Innovatie is onvermijdelijk verbonden met enige ongelijkheid, maar het is duurzamer en veerkrachtiger als het inclusief is en meer mensen ten goede komt.

Innovation for the Masses
In Innovation for the Masses biedt Neil Lee, professor Economische Geografie aan de London School of Economics, een frisse kijk op innovatie en economische groei. Hij pleit voor een inclusieve en duurzame benadering, in plaats van het Silicon Valley-model dat vaak ongelijkheid vergroot. Aan de hand van een vergelijkende analyse van Zwitserland, Oostenrijk, Taiwan en Zweden – vier productieve economieën met een hoog loonniveau, die grote maatschappelijke ongelijkheid en de uitholling van de middenklasse hebben weten te vermijden – biedt Lee een genuanceerde kijk op hoe technologische ontwikkeling en flankerend beleid kan worden gestructureerd om de welvaart verder te spreiden dan alleen onder de industriële elite.
KRITIEK OP HET SILICON VALLEY-PARADIGMA
Het centrale thema van Lee’s boek is de vraag of technologische innovatie onvermijdelijk winnaars en verliezers moet creëren. Veel beleidsmakers, vooral degenen die proberen het succes van Silicon Valley te kopiëren, gaan ervan uit dat een “high-risk, high-reward” economie de enige weg is naar economische competitiviteit. De auteur stelt echter dat het Silicon Valley-model, hoewel effectief in het genereren van radicale innovaties, vaak bredere maatschappelijke belangen opzijzet ten gunste van snelle winst en marktdominantie. Door de vruchten van innovatie te concentreren binnen kleine delen van de samenleving, ontstaat het risico op diepe sociale ongelijkheden die uiteindelijk de economische veerkracht en stabiliteit ondermijnen.
Het boek biedt een inclusiever alternatief: een model waarin innovatie doelbewust zo is gestructureerd dat het de bredere samenleving ten goede komt, en zo bijdraagt aan sociale cohesie naast economische groei. Dit, zo stelt Lee, maakt een economie niet alleen veerkrachtiger in tijden van schokken, maar ook duurzamer, omdat innovatie een gezamenlijke inspanning wordt.
DE ROL VAN DE STAAT
Eén van de belangrijkste inzichten van Lee’s werk is zijn nadruk op de proactieve rol van de staat. Hij sluit zich hiermee aan bij andere stemmen zoals Erik Reinert (How Rich Countries Got Rich and Why Poor Countries Stay Poor) of Mariana Mazzucato (The Value of Everything, Mission Economy). Volgens Lee moeten regeringen niet passief afwachten tot marktkrachten inclusieve innovatie stimuleren; in plaats daarvan zouden ze actief de voorwaarden moeten creëren waarin dergelijke innovatie kan gedijen. Dit betekent dat beleid niet alleen ondernemerschap moet aanmoedigen, maar ook moet voorkomen dat welvaart en kansen zich concentreren in handen van slechts enkelen. Lee benadrukt de noodzaak van instellingen die niet alleen radicale innovatie genereren, maar ook zorgen voor een brede verdeling van de voordelen binnen de samenleving, met name voor degenen die anders buiten de boot zouden vallen.
Deze visie op overheidsbetrokkenheid staat in schril contrast met een laissez-faire benadering die we in de VS zullen zien onder Trump.
Deze visie op overheidsbetrokkenheid staat in schril contrast met een laissez-faire benadering die we wellicht de komende jaren in de VS zullen zien onder Trump. Het vereist een verschuiving in hoe beleidsmakers hun rol zien – niet alleen als bevorderaars van marktefficiëntie, maar ook als hoeders van sociale gelijkheid.
MODELLEN VAN INCLUSIEVE INNOVATIE
Om zijn argument te illustreren, kijkt Lee naar vier case studies: Zwitserland, Oostenrijk, Taiwan en Zweden. Elk van deze landen heeft een hightech economie opgebouwd zonder te vervallen in de ongelijkheid die Silicon Valley kenmerkt. Door het beleid, de instellingen en de sociale context van deze landen te onderzoeken, identificeert Lee de elementen die inclusieve innovatie mogelijk maken. Aan de hand van deze voorbeelden wordt het belang van vaak verwaarloosde aspecten van innovatie – adoptie, verspreiding/diffusie en incrementele verbeteringen – benadrukt.
In Taiwan bijvoorbeeld is het succes deels toe te schrijven aan het hoogwaardige onderwijssysteem, dat zorgt voor een goed opgeleide beroepsbevolking die de technologische sector ondersteunt. Het innovatiemodel profiteert van een cultuur die samenwerking boven felle concurrentie stelt en technologische ontwikkeling in lijn brengt met nationale sociale doelstellingen. In Zweden speelt de staat een directere rol door sociale programma’s te financieren en arbeidsbeschermingen in te stellen die de marktvraag combineren met welzijn. Dit Zweedse model integreert welzijnsbeleid met technologische vooruitgang en zorgt ervoor dat de voordelen van innovatie wijdverspreid worden.
Het Zweedse model integreert welzijnsbeleid met technologische vooruitgang, en zorgt ervoor dat de voordelen van innovatie wijdverspreid worden.
Lee benadrukt dat deze modellen niet simpelweg gekopieerd kunnen worden; succesvolle innovatiebeleidslijnen zijn contextspecifiek en vereisen een delicate balans van cultuur, prikkels en instellingen. Toch bieden de casestudies waardevolle lessen over het belang van investeringen in onderwijs, sociale vangnetten en inclusieve regelgeving.
Eén punt van kritiek echter: Lee schetst geen al te rooskleurig beeld van de vier voorbeeldlanden, wat goed is. Hij benadrukt terecht dat er in alle landen nog veel werk aan de winkel is op het gebied van gelijkheid, maar hij had dit uitgebreider kunnen toelichten. Neem Zwitserland als voorbeeld – een land dat veel economen, vermogensbeheerders en ondernemers verafgoden. In het hoofdstuk raakt de auteur problematische aspecten van de Zwitserse samenleving aan, zoals de positie van vrouwen en de loonkloof tussen Zwitserse burgers en immigranten, maar hij doet dit op een ongelukkige manier. De kritiek voelt versnipperd en onvolledig aan. Zo wijst Lee terecht op het feit dat vrouwen pas in 1971 stemrecht kregen op federaal niveau. Hij vergeet echter dat op kantonnaal niveau vrouwen pas in 1990 (!) stemrecht hadden in alle kantons. Hij vermeldt de loonkloof tussen mannen en vrouwen (de derde hoogste van Europa), maar vergeet dit breder te trekken naar andere aspecten, zoals dat slechts 56% van de Zwitserse vrouwen voltijds werkt of dat mannen zwaar oververtegenwoordigd zijn in posities met invloed en macht.
Lee beweert ook dat Zwitserland ten onrechte wordt beschuldigd van een vijandige houding ten opzichte van immigranten. Dit kan misschien gelden voor West-Europese immigranten, maar voor zijn volgende boek zou Lee de ervaringen van de Oost-Europese en Balkangemeenschappen in Zwitserland moeten optekenen. Verder worden kwesties zoals het bankgeheim, financiële transparantie, en de hoge kosten van levensonderhoud (zeker in gezondheidszorg en kinderopvang) slechts kort aangestipt en lijken ze onder de mat geveegd. Ten slotte is het storend dat het Zwitserse onderwijssysteem, dat wel sterke punten heeft, kritiekloos wordt beschreven. Diverse rapporten en studies zetten vraagtekens bij de vroege selectie van leerlingen voor een beroepsgerichte of academische route, vaak al rond de leeftijd van 12 jaar. Dit kan volgens critici als beperkend worden gezien en als een factor die sociale ongelijkheden in stand houdt, omdat het kinderen op jonge leeftijd vastlegt in bepaalde carrièrepaden.
COMPETITIVITEIT EN INCLUSIVITEIT IN DE EUROPESE CONTEXT BALANCEREN
De inzichten van Lee zijn bijzonder relevant in de Europese economische en politieke context. Met de hernieuwde focus op competitiviteit binnen de Europese Unie worstelen beleidsmakers met de vraag hoe Europa zich onder andere kan positioneren op vlak van industrie, innovatie en technologie. Het recente rapport van Mario Draghi over Europese concurrentiekracht roept op tot aanzienlijke investeringen in technologie en innovatie, waarbij de VS wordt gepresenteerd als het model om na te volgen Dit idee suggereert dat de VS met een dynamische digitalisering vooroploopt, terwijl Europa blijft hangen in zijn industriële verleden. Hoewel de VS op sommige vlakken, zoals bbp-groei en technologische innovatie, koploper is, is het ook duidelijk dat dit niet zonder consequenties is: extreme ongelijkheid, problematische arbeidsomstandigheden, gebrekkige publieke gezondheid en een gebrek aan duurzaamheid vormen allemaal grote problemen in het Amerikaanse model.
Deze kanttekeningen zijn van belang nu Europa zijn eigen digitale toekomst uittekent. Een focus op puur economische concurrentie met de VS zou welvaart kunnen brengen, maar ook risico’s met zich meebrengen die de sociale cohesie en afnemende ongelijkheid ondermijnt. In sommige lidstaten, zoals Duitsland, herleven bovendien oude theorieën over de welvaartsstaat die een bedreiging vormen voor groei en concurrentievermogen.
Het moet niet gaan om het simpelweg bijbenen van de VS, maar om een strategie die duurzame innovatie stimuleert.
Lee’s analyse biedt een waardevolle les: het moet niet gaan om het simpelweg bijbenen van de VS, maar om een strategie die duurzame innovatie stimuleert en rekening houdt met sociale en economische verschillen.
Frederic Heymans
Samenleving & Politiek, Jaargang 31, 2024, nr. 10 (december), pagina 84 tot 87
Abonneer je op Samenleving & Politiek

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.