Vaststellingen
Sinds 1991 wordt onafgebroken gezocht naar manieren om de democratie te versterken. Heel wat maatregelen zijn daartoe genomen. De weg die tot nu toe bewandeld is, wil vooral de individuele burger versterken tegenover de overheid. Zo werd ervoor gezorgd dat mensen niet willekeurig behandeld worden door de administratie en beter geïnformeerd kunnen participeren aan de democratie: bestuurshandelingen t.a.v. individuen moeten voortaan gemotiveerd worden, de openbaarheid van bestuur werd ingevoerd en gemeentelijke volksraadplegingen werden wettelijk mogelijk gemaakt (dat gebeurt straks ook voor Vlaamse en federale referenda). Deze versterking van de positie van de individuele burger tegenover de overheid was een noodzakelijke maar onvoldoende stap. Noodzakelijk omdat democratie niet mogelijk is zonder reële individuele zeggenschap voor alle burgers. Onvoldoende omdat dit pad stuit op een aantal beperkingen.
Ten eerste gaat de abstracte figuur van de ‘mondige burger’ voorbij aan de reële ongelijkheden tussen de mensen. Mijn buurvrouw Annie heeft in de realiteit niet dezelfde kansen om op de politiek te wegen als Yves Desmet of Luc Van der Kelen. Terwijl zij dagelijks hun opinie kunnen ventileren voor heel Vlaanderen, breekt Annie als alleenstaande moeder haar hoofd over hoe zij haar tijd moet verdelen tussen haar werk, haar twee opgroeiende kinderen, de huishoudelijke arbeid en allerlei financiële beslommeringen. Zich grondig informeren over politieke vraagstukken is wel de laatste van haar bekommernissen. Ten tweede schept de rechtstreekse lijn tussen burger en politiek een gevaarlijke illusie. In tegenstelling tot sommige beweringen, is en blijft de individuele impact van elke burger op de politiek klein. Dit kan ook niet anders: op beleidsniveau moeten de individuele verzuchtingen van zovele burgers tegen elkaar worden afgewogen en moeten keuzes gemaakt worden. Daarom kan de politiek nooit tegemoetkomen aan de vele, vaak tegenstrijdige eisen van haar burgers. De confrontatie tussen de retoriek van de burgerdemocratie en de beperkte mogelijkheden om de verwachtingen van elke individuele burger bevredigend te beantwoorden, kan leiden tot frustraties en een verdere afkeer van de politiek. Ten derde spelen de media een centrale rol in de politieke communicatie. Voor heel wat burgers zijn ze de enige bron van informatie. Wat betekent het in die optiek als men spreekt van de stem van de burger? Is het de burger die spreekt of horen we het geruis van de media? Er is dus, o.a. door het afgenomen belang van grote middenveldorganisaties die aan verspreiding van informatie aan hun leden doen, een duidelijk gebrek aan diversificatie in de communicatiemiddelen. Tenslotte, terwijl men ernaar streeft om de burger meer impact te geven in de politiek, verliest de politiek, door een al te passief optreden, impact op belangrijke sectoren in de samenleving. Regering en parlement kunnen niet echt beschouwd worden als de regiekamers van de samenleving. Aan de ene kant is er een internationaliseringtendens met het toenemende belang van Europese of internationale organisaties. Aan de andere kant bepalen belangrijke sectoren (bedrijfsleven, wetenschap, media, justitie, enz.) het uitzicht van de maatschappij zonder dat de politiek er nog sturend optreedt. De politiek moet daarom weer actiever worden, haar rol opeisen en de sectoren die aan haar controle ontsnappen verantwoording laten afleggen aan de burger en de gemeenschap.
Uitgangspunt
Een sociaaldemocratische partij moet aan deze evoluties het hoofd bieden. Daarbij vertrekken we ondubbelzinnig van een visie op burgerschap waarin mensen niet verschijnen als los van elkaar staande elementen die maximaal hun eigen belang moeten nastreven. Alleen de ‘markt’ en haar wetmatigheden reguleren in die visie de maatschappij en cynisch egoïsme wordt de uiteindelijke drijfveer. Deze utilitaire burgerschapsopvatting beantwoordt aan de realiteit van het negentiende-eeuws economisch liberalisme, dat de belangen van enkelen diende, maar van velen miskende. Voor sociaaldemocraten is de mens een sociaal wezen dat in verbondenheid met anderen leeft in een gezin, een vereniging, een buurt, met andere soorten in een natuurlijke omgeving die respect verdient opdat ook komende generaties kansen zouden hebben. De verbondenheid met anderen is geen belemmering voor de ontvoogding van het individu. Integendeel, het is door gezamenlijk op te treden, door te overleggen dat men in staat is levensvoorwaarden te scheppen die maximale kansen geven aan alle individuen. Belangrijke maatschappelijke problemen, zoals het veiligheidsvraagstuk, kunnen niet individueel worden opgelost maar enkel door een gezamenlijke, collectieve aanpak. Daarbij vertrekken we van een normatief burgerschapsmodel, van waarden en normen die het leven reguleren en die een geloof in de maakbaarheid van de samenleving weerspiegelen. Armoede, hongersnood, ongeletterdheid zijn voor sociaaldemocraten geen natuurverschijnselen, geen noodzakelijke gevolgen van de markt. Het zijn bewuste keuzes voor een maatschappijmodel dat groepen uitsluit.
Het verschil tussen utilitair en normatief burgerschap is geen theorie. Het neoliberalisme van Reagan, Bush senior en Thatcher steunde op de utilitaire burgerschapsgedachte en hun gedachtegoed werd via de burgermanifesten van Verhofstadt gemeengoed en de leidraad voor het cynisch egoïsme van een burgerklasse die welstand verwierf in de economische boom van de jaren 90. En opnieuw, helaas, bewijst het aantreden van Bush junior in de Verenigde Staten hoe snel de klok teruggedraaid kan worden, hoe snel collectieve goederen als zuivere lucht en natuurparken moeten wijken voor de logica van de economie, voor steeds grotere winsten voor een kleine geprivilegieerde groep, hoe snel zoeken naar gemeenschappelijke oplossingen moet wijken voor het gebruik van geweld.
Voorstellen
Opkomstplicht en bindend referendum
De strijd voor het algemeen stemrecht was lang en soms hevig. De inzet was dan ook enorm: het ging over de vraag of iemand die niet tot de bevoorrechte klasse behoorde het recht had om mee de richting van de maatschappelijke evolutie te bepalen. Het duurde uiteindelijk tot 1948, toen men accepteerde dat ook vrouwen deel uitmaken van de maatschappij, vooraleer die strijd gestreden was. Tot op vandaag is bij ons het algemeen stemrecht verbonden met een opkomstplicht bij verkiezingen. Dat was ook in andere landen het geval, maar wij zijn een van de weinige landen ter wereld waar de opkomstplicht behouden werd. In andere Europese landen begint men de soms lage opkomst bij verkiezingen als problematisch te ervaren en gaan er stemmen op om de opkomstplicht in te voeren. België geldt daarbij als voorbeeld. En bij ons duiken er het laatste decennium steeds meer geluiden op, mooi verpakt als democratische vernieuwing, om de opkomstplicht af te schaffen.
Dat doorzichtig scenario is er één van democratische verarming. Vandaag weegt een stem van iemand die arm is of laaggeschoold evenveel als de stem van iemand die rijk is of hooggeschoold en dat is voor sommigen blijkbaar een probleem. De voortdurende aanvallen op middenveldorganisaties, het voorstel om de opkomstplicht af te schaffen en de inspanningen die tegelijk worden geleverd om mensen te verwijderen van de politiek hebben maar één doel: een beleid kunnen voeren dat ten goede komt aan hen die het al goed hebben. Want onderzoekers komen duidelijk tot de conclusie dat 80 % van de hooggeschoolden zou blijven stemmen bij afschaffing van de opkomstplicht terwijl dat voor de laaggeschoolden maar 40 % is (zie Hooghe M. en Pelleriaux K., ‘Afschaffing van de kiesplicht. Een simulatie’, Samenleving en politiek, 1997, nr. 8). sp.a komt op voor gelijke kansen voor iedereen en zal daarom blijven ijveren voor een zo groot mogelijke participatie van de bevolking aan het politieke leven. Politiek is een zaak van iedereen voor iedereen, politiek wordt gevoerd in het ‘algemeen’ belang. Ons uitgangspunt, het normatief burgerschapsmodel, impliceert ook dat iedereen niet alleen rechten maar ook plichten heeft. Als participant aan de samenleving heeft men de verantwoordelijkheid mee vorm te geven aan die samenleving. Daarom stellen wij dat de opkomstplicht die nu bestaat voor de verkiezing van beraadslagende organen uitgebreid moet worden tot iedere raadpleging van de bevolking, dus ook voor referenda. Wat een referendum zonder opkomstplicht betekent, werd in Gent tijdens het referendum over de Belfortparking aangetoond. De kans voor een hoger geschoolde om deel ten nemen was 12 keer groter dan die van een laaggeschoolde. Dat ondermijnt de democratische legitimiteit van de uitslag.
Bovendien willen wij een eind maken aan de dubbelzinnige situatie van het consultatief referendum. Wie de bevolking om haar mening vraagt moet die mening ook respecteren. Daarom moeten referenda bindend worden. Het niet-bindende referendum zonder opkomstplicht levert een dubbele leugen: het liegt over de wil van het volk want het is niet representatief, het liegt over de rol van de burger en zijn vertegenwoordigers, want het zegt niet wat met de uitslag moet gebeuren. Uiteraard moeten we de voorwaarden waaronder een referendum georganiseerd kan worden en de thema’s waarover, duidelijk vastleggen. Zo moet er voldoende tijd voorzien worden tussen het nemen van het initiatief en de uiteindelijke stemming. Alleen zo is er een campagne mogelijk waarin de pro’s en contra’s worden uiteengezet. Voor die campagne moet de overheid de nodige middelen voorzien. Onderwerpen die fundamentele rechten en vrijheden raken, kunnen ook niet het onderwerp van een referendum zijn.
Stimuleren van een b(l)oeiend verenigingsleven
Men kan onomwonden stellen dat wij leven in een rijk land, waarin het overgrote deel van de bevolking het materieel goed tot zeer goed heeft en waarin relatief weinig armoede voorkomt. Uiteraard is ook weinig armoede in zo’n rijke samenleving een schande: armoede moet prioritair aangepakt worden, armoede moet verdwijnen. Maar ondanks dit hoge welvaartspeil is er veel ongenoegen dat zich, niet alleen bij ons maar ook elders in Europa, kanaliseert naar extreemrechtse en rechts-populistische partijen. Het volstaat voor hen om primaire gevoelens als haat en egoïsme aan te wakkeren om electorale successen te boeken. Vanwaar dit ongenoegen en hoe kan het opgeheven worden? Een aantal zaken zijn in de loop der jaren wel duidelijk geworden. Onze samenleving verandert vandaag aan een razend tempo en velen voelen zich daardoor uitgesloten en beangstigd. Grote veranderingen doen zekerheden vervagen, referentiekaders verdwijnen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de eerste plaats ouderen en laaggeschoolden door gevoelens van onzekerheid en nutteloosheid overvallen worden. De kennismaatschappij vereist vaardigheden die zij niet aangeleerd hebben en met de opkomst van de zogenaamde burgerdemocratie, die in wezen een ideologie van vereenzaming is, zijn zij op zichzelf teruggeworpen en voelen ze zich maatschappelijk uitgesloten.
De mens is een sociaal wezen en een ideologie die erop gericht is maatschappelijke verbanden te doen uiteenvallen tekent het doodvonnis van de democratie. Het mag dan ook niet verwonderen dat uit wetenschappelijke studies blijkt dat mensen die actief zijn in het verenigingsleven democratischer ingesteld zijn, een positiever zelfbeeld hebben, beter omgaan met argumentatie en debat (zie Elchardus M., Huyse L. en Hooghe M., Het maatschappelijk middenveld in Vlaanderen, VUBPress, 2001). Voor een goed functioneren van de democratie zijn dat wezenlijke ingrediënten. Vandaar dat het van groot belang is dat vanuit de overheid voldoende stimuli worden aangeboden opdat het verenigingsleven zich volop zou kunnen ontwikkelen. Dat verenigingsleven vervult in onze maatschappij drie belangrijke functies: het is een wapen tegen onbehagen en verzuring; het is een leerschool voor democratische en humanistische basiswaarden, waaronder verdraagzaamheid; het is een middel om de burger te organiseren en op die manier echt mondig en slagvaardig te maken. En jong geleerd is oud gedaan, vandaar dat we in de eerste plaats aandacht willen besteden aan stimulansen voor de jeugdverenigingen. In de jeugdverenigingen leren jongeren communiceren, delegeren, onderhandelen, allemaal eigenschappen die van verantwoordelijke burgers verwacht worden. Jeugdverenigingen, maar ook de rest van het verenigingsleven, hebben in de eerste plaats behoefte aan voldoende infrastructurele ondersteuning. Dat is een bijdrage die de overheid ter harte moet nemen. Wij stellen daarom dat er in iedere gemeente zalen en terreinen voor buitenactiviteiten moeten voorhanden zijn voor jeugdverenigingen en buurthuizen waar verenigingen kunnen vergaderen en activiteiten beleggen. Deze infrastructuur gratis ter beschikking stellen is een basisvoorwaarde opdat het verenigingsleven zich zou kunnen ontplooien.
In het kader van de decretale veranderingen die momenteel in het lokaal cultuurbeleid doorgevoerd worden, zal iedere gemeente haar eigen cultuurbeleidsplan opstellen. Het kan volgens ons niet de bedoeling zijn dat dit leidt tot een verambtelijking of een nieuw elitair karakter van het lokaal cultuurleven. De valorisatie en aanmoediging van het gediversifieerde verenigingsleven dat Vlaanderen bezit is immers de basisvoorwaarde voor een maatschappelijke participatie van velen. Bovendien is er een nieuw decreet over het sociaal-cultureel werk in de maak.
Een degelijk statuut voor vrijwilligers is een ander voorstel ter ondersteuning van het verenigingsleven. Vaak nemen mensen immers onbaatzuchtig taken op zich in het verenigingsleven waardoor ze juridisch verantwoordelijk zijn voor zaken die geheel onvrijwillig mis gaan. En wanneer de vrijwilliger werkloos is, wordt hij nog geconfronteerd met een hoop administratieve beslommeringen en in sommige gevallen een vermindering van zijn uitkering wanneer hij vrijwilligerswerk wil uitvoeren. Het is helemaal absurd dat iemand die door werkloosheid van sociale mogelijkheden verstoken blijft nog eens bestraft zou worden omdat hij zich vrijwillig op een maatschappelijk nuttige manier in de vrijgekomen tijd inzet. Daarom moet de vrijwilliger, in casu de werkloze vrijwilliger, beter beschermd worden. Een probleem is er ook voor de losse medewerkers die in het verenigingsleven vaak aanwezig zijn voor inhoudelijke begeleiding of procesmatige ondersteuning. Zij zijn niet contractueel verbonden maar worden per prestatie vergoed. De afwezigheid van een statuut heeft gevolgen voor de deskundigheidsontwikkeling van de losse medewerker en daardoor ook voor het verenigingsleven. Wij willen daarom dat niet alleen een statuut voor de vrijwilliger, maar ook voor de losse medewerker wordt uitgewerkt.
Bovendien willen wij aan de mogelijkheden die er vandaag al zijn voor tijdelijke werkonderbrekingen, de inzet toevoegen in de ondersteuning van het verenigingsleven. Iedere werknemer moet de mogelijkheid hebben om de balans tussen ‘werk’-‘gezin’-‘zorg voor anderen’ optimaal te kunnen inkleuren. Het vandaag bestaande tijdskrediet is een schuchtere, maar nog onvoldoende stap in de goede richting. Onder ‘zorg voor anderen’ begrijpt men vandaag de individuele zorg voor wie daaraan door bijzondere omstandigheden behoefte heeft. Een ondersteunende rol in het verenigingsleven komt tegemoet aan een collectieve zorg voor anderen en de maatschappelijke meerwaarde daarvan staat buiten kijf. Er is dus geen enkele reden om deze inzet niet maatschappelijk te valoriseren. We moeten af van de strikt economische benadering van het begrip arbeid, die impliceert dat alleen arbeid verricht op de arbeidsmarkt nuttige arbeid zou zijn.
De verambtelijking van onze samenleving is een groot probleem. Het is niet altijd wie het meest recht heeft op ondersteuning, subsidie of tegemoetkoming die wordt geholpen, wel diegene die het best zijn weg heeft gevonden in het ambtelijke kluwen, het sterkst was in de invulling van formulieren. Ook in het verenigingsleven laat zich dat voelen. Dat fenomeen moeten we dringend keren. Regels moeten vereenvoudigen, zodat men geen universitair moet zijn om een vereniging te runnen en de nodige subsidies te krijgen. Niet de juridische formalisering moet de bovenhand krijgen, maar de intentionaliteit. Deze intentionaliteit moet ook de bovenhand krijgen wanneer verenigingen activiteiten organiseren. Vandaag kan bijvoorbeeld een vereniging geen tweedaagse uitstap organiseren voor haar leden zonder vergunning voor het uitbaten van een reisbureau. Dat is al te gek. Dergelijke anomalieën hinderen de normale werking van het verenigingsleven en moeten uit de weg geruimd worden. Verenigingen moeten door hun werking vergoedingen betalen (Sabam, billijke vergoeding). We vragen of het niet mogelijk is dat deze gecombineerd, dus samen, worden geïnd en of de vergoedingen de draagkracht van het verenigingsleven niet overstijgen. Sommige vergoedingen worden bovendien beter afgeschaft. We denken hier aan de betaling van vergoedingen aan Sabam in het kader van educatieve opleidingen.
Binnen het verenigingsleven neemt sport een prominente plaats in. Niet alleen omdat het aantal sportverenigingen groot is, maar ook door het belang van sportbeoefening. Sportbeoefening is van grote invloed op de persoonlijke ontwikkeling van elk individu. Dat is het gevolg van zowel de intrinsieke waarde (sport als doel), als de extrinsieke waarde van de sport (sport als middel). Sport heeft een gezondheidsbevorderend effect en brengt fysieke (o.a. motorische) vaardigheden bij. In verenigingsverband brengt sport ook sociale vaardigheden bij en is er een socialiserende rol (de betrokkenheid bij een gezamenlijke bezigheid is een belangrijk tegengewicht tegen de voortschrijdende individualisering). Sport werkt ook, via het verenigingsleven, integratiebevorderend. Kortom, sport verhoogt de maatschappelijke participatie van mensen. De overheid heeft daarom een dubbele taak binnen het sportbeleid: enerzijds een sportpromotionele opdracht (mensen in contact brengen met sport en aanzetten tot actieve sportbeoefening), anderzijds een ondersteunende opdracht t.a.v. de georganiseerde sportwereld van clubs en federaties. Deze dubbele opdracht behoort tot het takenpakket van elk bestuursniveau, waarbij via decentralisatie en complementariteit de acties zo dicht mogelijk bij de leefwereld van elk individu worden gevoerd. Maximale aandacht moet daarbij gaan naar de sport-voor-allen-gedachte : de beschikbare middelen moeten we prioritair inzetten om iedereen kansen tot participatie aan sport te geven.
De sportclub is de cruciale schakel in de sportbeoefening, omdat sporten in clubverband de grootste kans biedt op blijvende sportbeoefening; omdat clubs het meest mogelijkheden geven op kwalitatieve omkadering en beoefening; en omdat via clubs de integratiebevorderende en socialiserende rol van sport wordt waargemaakt. Bijzondere aandacht moet daarbij gaan naar sociaal zwakkere groepen die nu binnen de sportsector onvoldoende kansen krijgen. Een aantal maatregelen zijn daarom nodig:
- Stimuleren van de jeugdwerking van sportclubs en -federaties met aandacht voor een zo breed mogelijke participatie
Jongeren aanzetten tot sportbeoefening in sportclubs kunnen we bevorderen door een aantrekkelijke en kwaliteitsvolle jeugdwerking te stimuleren in de sportclubs en de federaties. Daartoe stellen wij voor om binnen de sportfederaties een jeugdsportfonds op te richten dat gemengd gefinancierd wordt via een bijdrage van de clubs enerzijds en de jeugdsportsubsidies van de Vlaamse overheid anderzijds. De opbrengsten kunnen aan de clubs worden uitgekeerd op basis van een combinatie van kwaliteits- en participatiecriteria, waarbij clubs die inspanningen doen om sociaal zwakkere groepen bij hun werking te betrekken op een grotere ondersteuning kunnen rekenen. Daarnaast stellen wij voor dat de Vlaamse overheid gemeenten en provincies die bijzondere inspanningen doen om alle maatschappelijke groepen tot jeugdsport te stimuleren daarvoor extra subsidies zouden ontvangen.
- Zorgen voor voldoende sportinfrastructuur
Iedereen maximale kansen bieden op sportbeoefening vereist in de eerste plaats de aanwezigheid van voldoende sportinfrastructuur. Dat is voornamelijk een lokale verantwoordelijkheid. Op lokaal vlak stoten we echter op twee problemen. Enerzijds is er het financieel probleem naar zowel de bouw als de exploitatie van sportinfrastructuur, anderzijds is er onvoldoende ruimte voor de inplanting ervan. Om dat laatste probleem op te lossen moet er binnen de ruimtelijke structuurplannen voldoende aandacht zijn voor sportinfrastructuur. Verder is het noodzakelijk dat alle bestuursniveaus optimaal samenwerken om bestaande infrastructuur maximaal te benutten. Het kan niet dat een club zijn activiteiten moet beperken door een gebrek aan accommodatie, terwijl er ondertussen bestaande infrastructuur ongebruikt blijft.
- Verhoging van de kwaliteit van de sportbegeleiding en het sportmanagement
De inzet binnen de sportwereld van gekwalificeerde begeleiders willen we stimuleren en belonen. Subsidieregelingen kunnen daartoe criteria opnemen. Daarnaast moeten vrijwilligers een degelijk statuut krijgen. Het welig tierende zwartwerk, onder het mom van vrijwilligerswerk, moeten we dringend aanpakken.
Het middenveld en vertegenwoordiging
Zoals we al vaststelden, beantwoordt de figuur van de mondige burger helemaal niet aan de realiteit van de meeste mensen. Weinigen zijn in staat, om wat voor reden ook, om mondig en goed geïnformeerd hun rol van eigentijdse, debatterende en participerende burger te spelen. Het middenveld bewerkstelligt daardoor een aanvulling van de democratie in het algemeen en de vertegenwoordigende democratie in het bijzonder. De democratische burger dient, voor zijn verschillende zorgen, organisaties te hebben die zijn belangen verdedigen en wensen vertolken en die dat doen op basis van organisatie, informatieverzameling, intern overleg en de samenwerking tussen leden, vrijwilligers en professionals. Vandaar het groot belang van het middenveld, het geheel van organisaties die optreden als vertegenwoordigers en belangenbehartigers van die vele individuele burgers. Dit kan het klassieke middenveld zijn (vakbond, mutualiteit,…), maar ook nieuwere vormen van ‘collectief burgerschap’ (de one-issuebewegingen): een buurtcomité, een actiegroep, een adviescomité, een oudervereniging. Middenveldorganisaties bundelen belangen, ze spreken in het belang van velen en worden ook door velen, al dan niet actief, gesteund. Daardoor hebben politieke beslissingen die in overleg met of na advies van het middenveld worden genomen, een groot democratisch draagvlak. Dat kan (nog) niet worden gezegd van de zogenaamde direct-democratische methoden via de nieuwe technologische mogelijkheden zoals internet, waarbij vaak maar een handvol mensen betrokken is. De ervaring leert ook dat de kwaliteit van de besluitvorming vooruitgaat als organisaties die op het specifieke terrein actief zijn, eraan kunnen participeren via overleg of advisering.
Wij vinden daarom dat de overheid, van het gemeentelijk tot het federaal niveau, de waarde van het middenveld, zowel traditioneel als de nieuwe bewegingen, naar waarde moet schatten en op een gestructureerde manier en op regelmatige basis met het middenveld in overleg moet gaan en zich moet laten adviseren. Daarom stellen wij voor dat ieder bestuursniveau een Overleg met de Verenigde Samenleving organiseert, een overlegstructuur waarin alle verenigingen worden opgenomen die op de schaal van het betrokken beleidsgebied actief zijn en die een representatief karakter hebben. Representativiteit is belangrijk. Het moet willekeur bij samenstelling van adviesorganen voorkomen. De overheid moet echter ook motiveren waarom ingewonnen adviezen niet worden gevolgd, duidelijke criteria opstellen m.b.t. de zogenaamde ‘onafhankelijke’ experten en de creatie van nieuwe middenveldorganisaties stimuleren.
Van het middenveld verwachten we dat het alles in het werk stelt om groepen die het meest door de gevolgen van de kennismaatschappij worden getroffen (ouderen, laaggeschoolden, allochtonen, …), bij zijn werking probeert te betrekken zodat zij een hernieuwde waardigheid kunnen opbouwen. Betrokkenheid kan ook alleen maar als democratische regels in acht worden genomen. Zowel het klassieke middenveld als de nieuwe bewegingen zullen aan duidelijke criteria van representativiteit en democratische werking moeten beantwoorden. In het kader van de hervormingen die momenteel worden doorgevoerd aan het adviesradenstelsel in Vlaanderen, willen wij duidelijk stellen dat dit niet mag uitmonden in het negeren van de competenties en de expertise van het middenveld. Het middenveld moet niet in de plaats treden van de politiek. Het is aan de politici om de uiteindelijke beslissingen te nemen. Maar wie actief is in het betrokken beleidssegment moet het politiek debat voeden. En daartoe moet het middenveld de mogelijkheid van permanente advisering behouden. Een sporadisch advies op basis van politiek opportunisme wijzen we kordaat af.
Maatschappelijke participatie van arme mensen
Een bijzondere thematiek waarvoor we als sociaaldemocraten aandacht moeten hebben is de maatschappelijke participatie van arme mensen. Arme mensen worden uiteraard in heel grote mate in beslag genomen door de dagelijkse bestaansproblemen waaronder ze gebukt gaan. Het huishoudbudgetonderzoek van het NIS leert ons dat een gemiddeld gezin 20% van zijn inkomen aan huishuur besteedt, maar arme gezinnen 30 %. Dat lijkt misschien geen spectaculair verschil, maar het gaat wel om slechtere woningen. Uitgaven voor gezondheidskosten liggen bij behoeftige mensen een vierde hoger dan bij een doorsnee gezin. Voeding, drank, elektriciteitskosten, verwarming, water, … zijn relatief belangrijkere uitgavenposten voor arme gezinnen. Daardoor besteden zij minder aan o.a. computers, cultuur en vrije tijd. Dat zet uiteraard, noodgedwongen, een grote rem op hun maatschappelijke participatie. Daardoor is eventuele maatschappelijke participatie voor hen ook gelinkt aan hun ambitie om uit de armoede te geraken. Maar armoede isoleert. En uit een bestaand isolement geraken is bijzonder moeilijk.
Daarom wil sp.a uiteraard in de eerste plaats verder werken aan het opheffen van de bestaansonzekerheid van arme mensen. Want armoede blijft hoe dan ook onaanvaardbaar. Pas in de mate dat dit proces positief evolueert kunnen armen uit hun isolement geraken en aangezet worden tot maatschappelijke participatie. Om de ongelijkheid inzake cultuurparticipatie en vrijetijdsbesteding op te heffen stellen wij voor om elk kind recht te geven op een jaarlijkse verenigingscheque, om lidmaatschap en de gemaakte kosten voor deelname aan sportclubs en andere verenigingen te betalen. Wij verkiezen dit recht toe te kennen aan elk kind en niet te binden aan het inkomen, om kinderen van arme mensen niet te stigmatiseren. Diverse organisaties hebben in het verleden reeds belangrijk werk geleverd t.a.v. de maatschappelijke participatie van mensen met een laag inkomen. Dialoog (werken met arme mensen) en zelfparticipatie (verenigingen van arme mensen) stonden daarbij voorop. Die organisaties hebben hierbij een belangrijke ervaring opgebouwd. Wij willen voor hen dan ook een grotere financiële ondersteuning, zodat zij hun inspanningen kunnen opdrijven.
De paritaire democratie
Ondanks een aantal wettelijke maatregelen blijft het percentage vrouwen in de politiek ondermaats. De wet Tobback-Smet zorgde voor een beperkte vooruitgang. De recent goedgekeurde wetsontwerpen over de pariteit op verkiezingslijsten (juni 2002) voorzien in vrouwelijke vertegenwoordiging op verkiesbare plaatsen, maar ook deze wet zal niet voor een ingrijpende verbetering zorgen (voor een kritische evaluatie: zie Vera Claes, ‘De nieuwe kieswet en de vrouwelijke vertegenwoordiging: een maat voor niets?’ in Samenleving en politiek, 2002, nr.7). Er zijn bijkomende maatregelen nodig. Uit onderzoek blijkt duidelijk dat de maatregel die het meest garantie biedt op een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen het ritssysteem op de volledige verkiezingslijst is. Ook een ritssysteem op de eerste twee plaatsen op de lijsten zou al voor een toename van het aantal vrouwelijke verkozenen zorgen.
De federale regering nam nog een andere belangrijke beslissing inzake de vrouwelijke politieke participatie. Zo werd de grondwet herzien. In de vorige legislatuur was al overeengekomen een nieuw artikel 11 bis in te voegen ‘betreffende het recht van de vrouwen en de mannen op gelijkheid en de bevordering van de gelijke toegang tot door verkiezing verkregen en openbare mandaten.’ Door deze grondwetsherziening werd een bepaling ingevoerd dat in alle uitvoerende organen (regeringen, schepencolleges, deputaties) zowel vrouwen als mannen moeten zetelen. Door deze wijziging zullen bij de volgende gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2006 vooral de schepencolleges gevat worden, want ondanks de inspanningen van een aantal partijen zijn er na de gemeente- en provincieraadsverkiezingen van 2000 nog steeds één derde schepencolleges in België die uitsluitend uit mannen bestaan. Op dit moment zijn er ook drie provincies (Oost-Vlaanderen, Henegouwen en Luik) zonder vrouwelijke gedeputeerde, terwijl de regering van de Duitstalige gemeenschap geen vrouwelijke ministers telt. De grondwetswijziging heeft dus wel degelijk effect, zij het dat de impact ervan onvoldoende is en vér staat van het idee van paritaire democratie, waarbij vrouwen en mannen op gelijke wijze politieke verantwoordelijkheid nemen.
Maar het louter invoeren van quota zonder een aantal omkaderende maatregelen is onvoldoende. Uit internationaal onderzoek weten we dat de rekrutering van vrouwen niet alleen te maken heeft met een zoektocht naar politiek engagement, maar ook met de mogelijkheden om aan dit engagement uitvoering te geven. Het gaat met andere woorden om tijd, ervaring en begeleiding. In dit verband zijn een aantal maatregelen dringend nodig. Zo zouden alle politieke partijen werk moeten maken van gelijkekansenplannen om binnen hun eigen structuren het vrouwelijk aandeel te vergroten. Hoe groter de rekruteringsbasis, hoe beter voor de democratische keuze en de kwaliteiten van de potentiële kandidaten. Actieve rekrutering van vrouwen, zowel op nationaal, regionaal als lokaal niveau, moet een opdracht zijn van de huidige mandatarissen en politieke functionarissen. Vormingen en coaching moeten vrouwen empoweren om politiek hun mannetje te staan; politieke vrouwengroepen moeten structurele ondersteuning krijgen en zelf ondersteuning geven en groepsgeest creëren; gendertrainingen moeten vrouwen én mannen leren de politieke besluitvorming vanuit een genderinvalshoek te bekijken.
Daarnaast zijn andere maatregelen nodig die de combinatie versoepelen tussen de uitoefening van een politiek mandaat, een job en de verantwoordelijkheid binnen de privésfeer. Zeker op het niveau van de lokale mandataris wordt vaak zware druk uitgeoefend op de tijdsbesteding. Gemeenteraadszittingen, commissievergaderingen, vertegenwoordigingswerk, opzoekingswerk, … nemen veel tijd in beslag en mensen die in de privésector werken hebben maar een beperkt politiek verlof. Zeker in middelgrote en grote gemeenten moet er voor hen een aanzienlijke uitbreiding komen van het politiek verlof. We kunnen ook voorzien in een betere financiële vergoeding van de gemeente- en ocmw-raadsleden, zeker in de grotere steden, zodat het voor vrouwen en mannen interessanter wordt om een deeltijdse job te combineren met een politiek mandaat. Zowel op gemeentelijk als op parlementair niveau zijn omkaderende maatregelen zoals kinderopvang en betere en toegankelijker informatiedoorstroming wenselijk. Waarom zou men ook niet denken aan vrije woensdagnamiddagen in het parlement en aan vergadervrije uren op piekmomenten tussen 18u en 20u? Het initiatief van de Vlaamse regering om over te gaan tot de oprichting van een opleidingscentrum voor lokale mandatarissen en het idee om politieke vorming in het onderwijs te stimuleren, zijn stappen in de goede richting. Dat met al deze wettelijke en omkaderingsmaatregelen het man-vrouwevenwicht in de politiek een feit zal worden, is niet zeker. Het meest fundamentele is immers een mentaliteitswijziging, die er zowel bij de kiezer moet komen als in de politieke arena zelf. Maar hierop wachten om de nodige politieke maatregelen te nemen, is geen geschikte optie voor de verdere vervrouwelijking van de politiek.
Meer beslissingsmacht voor de buurt
Directe democratie is een wensdroom maar in zijn algemeenheid natuurlijk niet uitvoerbaar. Miljoenen mensen kunnen niet bijeengebracht worden en de virtuele democratie via elektronische weg biedt uiteraard perspectieven, maar is vandaag nog steeds voor een minderheid weggelegd en dus absoluut niet hét democratische middel bij uitstek. Het referendum als democratisch middel is aan veel beperkingen onderhevig. Een ja-neenpolarisatie is vaak een aanfluiting van de belangrijke nuances die een beleid inhoudt. Het referendum kan dus maar in uitzonderlijke omstandigheden worden gebruikt. Op het niveau van de buurt zijn direct-democratische methodes echter wél realistisch.
Daarom is sp.a voorstander van de toekenning van beslissingsmacht aan straten of buurten, uiteraard enkel met betrekking tot zaken die het belang van de buurt niet overstijgen. Wij willen daarom de mogelijkheid introduceren voor gemeenten en steden om een deel van het budget contractueel over te dragen aan een straat of buurt, om op een democratische manier met logistieke ondersteuning vanuit de gemeente zelf de leefomgeving in te richten en samenlevingsprojecten te realiseren. We denken daarbij aan de inrichting van straten en pleinen, aan de organisatie van buurtfeesten, volksfeesten, culturele manifestaties, sportevenementen, … Het is daarbij essentieel dat iedereen uit de straat of de buurt aangezet wordt tot participatie. Het is niet de bedoeling dat een kleine minderheid van hooggeschoolden via direct-democratische initiatieven de straat of buurt gaat inrichten en dat het minder mondige deel van de bewoners zich afzijdig houdt. Buurtinitiatieven moeten vertrekken vanuit de waardigheid van iedere mens. Zij moeten de maatschappelijke participatie van laaggeschoolde en arme mensen bevorderen.
Alleen initiatieven die een dergelijke methode hanteren, die iedereen bij een project weten te betrekken, verdienen ondersteuning. Wij willen een dergelijk initiatief ook nemen t.o.v. bewoners van sociale appartementenblokken. Zij moeten ook kunnen beslissen op welke manier het gebouw en het terrein waarop het gelegen is best worden ingericht. Maar ook hier kan dit alleen op voorwaarde van een algemene betrokkenheid.
Ondersteuning van volksopleiding
Kennis is vandaag al de belangrijkste grondstof en zal dat in de toekomst nog veel meer zijn. De mogelijkheden om kennis te verwerven zijn echter ongelijk verdeeld. Studies tonen aan dat kinderen met ouders die hoger opgeleid zijn, een heel grote kans hebben om dat ook te worden. Daarom wil sp.a een grondige herschikking van de onderwijsmiddelen, opdat scholen op dit gegeven kunnen inspelen. Maar er zijn natuurlijk ook veel mensen die al afgestudeerd zijn (en al dan niet een diploma hebben behaald) en voor wie permanent kennis kunnen verwerven ook belangrijk is ter verhoging van hun maatschappelijke participatie. De vele opleidingen die nu bestaan aan universiteiten en hogescholen worden vooral gevolgd door mensen die al hoog opgeleid zijn. Dat deze mensen bereid zijn hun tijd op te offeren om zich te blijven bijscholen is natuurlijk positief, maar in het kader van een veralgemeende maatschappelijke participatie wil sp.a dat zoveel mogelijk mensen, en zeker mensen die weinig of niet geschoold zijn, maximaal aangezet worden om aan kennisverwerving te doen.
De volkshogescholen kunnen hier een belangrijke rol in spelen, op voorwaarde dat zij meer gedecentraliseerd en thematisch dichter bij de mensen gaan functioneren. Volkshogescholen moeten daadwerkelijk ‘volks’-hogescholen worden. De drempel ernaar moet veel lager zijn dan vandaag het geval is. Iedereen heeft de mond vol over levenslang leren. In die context vinden wij het niet aannemelijk dat VDAB-opleidingen en onderwijs afgescheiden worden van het sociaal-cultureel werk, dat onder de sector vrije tijd is ondergebracht. VDAB-opleidingen, onderwijsopleidingen, volkshogeschoolcursussen hebben één betrachting : aan mensen maatschappelijk en persoonlijk nuttige kennis en ervaring overdragen. Daarom moeten deze verschillende opleidingsmogelijkheden als communicerende vaten t.o.v. elkaar staan. Verworven competenties moeten in de loop van de loopbaan bruikbaar zijn. Daartoe is nodig dat ze gecertificeerd worden. Daarom moeten al deze ‘leervormen’ hun plaats krijgen bij de administratie onderwijs, niet in haar huidige vorm, maar op voorwaarde dat er een toenadering komt tussen de diverse structuren en werkvormen.
Democratisering van de mediasector
Heel wat instellingen en maatschappelijke sectoren functioneren met grote autonomie in de maatschappij en hoeven tegenover die maatschappij geen verantwoording af te leggen. Niettemin maken zij maatschappelijke keuzes die eigenlijk politieke opties zijn. Als socialistische partij willen wij dat ook daar een democratisering wordt gestart. Het democratische principe ‘geen macht zonder verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht’ sluit aan bij de socialistische traditie van economische en sociale democratie en kunnen we ook toepassen op tal van andere sectoren, o.a. de media. Maar laten we duidelijk zijn: de vrijheid van meningsuiting is één van de meest fundamentele vrijheden van onze democratie. Zonder dat is er geen democratie meer. Het is dus een vrijheid die we moeten koesteren. En de finaliteit van dat recht is de bescherming van de rechtsstaat door de verspreiding van informatie en controle op de actoren die in de maatschappij functioneren : politici, gerecht, bedrijfsleven, …
Informatieverspreiding is vandaag echter een quasi-monopolie van een aantal commerciële groepen die in aantal steeds kleiner worden en in reikwijdte en macht steeds groter.
Grote mediaconcerns beheersen tegelijkertijd televisiezenders, de geschreven media, nemen een dominante positie op het internet in, enz. Daardoor bepalen zij waarover mensen nog geïnformeerd worden en waarover niet. En vanuit die machtspositie kunnen zij de werkelijkheid manipuleren en sturen. Zij hebben zo in de feiten een politieke macht verworven waarover ze geen democratische verantwoording verschuldigd zijn. Het nieuwsoverzicht dat wij vandaag dagelijks de huiskamer binnenkrijgen is een selectie die voor ons werd gemaakt. De mediasector bepaalt op die manier al ten minste waarover we kunnen denken. Bovendien wordt de commerciële druk op journalisten zo groot dat ze soms gedwongen worden om deontologische regels te overtreden. Grondig journalistiek werk vraagt tijd en die tijd is er vaak niet meer. Alles moet snel gaan en zo sensationeel mogelijk zijn. Want de kijkcijfers zijn dwingend. We stelden al dat onze hedendaagse maatschappij in essentie een kennismaatschappij is. We durven dan ook te beweren dat we zonder ingrijpende maatregelen naar een toestand evolueren waarin grote mediaconcentraties door hun economische positie de goede werking van de democratie kunnen ontwrichten.
Een aantal maatregelen dringen zich in ieder geval op. Daarom stellen wij in de eerste plaats voor dat er wettelijke beperkingen komen voor kruisparticipaties in de media. We moeten verbieden dat één en dezelfde eigenaar een belangrijke participatie in diverse media (televisie, radio, geschreven pers, reclamewereld, …) bezit. Dergelijke kruisparticipaties zijn nefast voor de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting. Daarnaast vragen we een degelijk statuut voor journalisten, dat waarborgen inhoudt wanneer er druk komt om het met de deontologie niet zo nauw te nemen. We moeten het probleem aanpakken van de schijnzelfstandigen, journalisten die verplicht onder het zelfstandigenstatuut werken omdat dit voor de werkgevers heel wat voordeliger is. Bovendien is de schijnzelfstandige journalist niet alleen financieel voordeliger voor de uitgever-werkgever, hij is ook afhankelijker en meer beïnvloedbaar. Wij stellen met genoegen de oprichting van de Raad voor de Journalistiek vast. Het is inderdaad belangrijk dat men in de eerste plaats door zelfregulering problemen probeert op te lossen. De Raad heeft echter maar beperkte mogelijkheden. Daarom pleiten wij ook voor een bezinningsplatform dat moet nagaan of de media door hun werking geen maatschappelijke disfuncties veroorzaken. De discussies moeten openbaar zijn en worden gepubliceerd. Een substantiële vertegenwoordiging van gebruikers en van journalisten is in dit toezichtorgaan noodzakelijk.
Naast de commerciële of marktmedia waarover we het tot nu toe hadden, zijn er ook heel wat initiatieven die door burgers worden opgezet met vormende in plaats van commerciële doelstellingen. Het gaat dan om buurt-, wijk-, dorpskranten, enz. Vaak is er een goede wisselwerking tussen de buurt en de krant en worden buurtbewoners ingeschakeld in de werking. Dit is participatie- en deskundigheidsbevorderend.
Dergelijke initiatieven die de samenhang van de buurt bevorderen moeten de nodige steun krijgen zodat ze kunnen overleven zonder verplicht de commerciële toer op te hoeven gaan. De regionale televisiezenders hebben decretaal een communicatieopdracht naar de bevolking meegekregen. Gezien het belang van deze opdracht, willen wij de leefbaarheid van deze zenders waarborgen en hun commerciële afhankelijkheid zo klein mogelijk houden. Daartoe is financiële steun noodzakelijk. Internet heeft grote mogelijkheden voor de overdracht van informatie. De overheid moet ervoor zorgen dat dit medium geen kloof in de maatschappelijke participatiemogelijkheden teweegbrengt. Dat kan door ervoor te zorgen dat scholen, bibliotheken en andere uit te kiezen openbare gebouwen iedereen voldoende kansen geven tot gebruik (ook wat bereikbaarheid en openingsuren betreft).
Welke rol voor het parlement?
Het parlement heeft veel van zijn macht moeten afstaan aan supranationale en internationale instellingen en ongewild veel politieke macht zien verplaatsen naar economie, wetenschap, gerecht, media, enz.
Is het parlement een machteloze instelling geworden ? Nee, zeker niet. Maar enig realisme is wel op zijn plaats. Het parlement heeft nog altijd behoorlijk wat macht, maar slechts op bepaalde facetten van de samenleving. Het komt eropaan dit ook te communiceren aan de bevolking en niet de indruk te wekken van ook over zaken te kunnen beslissen waarover men helemaal geen zeggenschap meer heeft. Het parlement (en de politiek in het algemeen) moet veel meer dan dat vandaag het geval is een open huis worden. Scholen en het verenigingsleven moeten we meer tot parlementsbezoeken en debatten met politici aanzetten. Verder moeten we de bestaande macht maximaal aanwenden door de werking te optimaliseren. In dat kader zou de afschaffing van de Senaat een stap vooruit zijn om een betere werking van de federale parlementaire macht te bekomen. Tenslotte moet het parlement ambitieus blijven en de regiekamer van de samenleving proberen te zijn. Ook op gebieden waarop het niet rechtstreeks kan tussenkomen, is invloed mogelijk, o.a. door het debat te stimuleren en door de Europese en internationale krachten samen te bundelen. Iedereen kan daartoe partner zijn: landen, internationale organisaties, maar ook ngo’s, drukkingsgroepen, individuen. Waar er een debat is, worden problemen zichtbaar en kunnen maatschappelijk relevante keuzes gemaakt worden.
werkgroep maatschappelijke participatie
voorzitter: Siska Germonpré
secretaris: Patrick Scheir (stafmedewerker studiedienst sp.a)
cartoon: © Arnout Fierens
sp.a - ideologie - ideologisch congres - democratie - participatie
Samenleving & Politiek, Jaargang 9, 2002, nr. 8 (oktober), pagina 4 tot 16
THEMANUMMER: HET GROOT ONDERHOUD
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.