De EU wil toponderzoekers aantrekken als antwoord op de Amerikaanse en Chinese machtsstrijd. Maar zonder inclusie, openheid en samenwerking dreigt wetenschappelijke vrijheid zelf het eerste slachtoffer te worden.

Terwijl president Trump met zijn ‘America First’-beleid de wetenschappelijke vrijheid ondermijnt, wil de EU zich net profileren als de beschermer ervan. Maar de Europese ‘scramble for talent’ dreigt dezelfde fouten te maken, en ook vrijheden te beknotten: het dominante competitiviteitsdenken vernauwt de blik op wetenschap en gaat ten koste van inclusie. Wil Europa écht een alternatief bieden, dan moet het sterker inzetten op openheid, samenwerking en pluralisme.
SCRAMBLE FOR TALENT
‘Make America Great Again’ dreigt de eens zo prestigieuze Amerikaanse universiteiten een stukje kleiner te maken. Overheidsfinanciering wordt geschrapt, verschillende vakgebieden (zoals gender, climate en African American Studies) komen onder verhoogd toezicht te staan, het diversiteitsbeleid wordt ontmanteld, en internationale studenten worden de toegang tot het land ontzegd. Veel onderzoekers mogen, kunnen of willen geen onderzoek meer doen in de VS.
Deze ontwikkeling leidt niet alleen tot een braindrain uit de VS, maar dwingt ook talent uit andere delen van de wereld om elders nieuwe kansen te zoeken. Europa ziet zijn kans. ‘Never waste a good crisis,’ lijkt alvast het motto: lidstaten en Europese universiteiten zetten elk hun campagnes op om toponderzoekers aan te trekken. Ook de Europese Commissie (EC) trekt haar portefeuille open: bovenop bestaande initiatieven, zoals de financieringsprogramma’s van het European Research Council (ERC), wordt tussen 2025 en 2027 een extra budget van 500 miljoen euro uitgetrokken voor het nieuwe programma ‘Choose Europe for Science’.
Deze inspanningen komen niet uit de lucht gevallen. Zoals ook benadrukt in het Draghi-rapport, hinken Europese universiteiten al langer achterop. In vergelijking met China en de VS zijn er onvoldoende academische instellingen die het hoogste niveau van excellentie bereiken, en de doorstroom van innovatie naar commerciële marktgerichte toepassing is zwak.
Europese universiteiten zijn te versnipperd, ondergefinancierd, en bieden te weinig aantrekkelijke werkomstandigheden om toptalent aan te trekken én te behouden.
Om de geopolitieke wedloop met China en de VS het hoofd te bieden, ziet de EU zich dus genoodzaakt haar structurele zwaktes aan te pakken. Die zijn intussen bekend: Europese universiteiten zijn te versnipperd, ondergefinancierd, en bieden te weinig aantrekkelijke werkomstandigheden om toptalent aan te trekken én te behouden. Dit leidt tot een gebrek aan expertise, capaciteit en innovatie om in de eigen basisbehoeften te voorzien. Zo moest de EU afgelopen jaren pijnlijk vaststellen dat dit niet enkel geldt voor defensie, maar ook voor de productie van computerchips en AI technologie, internetsatellieten, of zelfs essentiële geneesmiddelen zoals penicilline en paracetamol.
WETENSCHAPPELIJKE VRIJHEID?
De kentering lijkt de afgelopen maanden alvast ingezet. Met een uitgesproken ‘Europe First’-beleid wordt nu ook de geopolitieke competitie met China en de VS verder opgevoerd op vlak van hoger onderwijs. Daarbij schuift de EU een alternatieve visie naar voren: in tegenstelling tot de autoritaire greep van China of de polarisering in de VS, wil de EU zich profileren als hoeder van de ‘wetenschappelijke vrijheid’. Dat principe wordt bijvoorbeeld expliciet als kernwaarde meegenomen in initiatieven als 'Choose Europe'.
Maar hoe vrij is deze wetenschappelijke vrijheid echt? De vraag is of de EU hiermee een radicaal alternatief biedt, gebaseerd op pluralisme, openheid en tegenspraak – of eerder een ‘vrijheid-light’, waarin de academische ruimte steeds ondergeschikt is aan economische en geopolitieke doelstellingen.
De vraag is of de EU een radicaal alternatief biedt, gebaseerd op pluralisme, openheid en tegenspraak – of eerder een ‘vrijheid-light’.
Er tekenen zich alvast enkele valkuilen af.
Ten eerste, terwijl het beleid sterk focust op STEM (Wetenschap, Technologie, Engineering en Wiskunde) richtingen, zijn alfa- (zoals geschiedenis, wijsbegeerte, taal) en gammawetenschappen (bv. sociale en politieke wetenschappen, rechten) ondervertegenwoordigd. Dit is niet geheel onbegrijpelijk: het zijn immers de meer technische sectoren – zoals artificiële intelligentie, quantumcomputing, ingenieurswetenschappen, bio- en klimaattechnologie – die Europa een concurrentievoordeel moeten opleveren, zo wordt beargumenteerd, en die geacht worden concrete antwoorden op acute uitdagingen te bieden. Zoals de ontwikkeling van nieuwe vaccintechnologie ons door de Covid-pandemie hielp, zo moet technologische innovatie ook een sleutelrol spelen in de strijd tegen klimaatverandering en economische afhankelijkheid.
Maar alfa- en gammawetenschappen vervullen eveneens een fundamentele rol. Zonder hun bijdrage dreigt het debat over bijvoorbeeld klimaatbeleid te vervallen in technologische tunnelvisie, zonder ruimte voor kritische zelfreflectie en/of systeemverandering. Bovendien zijn het net deze disciplines die ook soms beter geplaatst zijn om te reageren op andere crisissen die onze samenleving vandaag ondermijnen: polarisering, en de erosie van de democratie en het internationaal recht.
Net daarin ligt hun ongemakkelijke positie. Want net omdat deze vakgebieden kritisch bevragen en fundamentele machtsverhoudingen blootleggen, ontbreekt vaak de politieke wil om hen ten volle te ondersteunen. Meer nog: het zijn vaak de sociale en humane wetenschappen die als eersten onder druk komen te staan wanneer autocratische tendensen opduiken. Wil de EU werkelijk wetenschappelijke vrijheid beschermen, is het dan ook bereid om ‘toponderzoekers’ aan te trekken op het gebied van antiracisme, genderongelijkheid, inclusie en diversiteit, of genocide?
Is de EU ook bereid om ‘toponderzoekers’ aan te trekken op het gebied van antiracisme, genderongelijkheid, inclusie en diversiteit, of genocide?
Ten tweede, de ambitie om enkel ‘toponderzoekers’ aan te trekken dreigt ongelijkheden binnen het hoger onderwijs te vergroten. Hoewel steeds meer studenten hun weg vinden naar de universiteit, geldt dit vooral voor jongeren van wie de ouders zelf hoogopgeleid zijn. Studenten met een migratieachtergrond of uit sociaal kwetsbare gezinnen blijven structureel ondervertegenwoordigd. Dat geldt des te meer voor opleidingen zoals geneeskunde, rechten of ingenieurswetenschappen. Door fors te investeren in het aantrekken van vaak dure onderzoekers uit het buitenland, dreigt er immers minder geld over te blijven voor het wegwerken van structurele ongelijkheden binnen het bestaande onderwijslandschap. De talentenpoel wordt ook niet groter, maar net smaller, en tegelijk minder representatief. Is het niet beter om daarnaast ook (zo ja, nog meer?) in te zetten op de ontwikkeling van nieuw talent?
Ten derde, zulk gebrek aan inclusie uit zich ook in de relaties met het Globale Zuiden. Terwijl de EU haar visumbeleid wil versoepelen om ‘toponderzoekers’ aan te trekken, zijn er in het Globale Zuiden helaas minder universiteiten die de Europese kwaliteitsstandaarden halen, dus ook minder onderzoekers die in aanmerking komen. Integendeel, voor hen geldt waarschijnlijk net het omgekeerde: strengere migratieregels, en dus minder opportuniteiten voor internationale mobiliteit. En voor wie wel kan of mag komen, zou men vervolgens de vraag kunnen stellen hoe wenselijk dat is. Doordat onderzoekers vertrekken, dreigen landen in het Globale Zuiden immers bovenop hun grondstoffen ook hun kennis te verliezen. Moeten we daarom steeds talent naar Europa willen halen? Of ligt er niet juist een academisch én ethisch voordeel in het versterken van kennisopbouw en samenwerking in en met het Zuiden?
MEER OPENHEID, MINDER COMPETITIE
De huidige geopolitieke realiteit dwingt de EU terecht om haar hoger onderwijs te herdenken. De EU moet hierin ambitieuzer worden, met meer inzet op de ontwikkeling van een sterke eigen kenniseconomie. De vraag is echter of het competitiviteitsdenken het beste middel hiertoe is.
De competitie met de VS en China leidt de EU ertoe zijn eigen belangen te beschermen, vaak ten koste van de ander. De vrijheid die Europa nastreeft, beperkt zich dan ook tot academische vrijheid binnen zijn eigen grenzen, niet academische vrijheid in het algemeen. Europa positioneert zichzelf te vaak als een eiland, waarmee het zich dus ook in wezen afsluit van de wereld rondom zich. Daarmee speelt ze vooral het huidige dominante spel mee, terwijl er eigenlijk nood is aan andere spelregels.
Academisch onderzoek floreert niet binnen gesloten muren, maar in een omgeving van openheid, samenwerking en confrontatie van ideeën. Innovatie ontstaat waar verschil bestaat: tussen disciplines, culturen, visies. Creativiteit en maatschappelijke veerkracht groeien wanneer dissonante stemmen niet onderdrukt, maar omarmd worden en met elkaar kunnen botsen. Dat vraagt om een bredere visie op talent - één die niet enkel inzet op top, maar ook op breedte; niet enkel op economische return, maar ook op maatschappelijke meerwaarde.
Kunnen we bijvoorbeeld ook de betaalmuren van wetenschappelijke publicaties nog meer ter discussie stellen?
Als de EU werkelijk een alternatief wil bieden voor de Amerikaanse of Chinese benadering, moet ze haar beleidsinstrumenten richten op zoveel mogelijk inclusie, samenwerking en wetenschappelijke nieuwsgierigheid. Laten we dan ook werk maken van een écht open kenniseconomie. Bovenop initiatieven om technische sectoren te versterken, kunnen we bijvoorbeeld ook de betaalmuren van wetenschappelijke publicaties nog meer ter discussie stellen? En kunnen we niet een eerlijker, wederkeriger academisch partnerschap uitbouwen met het Globale Zuiden? Het 'Africa Charter for Transformative Research Collaborations’ biedt alvast nodige inspiratie.
Het Europees hoger onderwijs van de toekomst moet niet alleen gebouwd worden op enkel concurrentie of protectionisme, maar ook op vertrouwen. Niet op uitsluiting, maar op samenwerking. En niet op de angst om achterop te raken, maar op de moed om nieuwe paden te bewandelen.
Deze bijdrage verscheen in de Zomerreeks 2025: Make Europe Great Again van Samenleving & Politiek.
Abonneer je op Samenleving & Politiek

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.