Moet links gered worden van zichzelf, of van Maarten Boudry?

Het verraad aan de verlichting
Er was een tijd dat progressieven fier de vlag van de verlichting hesen: vooruitgang, rede, wetenschap – de heilige drie-eenheid van een betere toekomst. Vandaag, zo stelt Maarten Boudry in zijn nieuwste boek Het verraad aan de verlichting, lijkt links die vlag te hebben gestreken. Terwijl conservatieven zich steeds gretiger tooien met de erfenis van de verlichting, keert de linkerzijde zich af van haar eigen fundamenten. Hoe kon het zover komen? En belangrijker: hoe keren we het tij?
In het Europese intellectuele landschap fungeert de verlichting als een soort ideologisch Zwitsers zakmes: enerzijds is ze een symbool van zuiverheid, anderzijds vindt iedereen vindt er wel iets bruikbaars in. Voor Bart De Wever is het een symbool van westerse identiteit, een schild tegen woke en massa-immigratie. Voor Boudry is ze het baken van economische groei en technologische vooruitgang – waarden die volgens hem onder vuur liggen van links. Waar progressieven ooit de lof zongen van innovatie, lijken ze vandaag vooral het requiem van de vooruitgang te componeren.
Hoe komt het dat Boudry als één van de enigen de handschoen van de verlichting wil opnemen in het belang van de linkerzijde? Zelf identificeert hij drie boosdoeners voor de linkse vaandelvlucht: het postmodernisme, anti-imperialisme en ecologisme. Vanuit verschillende invalshoeken hebben deze stromingen de moderniteit en haar verlichtingswaarden onterecht in diskrediet gebracht, aldus Boudry. In de eerste hoofdstukken van zijn boek fileert hij ze stuk voor stuk snedig en met gevoel voor humor. Michel Foucault, Edward Saïd, Bruno Latour, Jason Hickel – niemand ontsnapt aan zijn scalpel. Hun kritiek op moderniteit, zo betoogt hij, heeft zich als een sluipend gif verspreid en de linkerzijde vervreemd van haar oorspronkelijke missie.
Over de fouten van deze denkers is Boudry helder, over de oorzaken van hun opkomst veel minder. Volgens hem is het de tragiek van open samenlevingen dat ze hun eigen critici koesteren – waardoor ze precies daar weliger kunnen tieren. De aanzwellende kritiek aan het adres van het moderne westen bewijst dus vooral haar morele superioriteit. Ironisch genoeg leidt het Boudry wel tot de vraag of die tolerantie niet te ver is doorgeslagen. De linkse kritiek op groei en vooruitgang, zo vreest hij, dreigt ons niet vooruit maar achteruit te katapulteren. In vergelijking met zijn eerdere werk klinkt Boudry dan ook opvallend somber: niet vanwege klimaat, ongelijkheid of oorlog, maar door het intellectuele dwaalspoor waarop links zich bevindt.
Boudry klinkt opvallend somber: niet vanwege klimaat, ongelijkheid of oorlog, maar door het intellectuele dwaalspoor waarop links zich bevindt.
Het verraad aan de verlichting is een podium waarop Boudry zijn retorisch talent en filosofische ambitie ten volle etaleert. De stijl is scherp, de metaforen trefzeker, en de provocaties zorgvuldig gedoseerd: Boudry weet hoe hij zijn publiek moet prikkelen. Hij deinst er niet voor terug om de degens te kruisen met de zwaargewichten van de 20ste eeuwse filosofie – en dat siert hem. Op het vlak van intellectuele acrobatie hoeft hij al evenmin onder te doen: zijn pleidooi voor onvoorwaardelijke steun aan Israël tijdens de oorlog in Gaza, vormt een pijnlijk spiegelbeeld van Foucaults omstreden flirt met de Iraanse revolutie van Khomeini.
Het boek zal ongetwijfeld headlines genereren en verontwaardiging oogsten. Maar biedt het ook een geloofwaardige herbronning van het progressieve denken? Opmerkelijk genoeg blijft het boek lang vaag over welke verlichtingsidealen het nu precies zijn die links opnieuw in het hart moet sluiten.
De belangrijkste waarde voor Boudry is vooruitgang, wat voor hem vooral economische groei en technologische innovatie betekent. Vooral in de ‘degrowth’ beweging ziet Boudry het hedendaagse verraad aan dat oorspronkelijk linkse ideaal. Verwacht hier geen genuanceerde lezing van hun eigenlijke standpunten, maar vooral een erg letterlijke interpretatie van wat ‘ontgroeien’ betekent. Voor Boudry zijn linkse pleidooien voor herverdeling en duurzaamheid boven groei niettemin een verraad aan de progressieve beginselen van de verlichting. Hij onderbouwt dat met een al even letterlijke interpretatie van flarden uit de geschriften van de sufragette en sociaal activiste Sylvia Pankhurst die pleitte voor een socialisme van ‘overvloed’ in plaats van ‘schaarste’. Dat Pankhurst hoegenaamd niet pleitte voor eindeloze economische groei, maar ijverde voor herverdeling, het herwaarderen van economisch nut in plaats van profijt, en zelfs het collectiviseren van de productiemiddelen, zijn blijkbaar slechts details die ondergeschikt zijn aan de letterlijke lezing die Boudry verbindt aan haar gebruik van het woord ‘overvloed’.
Hoe is maar de vraag of het geloof in technologische innovatie en economische groei als heilsmiddelen ooit tot de progressieve waarden behoord hebben.
Hoe dan ook is het maar de vraag of het geloof in technologische innovatie en economische groei als heilsmiddelen ooit tot de progressieve waarden behoord hebben. De Franse revolutionairen waren weliswaar bezeten van gelijkheid en rechtvaardigheid, maar hoegenaamd geen pleitbezorgers van het soort aanhoudende groei dat Boudry bepleit. Ook denkers als David Hume en Adam Smith geloofden niet in oneindige groei, en zelfs bij David Ricardo en Karl Marx in de 19de eeuw was die gedachte nog afwezig. Moderne economische groei als concept, en bruto binnenlands product als meetinstrument, werden pas ontwikkeld in de jaren 1930, en zelfs haar uitvinder vond het een ongeschikt hulpmiddel om welvaart mee te meten.1 De realiteit is dat het groeidenken dat Boudry bepleit van veel recenter datum is dan hij meent: de periode die Boudry als het tijdperk van het ‘verraad’ bestempelt, is net de tijd waarin economische groei een universeel beleidsdoel werd. Omgekeerd was groei omwille van de groei nooit een wensdroom van de verlichting. De rode draad van herverdeling die van Marx, over Pankhurst tot hedendaags links loopt, die negeert Boudry dan weer volledig.
Maar zelfs als dat zo zou geweest zijn, maakt dat een verandering van koers meteen tot verraad? Zou het verstandig zijn om met nieuwe kennis over de sociale en ecologische gevolgen van groei hardnekkig dezelfde doelen te willen nastreven?2 In de denkwereld van Boudry speelt maatschappelijke verandering slechts een beperkte rol: dat de oliecrisis in de jaren 1970 en de klimaatverandering vandaag mee bepalen hoe links denkt over de sociale gevolgen van aangehouden economische groei – zou dat een wonder zijn?
Ook op andere vlakken beschouwt Boudry het linkse discours liefst als een retorisch spel, waarvan hij als volleerd schaker de denkfouten en misstappen blootlegt. Zo verwijt hij postkoloniale denkers dat ze rede en wetenschap associëren met imperialisme, maar negeert de historische context die die associatie voedt. In zijn wereldbeeld zijn het niet de feiten van kolonisatie en ongelijkheid die weerstand tegen de westerse moderniteit oproepen, maar de denkfouten van Parijse filosofen. Het vergt een bijzondere vorm van navelstaarderij om antiwesters sentiment in het globale zuiden te zien ontspruiten aan een seminarie in de Sorbonne.
In het wereldbeeld van Boudry zijn het niet de feiten van kolonisatie en ongelijkheid die weerstand tegen de westerse moderniteit oproepen, maar de denkfouten van Parijse filosofen.
In het slothoofdstuk verandert de toon. Boudry presenteert zijn alternatief: progress studies, een beweging die bezweert dat wetenschap en kapitalisme ons uit elke crisis kunnen redden. Laat het voorzorgsprincipe varen, vertrouw op de markt, en technologische innovatie zal ons verlossen van problemen als klimaatverandering, armoede en ongelijkheid. In Het verraad aan de verlichting worden linkse denkers als Marx en Pankhurst opgevoerd als cheerleaders van de industriële vooruitgang in plaats van als de critici van haar excessen. Over de historische betekenis van hun activisme zijn Boudry en zijn linkse tegenstrevers het wellicht eens. Of je hun erfenis echter kan claimen voor een agenda van groei en deregulering, zonder hun sociale kritiek over te nemen, dat is een ander paar mouwen.
Wouter Ryckbosch
EINDNOTEN
- Zie bijvoorbeeld Eli Cook, The Pricing of Progress (2017) en Diane Coyle, GDP: A brief but affectionate history (2014).↑
- Dat links worstelt met het 19e-eeuwse vooruitgangsgeloof is evident. Vandaar ook de hernieuwde aandacht voor denkers als Kohei Saito of John Bellamy Foster, die de ecologische contradicties van het kapitalisme blootleggen. In Het Verraad wordt op hun argumenten niet ingegaan, ook al behandelen ze op veel genuanceerder manier de complexe wisselwerking tussen groei en ecologie in een progressief perspectief.↑
Samenleving & Politiek, Jaargang 32, 2025, nr. 6 (juni), pagina 85 tot 87
Abonneer je op Samenleving & Politiek

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.