dan het zou moeten

Het onderwijshoofdstuk in het Vlaamse regeerakkoord blinkt uit in het gebrek aan ambitie, visie en samenhang.

© ID/Fred Debrock

HEFTIGE ONDERHANDELINGEN

Er is bij de vorming van de nieuwe Vlaamse regering niet alleen hard gebikkeld om de post van onderwijsminister, maar ook over de inhoud van het hoofdstuk Onderwijs in het regeerakkoord. N-VA, die als grootste partij het initiatief nam en de onderhandelingen aanstuurde, zette met de eerste nota’s een harde toon aan. De uitgaande onderwijsminister Ben Weyts en enkele van zijn medewerkers hielden de pen. Wat naar de buitenwereld uitlekte, was allesbehalve fraai. De onderhandelaars van Vooruit – Melissa Depraetere, Caroline Gennez en Thijs Verbeurgt – hadden meteen de handen vol met het ontmijnen van de nota’s. De voor de coalitiepartners niet bepaald vriendelijke opmerking van Conner Rousseau bij de voorstelling van het akkoord op het partijcongres op 28 september dat hij als Thibault Courtois heeft moeten keepen om alle lelijke N-VA-voorstellen uit de tekst te houden, was eigenlijk niet zo ver van de waarheid.

De inzet was dan ook hoog. Zowel N-VA als Vooruit hadden hun zinnen gezet op Onderwijs, als één van de twee grote sociale bevoegdheden op Vlaams niveau. De derde partner CD&V heeft uiteraard zeer veel belangen in Onderwijs, maar aasde niet echt op het beleidsdomein, zeker niet na het ministerschap van Hilde Crevits (2014-2019) dat in brede kring in de partij niet als een succes wordt beschouwd.

Vele scherpe, onaanvaardbare passages uit de eerste nota’s zijn in het regeerakkoord geschrapt en nog andere geherformuleerd.

De onderhandelingen over het onderwijshoofdstuk waren heftig. Als we de uiteindelijke tekst, die op 28 september werd vrijgegeven, vergelijken met de N-VA-nota’s, dan valt inderdaad op dat vele scherpe, onaanvaardbare passages geschrapt zijn en nog andere geherformuleerd. De tekst is een wat eigenaardige mengeling geworden van zinnige beleidsvoornemens, die ofwel van continuïteit met het gevoerde beleid getuigen ofwel nieuwe accenten leggen, en toch ook zeer detaillistische en specifieke bepalingen, die nogal particuliere aandachtspunten van sommige onderhandelaars weerspiegelen. De kwestieuze afschaffing van de pedagogische studiedagen is daar een goed voorbeeld van. Voor de kenners is het niet moeilijk om op sommige punten specifieke namen van onderhandelaars te kleven.

RANCUNE IN DE EERSTE NOTA’S

Het probleem bij zowel N-VA als Vooruit is dat beide relatief onvoorbereid aan de onderhandelingen begonnen. In 2019 had N-VA zorgvuldig het pad geëffend met een onderwijsvisie die kwaliteit centraal stelde en een trendbreuk met het softe onderwijsbeleid van de voorbije jaren vooropstelde. Wat men er inhoudelijk ook over dacht, die visie werkte mobiliserend en gaf de nieuwe minister Ben Weyts bij de start van de legislatuur veel krediet. Ondanks enkele zeer positieve verwezenlijkingen, zoals de Vlaamse toetsen (die in het Vlaams Parlement ook door Vooruit werden gestemd), is het bilan van Weyts niet zeer positief te noemen. Er ontstond in het onderwijsveld wrevel, niet zozeer over de inhoud van het beleid, maar over de stijl. De populariteit van Weyts in het veld zakte zeer diep, waardoor hij ook electoraal een prijs moest betalen. Zeker na het arrest van het Grondwettelijk Hof over de eindtermen 2de en 3de graad secundair onderwijs, waarbij Weyts op een voor hem onverwachte manier in het stof moest bijten, sloeg de rancune bij hem en andere onderwijspolitici in de partij toe.

De eerste nota’s ademden die rancune uit, met een nauwelijks verholen aanval op de koepels en een poging om in weerwil van de grondwettelijke vrijheid van onderwijs veel meer zeggenschap over leraren en scholen naar de overheid te schuiven. Vele denkpistes in de eerste nota’s kwamen eigen neer op micromanagement en overregulering. Waarschuwingen tegen de dreiging van ‘verstaatsing’ van het onderwijs waren het gevolg.

Aan de kant van Vooruit was er een duidelijke politieke wil om meer sociale accenten te leggen, om zo de trendbreuk van de nieuwe regering met die geleid door Jambon extra in de verf te zetten. Maar het was niet zeer duidelijk wat dit concreet zou moeten betekenen. Vandaar wellicht de plotse beslissing om warme schoolmaaltijden voor alle kinderen als breekpunt te lanceren. Of het tactisch verstandig was dit te doen, laat ik in het midden, maar inhoudelijk en onderwijskundig was het geen goed idee. De partij maakte ze zichzelf ook zeer kwetsbaar mee in het politieke debat en de schoolmaaltijden werden een gemakkelijke schietschijf. Veel politieke energie moest gaan naar het redden van een afgeslankte versie van het breekpunt.

Veel politieke energie moest gaan naar het redden van een afgeslankte versie van gratis warme schoolmaaltijden als breekpunt.

Op zich zijn warme schoolmaaltijden een zeer goed idee, misschien niet zozeer vanuit onderwijskundig standpunt maar wel voor armoedebestrijding en gezondheidsbeleid. Maar over de implementatie is onvoldoende nagedacht: de infrastructuur is in veel scholen de voorbije decennia afgebroken omdat de strenge hygiënenormen niet kunnen worden gehaald, het onderhoudspersoneel dat decennia geleden voor de maaltijden zorgde, is er niet meer. En de budgettaire raming die de partij meegaf, is volstrekt onrealistisch.

GEBREK AAN AMBITIE, VISIE EN SAMENHANG

Als je de tekst van het onderwijshoofdstuk als een nuchtere waarnemer bekijkt, valt het gebrek aan ambitie en visie op. De terechte roep om meer en beter Nederlands kan moeilijk als een visie op de toekomst van onderwijs gelden. De tekst pleit voor het verderzetten van het beleid om de kwaliteit van onderwijs te verbeteren en bevat een aantal goede maatregelen daartoe, maar een overtuigende visie, die alle betrokkenen in het onderwijs daarvoor zou kunnen mobiliseren, ontbreekt. We moeten het doen met ‘sterke leraren voor de klas’, ‘scholen versterken’, en herhaald beroep op de verantwoordelijkheid van ouders, en dergelijke meer, maar daarmee heb je nog geen ambitieuze visie op hoe onderwijskwaliteit zou moeten verbeteren. De tekst leest dan ook als een samenraapsel van concrete actiepunten, en niet als een ambitieuze beleidsvisie zoals je die wel in andere hoofdstukken van het regeerakkoord kunt vinden.

Het gebrek aan visie valt des te meer op wanneer je de lacunes begint te inventariseren. Enkele grote beleidsuitdagingen ontbreken nagenoeg volledig. Zo is het moeilijk te begrijpen dat de tekst vrijwel geen aandacht geeft aan de toekomst van het technisch en beroepsonderwijs, één van de meest dringende dossiers van dit ogenblik. Er staan enkele sympathiek ogende zinnen in de tekst, zoals het verhogen van de werkingsmiddelen voor deze opleidingen of het versterken van de samenwerking met bedrijven, maar een visie en een toekomstperspectief ontbreken. Dat is bijzonder ontgoochelend. Wanneer men echter het hoofdstuk ‘Werk en Sociale Economie’ leest, vindt men een toekomstgerichte visie op opleiding en arbeidsmarktbeleid, waartegen het gebrek aan belangstelling voor beroepsopleiding in het hoofdstuk onderwijs sterk afsteekt. Vreemd. In dat licht lijkt het hoopgevend dat de beleidsdomeinen Onderwijs en Werk opnieuw (laatste keer was onder Frank Vandenbroucke) samen bij één minister zitten.

Het regeerakkoord geeft vrijwel geen aandacht aan de toekomst van het technisch en beroepsonderwijs. Ook het hoger onderwijs komt nauwelijks aan bod.

Ook het hoger onderwijs komt nauwelijks aan bod. Buiten een obligate paragraaf wanneer op het einde van het hoofdstuk de verschillende onderwijsniveaus aan bod komen, gaat de tekst volledig aan hoger onderwijs voorbij. En in die paragraaf gaat het dan nog in hoofdzaak om beperkende maatregelen, als het ware om universiteiten en hogescholen aan banden te leggen. Universiteiten en hogescholen liggen duidelijk niet in de bovenste schuif van N-VA, en daarmee sluit ze aan bij vele rechts-conservatieve partijen in Europa. Die paragraaf staat overigens in schril contrast met de zeer positieve en ambitieuze paragraaf over onderzoek en innovatie in het hoofdstuk over ‘Economie, Onderzoek en Innovatie’ helemaal aan het begin van het regeerakkoord. Men heeft duidelijk niet gewaakt over de interne samenhang van het akkoord.

LERARENTEKORT

Laat ons dan eens naar enkele specifieke punten kijken, te beginnen met wellicht het grootste knelpunt in onderwijs vandaag, het lerarentekort.

Ben Weyts heeft niet stilgezeten om het lerarentekort te bestrijden, onder meer door zijinstromers aan te trekken. Maar velen zijn het ermee eens dat het allemaal too little, too late was. Zijn beleid was in hoofdzaak op symptoombestrijding gericht, niet op het aanpakken van de fundamentele problemen van het leraarschap, namelijk dat het statuut en de regelgeving hopeloos verouderd zijn, en dat scholen heel weinig instrumenten hebben om een modern personeelsbeleid te voeren.

Weyts heeft de Commissie van Wijzen in het leven geroepen, met ondergetekende als voorzitter, die eind 2023 een lijvig rapport over het lerarenberoep heeft gepresenteerd. Die Commissie was een antwoord op de kritiek in het Vlaams Parlement dat hij een belangrijke afspraak in het regeerakkoord van 2019 niet heeft waargemaakt, namelijk een lerarenloopbaanpact. Het rapport bevat een vrij verregaande visie om het lerarenberoep te herdefiniëren, om het aantrekkelijker te maken en zo het lerarentekort structureel terug te dringen. Sommige punctuele zaken hebben hun weg gevonden naar het regeerakkoord en dat is een goede zaak. Het deels vrijstellen van startende leraren zodat ze beter begeleid kunnen worden en de ‘praktijkshock’ kan vermeden worden, is bijvoorbeeld een zeer goede zaak. De maatregelen in verband met de lerarenopleiding zijn dit ook. De professionalisering van leraren en het invoeren van een keurmerk voor nascholing zijn zeer zinnige zaken, die recht uit het rapport komen. De paragraaf ‘Sterke leraren voor elke klas’ leest als een cataloog van punctuele maatregelen die uit het rapport geplukt zijn en zonder veel kleerscheuren kunnen doorgevoerd worden.

Maar de ambitie op de wat langere termijn ontbreekt. De vrees voor de onderwijsvakbonden, die in mei 2024 nog actie voerden tegen wat zij als het afbouwen van het lerarenstatuut beschouwden, is tussen de lijnen te lezen. Tijdens de komende legislatuur zal dus wellicht opnieuw geen werk worden gemaakt van een grondige modernisering van het lerarenberoep en lerarenloopbaan. De strijd tegen het lerarentekort zal er dus nog steeds één zijn van kleine maatregelen om het ergste leed te dempen. Dat is jammer.

Er zal wellicht opnieuw geen werk worden gemaakt van een grondige modernisering van het lerarenberoep en lerarenloopbaan.

Echter, zonder ambitie zullen we er niet geraken. Het huidige statuut van de leraar is ontworpen in een periode van lerarenoverschot en de ambitie was toen zekerheid te geven aan leraren. De regelgeving is mede door de sociale onderhandelingen dichtgetimmerd met een wirwar van bepalingen waar alleen nog echte specialisten hun weg in vinden. Vandaag is de context radicaal anders, met een krappe arbeidsmarkt en een tekort aan leraren. In feite is het tekort grotendeels het gevolg van de rigiditeit van de reglementering. Met een wat flexibeler schoolorganisatie zou een groot deel van het lerarentekort verdwijnen. Elke arbeidsorganisatie die met 2 à 3% tekort aan mensen zit – overigens geen buitensporig groot tekort –, vangt dat op door een betere organisatie.

Tegelijk moet de maatschappelijke status van het lerarenberoep omhoog. Dat kan door de leraar als een echte professional te beschouwen en de werving, opleiding en beroepsloopbaan als een proces van continue professionalisering te organiseren. Dat kan enkel door een volgehouden en doortastend beleid op de middellange termijn, die ook de maatschappelijke perceptie kan wijzigen. Een moderne en positieve perceptie van het lerarenberoep is niet alleen nodig om het kwantitatieve tekort te lenigen, maar ook om de motivatie en beroepsvreugde van leraren te stimuleren. Hopelijk slaagt de minister er in om doorheen de uitvoering van de punctuele maatregelen, deze positieve visie ook echt in de markt te zetten.

GEDIFFERENTIEERDE LEERWEGEN

Een ander belangrijk punt is dat van de loopbanen en leerwegen in het secundair onderwijs. Dit vormt al meerdere decennia een heikel punt in het onderwijsbeleid en is sinds de zogenaamde ‘modernisering’ van het secundair onderwijsaanbod onder Crevits niet opgelost, integendeel. Onderwijskundige maar ook politiek-ideologische standpunten blijven in het debat tegenover elkaar staan. En dat geldt voor zowel het begin als het einde van de loopbaan in het secundair onderwijs.

Het begin van de schoolloopbaan

Voor het begin gaat het dus om de discussie over de ‘brede eerste graad’. Een comprehensief onderwijsbestel, waarbij leerlingen zo lang mogelijk samengehouden worden en dus met uitstel van studiekeuze tot 14 of liefst zelfs nog 16 jaar, is voor sommige progressieven nog steeds een groot politiek en ideologisch ideaal. Die visie gaat terug op de grote sociaaldemocratisch geïnspireerde onderwijshervormingen van het midden van de 20e eeuw in onder meer Frankrijk en de Groot-Brittannië. Over de zinvolheid van een brede eerste graad is ook in Vlaanderen gedurende de voorbije jaren een vaak gepolariseerd debat gehouden. De ruimte ontbreekt hier om dit debat nog eens over te doen.

Zelf ben ik geen voorstander van een ‘brede eerste graad’ omdat een geleidelijke differentiatie op basis van een exploratie van talenten en interesses onderwijskundig veel beter is. Het is zinvol om leerlingen van uiteenlopende wegen te laten proeven en te laten ontdekken waar ze hun eigen toekomst zien. Maar het kunstmatig vermijden van differentiatie in leerwegen is nefast en dodelijk voor de motivatie. Comprehensieve systemen hebben de voorbije decennia ook steeds meer differentiatie (‘streaming’ in plaats van ‘tracking’) mogelijk gemaakt. Maar zij blijven botsen tegen de beperking van de studiekeuze die het systeem hen oplegt. Deze landen zijn dan ook de landen zonder een performant technisch en beroepsonderwijs. Een radicale brede eerste graad leidt tot een ‘aso-isering’ van het secundair onderwijs.

In de eerste nota’s stond de regelrechte afschaffing van de brede eerste graad ingeschreven. Zover is het niet gekomen.

In Vlaanderen is er uit het vaak moeilijke en gepolariseerde debat een zeer dubbelzinnige oplossing gekomen, die op het veld voor veel verwarring en complexiteit zorgt. Vele scholen hebben de facto gekozen voor een brede eerste graad of voor allerlei tussenformules. Dat N-VA dit niet heeft kunnen verhinderen, is een zere plek op het onderwijspalmares gebleven. In de eerste nota’s stond dan ook de regelrechte afschaffing van de brede eerste graad ingeschreven. Zover is het niet gekomen, wellicht dankzij het verzet van de onderhandelaars van Vooruit en CD&V. In de plaats is er in de paragraaf over secundair onderwijs een wat hermetische formulering gekomen over differentiatie in de eerste graad. Die moet het scholen die dat wensen toelaten meer te differentiëren vanaf het eerste jaar om zo in te spelen op de ‘capaciteiten en interesses’ van leerlingen. Dit geeft meer ruimte aan scholen, en dat is een goede zaak.

Studiekeuze is een delicaat proces dat zorgvuldig moet worden begeleid en ondersteund. Een belangrijk argument pro brede eerste graad is dat een latere keuze de impact van sociaaleconomische achtergrond enigszins vermindert. Het is inderdaad belangrijk dat exploratie van talenten en interesses op zo’n manier gebeurt dat de sociale en culturele achtergrond dit proces niet al te sterk stuurt. Arbeiderskinderen die het talent hebben voor een sterke algemeen-vormende opleiding, of kinderen van professoren die toch liever iets met hun handen doen, beide moeten mogelijk zijn. Maar daarvoor moet je de studiekeuze niet kunstmatig uitstellen, maar wel goed ondersteunen. De ‘talentcenters’ die VOKA samen met de Universiteit Gent uitrolt, zijn bijvoorbeeld een waardevol instrument om leerlingen in dat proces te helpen.

Het einde van de schoolloopbaan

Aan het einde van de loopbaan in het secundair onderwijs stellen zich eveneens belangrijke beleidsuitdagingen, zij het dat het debat daar minder ideologisch is gepolariseerd. Voor een niet zo kleine groep leerlingen met een accumulatie van mislukkingen, vaak van in het basisonderwijs en via de B-stroom, en met een verlies aan motivatie, is het secundair onderwijs al van in de tweede en zeker in de derde graad een heel moeilijk proces. De toename van de ongekwalificeerde uitstroom is daar een symptoom van. Het onderwijsbeleid heeft deze problematiek al te lang miskend. Toppunt van dit beleidsfalen was de afschaffing van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de gedwongen integratie van deze groep in het duaal leren onder Crevits maar niet teruggedraaid door Weyts, wat een recept van mislukking was en is.

De verlaging van de leerplicht naar 16, die ik blijf verdedigen, wordt niet vermeld in het regeerakkoord.

Het regeerakkoord bevat een passage die doet verhopen dat er een beter beleid komt, door verschillende kwalificerende leerwegen na de leeftijd van 16 jaar mogelijk te maken. Dat schept perspectief, al wordt de verlaging van de leerplicht naar 16, die ik blijf verdedigen, niet vermeld. Ik ben niettemin hoopvol.

DE MINISTER

Hoewel het onderwijshoofdstuk vrij gedetailleerd is – Ben Weyts had expliciet de bedoeling zoveel mogelijk in het regeerakkoord te ‘betonneren’ – zal het toch zeer afhangen van de minister die dit beleid moet uitvoeren. Dat zal nochtans niet hemzelf zijn; Zuhal Demir heeft de portefeuilles Onderwijs en Werk opgenomen en zal na haar kortstondig avontuur als Genkse kandidaat-burgemeester nu aan de slag gaan. Bij de onderhandelingen over het hoofdstuk Onderwijs heeft zij echter geen rol gespeeld en zij liet zich al betrappen op uitspraken dat sommige afspraken voor haar niet in steen zijn gebeiteld. In elk geval ligt er voor haar veel werk op de planken, ook omwille van broodnodige beleidsmaatregelen waarover het regeerakkoord niets zegt. Het onderwijsveld hoopt in elk geval op een sterke en geëngageerde minister.

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.