Aardverschuivingen, aardbevingen, overstromingen,... de armsten zijn altijd de eerste slachtoffers. In El Salvador verdwenen vooral hutten en krotten onder de modder. En de modderstroom in Manilla sleurde een deel van de vuilnisbelt mee en kostte enkele honderden mensen het leven. De 20 % rijksten in de wereld zijn verantwoordelijk voor 80 % van de mondiale vervuiling. Een oplossing voor deze problemen zal dan ook gelijktijdig moeten komen. De bescherming van het milieu is inderdaad onlosmakelijk verbonden met de strijd tegen armoede en andere ongelijkheden. Een concept als duurzame ontwikkeling omvat zowel de strijd tegen sociale uitsluiting als het gevecht tegen het ecologische verval.
De hardnekkige neerwaartse spiraal
Het gaat slecht met het leefmilieu. De vermindering van de zoetwatervoorraad, het kappen van tropische regenwouden, het gebruik van pesticiden in de leefomgeving, de uitroeiing van planten en dieren brengen ons met een sneltreinvaart van de ene catastrofe naar de andere. In eigen land wijst het ene na het andere rapport erop dat er weliswaar positieve stappen gezet worden, maar dat die ruim onvoldoende zijn om het tij te keren.
Op sociaal gebied gaat het ook niet goed. De inkomensongelijkheid tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden is alleen maar toegenomen. De media tonen ons dagelijks de ongelooflijke verschillen tussen landen. Honger, vluchtelingenstromen, epidemieën: ze bestaan nog steeds. De gevolgen van die ongelijkheid zien we meer en meer bij ons op straat. Zij die het aandurven en zij die het aankunnen gaan elders hun geluk zoeken. Op zoek naar asiel.
Een aantal mondiale trends wijzen ons op de bittere realiteit: de milieuaantasting en de armoedegraad nemen toe. Bij het begin van de 21ste eeuw is the state of the world dramatisch en de mensheid staat voor een enorme verantwoordelijkheid.
Sinds het begin van de jaren negentig hebben meer dan 1,5 miljard mensen hun inkomen zien dalen en is de ongelijkheid toegenomen. De verhouding tussen de 20% rijksten en de 20% armsten is gestegen van 45 op 1 in 1980, naar 59 op 1 in 1989 en naar 78 op 1 in 1994 (UNPD,1992 en 1997). Deze evolutie laat geen ruimte toe voor gelijke kansen binnen de generaties en dat is wel een van de doelstellingen van duurzame ontwikkeling. Met uitzondering van de landen van Zuid-Oost-Azië en van de Stille Oceaan is het aantal armen in de ontwikkelingslanden sinds de Conferentie van Rio alleen maar toegenomen. En 70% daarvan zijn vrouwen. In de industrielanden leven heel wat gezinnen in steeds moeilijkere omstandigheden. Als men de armoedegrens vastlegt op de helft van het gemiddelde inkomen, dan telt men 100 miljoen armen in de OESO-landen (UNDP, 1998). Wereldwijd vertegenwoordigt het aandeel van de inkomens van de 20 % armsten 1,4 %. De 20 % rijksten halen 85 % binnen (1991). In België is die verhouding kleiner, maar evenzeer substantieel: 7,7 % versus 38,8 % (1996). Op dit moment telt de Europese Unie nog 14 miljoen werklozen. De gemiddelde werkloosheid in de 15 lidstaten bedraagt nog altijd 8,1 %.
Gezondheid en demografische evolutie
In absolute cijfers blijft de bevolkingsaangroei aanzienlijk. In Sub-Sahara Afrika is de vruchtbaarheidscoëfficiënt van zes of meer kinderen per vrouw. In de huidige omstandigheden zou de wereldbevolking 7,7 miljard bereiken in 2020 (VN,1997). Bovendien gaat die bevolkingsgroei gepaard met een snelle urbanisatie.
We kunnen bovendien niet naast de problematiek van de veroudering kijken. Deze demografische evolutie zet een grote druk op de systemen van sociale zekerheid en gezondheidsbeleid. Volgens het rapport van de Secretaris-generaal (VN 1997) is ‘het percentage bejaarden (meer dan 65 jaar) in de industrielanden toegenomen van ongeveer 8% in 1950 tot meer dan 13% nu en zal het, indien de trend zich voortzet, tegen 2020 de 17% overschrijden’. De afhankelijkheidsindex gaat de ongunstige richting uit. De verhouding tussen de actieve bevolking en de mensen op pensioen is nu nog ongeveer in evenwicht in de Europese Unie. Voor 2020 wordt verwacht dat tegenover 56 gepensioneerden slechts 44 actieven staan. Er is bovendien ook sprake van een veroudering binnen de groep van bejaarden. Voor de EU is berekend dat het aantal + 85jarigen zal verdriedubbelen van 7 miljoen in 2000 tot 19 miljoen in 2050.
Verschillende evoluties geven aan dat de gezondheid van de mens zorgwekkend is. Ondervoeding treft 840 miljoen mensen (VN, 1997). Tijdens de jongste 20 jaar zijn er 30 nieuwe ziekten ontstaan, waarvoor nog geen enkele behandeling bestaat. En ‘oude ziekten’ zoals difterie steken weer de kop op in de arme steden van industrielanden. De te grote vervuiling van de stedelijke agglomeraties, vooral in de ontwikkelingslanden, tast de gezondheid van miljoenen mensen aan.
In de geïndustrialiseerde landen wegen sociale ongelijkheden op de gezondheidstoestand. Voor België is berekend dat de gemiddelde leeftijdsverwachting van een 25-jarige man zonder diploma, 5,5 jaar minder lang is dan die van een leeftijdsgenoot met een universitair diploma. Bij vrouwen van dezelfde leeftijd is het verschil 3,5 jaar (Vranken, 2000).
Het aantal volwassen analfabeten in ontwikkelingslanden is sedert Rio alleen maar toegenomen: van 760 miljoen in 1970 tot 900 miljoen in 1997. In 1994 was ongeveer 30% van de bevolking in de ontwikkelingslanden analfabeet. De verschillen tussen de geïndustrialiseerde landen en de minst ontwikkelde landen zijn schrijnend: een levensverwachting van 74 jaar tegenover 51 jaar. Een kindersterfte die tien keer lager is. Een calorieverbruik dat een derde hoger is. Bovendien is de evolutie ten goede sneller bij de eerste groep.
Aantasting van het milieu
Met de economische groei (ongeveer een vervijfvoudiging sinds de Tweede Wereldoorlog), is de consumptie van verschillende natuurlijke hulpbronnen beduidend gestegen. Tussen 1973 en 1993 is het energieverbruik met 50% toegenomen. De vraag naar metalen en mineralen is tussen 1961 en 1990 met 120% gegroeid. Sinds 1940 stijgt de waterwinning gemiddeld met 2,5% per jaar, wat sneller is dan de bevolkingsgroei. Het aantal gebieden waar de vraag naar water groter is dan de beschikbare hoeveelheid blijft stijgen. Momenteel leeft 25% van de bevolking in landen waar de beschikbare hoeveelheid water ‘ontoereikend’ tot ‘heel ontoereikend’ is (VN,1997). Dit probleem doet zich vooral voor in landen met een laag nationaal inkomen. Tussen 1950 en 1989 is de vangst van zeevis vervijfvoudigd.
De toerismesector is de omvangrijkste industrie ter wereld. Hij staat in voor 10% van de wereldproductie van goederen en diensten en stelt meer dan 200 miljoen mensen te werk. De sector heeft bovendien nog veel groeimogelijkheden. Tegelijk is het toerisme verantwoordelijk voor heel wat ecologische schade: afval, watervervuiling, vernietiging van habitats, enz.
Maar toerisme heeft ook op sociaal vlak vaak nefaste gevolgen. Het gaat gepaard met fenomenen als kinderarbeid, kinderprostitutie en druk op de cultuur van de inheemse bevolking. Die evoluties brengen overigens het toerisme zelf in gevaar.
Volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN (FAO) is de kwalitatieve achteruitgang van de bossen en de ontbossing heel onrustwekkend (1995). Elk jaar vermindert de oppervlakte van de beboste gebieden met 10 miljoen hectare, wat overeenkomt met ongeveer 0,25% van de totale bebossing. Dat is het resultaat van de economische groei, de bevolkingsgroei en de toepassing van niet duurzame landbouwsystemen. In alle tropische gebieden en vooral in Azië is de ontbossing de jongste 30 jaar versneld. In de VN-rapporten wordt er op gewezen dat de ontginning van de noordelijke bossen in Rusland buitensporig hoog blijft.
De lucht die wij inademen, wordt bedreigd door de uitstoot van gassen en vluchtige stoffen zoals de broeikasgassen en stoffen die de ozonlaag aantasten: stikstof- en zwaveloxide, lood, enz. De economische groei heeft gezorgd voor een globale stijging van de uitstoot van broeikasgassen, onder meer van CO2, waardoor de concentratie ervan in de atmosfeer toeneemt. De ozonlaag zou er nog gedurende drie à vier jaar op achteruitgaan. Het duurt minimaal 50 jaar voor ze volledig hersteld is.
Landbouwproductie en voedseltekort
Hoewel de landbouwproductie op wereldschaal aanzienlijk gestegen is, hebben meer dan 800 miljoen mensen onvoldoende voedsel om in hun basisbehoefte te voorzien. Sinds 1984 zijn de graanoogsten per inwoner met een gemiddelde van meer dan 1% per jaar gedaald. Dat is het effect van de daling van het groeirendement en van de bevolkingsaangroei. De jongste jaren is de kwaliteit van de gronden verder achteruit gegaan door intensieve landbouw, slechte teelt- en irrigatietechnieken en overdadig gebruik van pesticiden, herbiciden en meststoffen. Ondanks het succes van de biologische landbouw, werd in 1996 minder dan 1% van de beschikbare landbouwoppervlakte in de EU eraan besteed.
Meer dan een derde van het aardoppervlak bestaat uit droge grond, waarvan 7% uit woestijnen. Volgens de ramingen van het programma van de VN voor het Milieu (UNEP), bedreigt de woestijnvorming een vierde van de planeet. In Afrika zijn momenteel 36 landen het slachtoffer van de droogte (VN, 1997). De economische en sociale gevolgen van de woestijnvorming zijn desastreus voor de landbouw, de biodiversiteit, de migraties en de volksgezondheid. Volgens de UNEP kost de woestijnvorming 42 miljard US-dollar per jaar. Hoewel het tempo waarop soorten verdwijnen slecht gekend is, gaat de biodiversiteit op alle continenten erop achteruit. Een uitzondering hierop vormen Noord-Amerika en de poolgebieden waar de toestand relatief stabiel blijft. Volgens het Milieuprogramma van de VN (UNEP) zijn tussen 1810 en 1995 drie keer meer soorten vogels en zoogdieren verdwenen dan tussen 1600 en 1810. En volgens de FAO zijn ongeveer 75% van de agrarische variëteiten van planten die er in 1900 nog bestonden, nu verdwenen. De meest vernietigende activiteiten zijn de ontbossing, de jacht, de overbevissing en de ontginning van nieuwe gronden om te voldoen aan de voedselbehoeften van een steeds toenemende bevolking.
Het Vlaams Natuurrapport, de jaarverslagen van de Vlaamse Milieumaatschappij en het Federaal Rapport Duurzame Ontwikkeling van het Planbureau drukken ons met de neus op de realiteit. In ons land gaat het nog verre van goed met het leefmilieu. Het milieubeleid van ons land kreeg eind februari 2001 nog maar eens zwaar op de billen op het Wereldeconomisch Forum (WEF) dat in het Zwitserse Davos de milieusituatie van de wereld doorlichtte. Het vernietigende rapport is gebaseerd op een 255 bladzijden tellende studie, de ESI of de 2001 Environmental Susainability Index. Aan de hand van 22 indicatoren hebben specialisten van de universiteiten van Yale en Colombia punten toegekend. België komt er heel zwak uit: 44,1 punten, goed voor de 79ste plaats op 122 landen.
Duurzame ontwikkeling
De problemen zijn gekend, de analyses gemaakt. De opsomming is zeker niet volledig maar de boodschap is duidelijk. We snellen aan een razend tempo de verkeerde richting uit: de draagkracht van de aarde en de mensen wordt stelselmatig ondergraven. Het zou bovendien een pijnlijke denkfout zijn te denken dat globalisering alleen een economische term is. De sociale en ecologische problematiek wordt evenzeer wereldwijd opengetrokken. Economie, ecologie en sociale ontwikkeling hangen onlosmakelijk met elkaar samen. Wie uit het economische systeem wordt gestoten (en dus werkloos is) moet woekeren met de beschikbare middelen. Helaas betekent dit al te vaak dat men ook op medische kosten bespaart. De aanschaf van duurdere biologische producten is er al helemaal niet bij. De informatiesnelweg op? Niet voor mensen die de schoolrekeningen van de kinderen niet kunnen betalen (gratis onderwijs, zei u?). De promotie voor zonnepanelen gaat voorbij aan wie verplicht is tot het gebruik van een budgetmeter. De bescherming van de habitat van de huismus is van weinig belang voor wie dakloos is.
De voorbeelden kunnen ook ‘globaal’. Landen die door de schuldenlast gewurgd worden en niet op de wereldmarkt aan de bak komen, importeren afval voor vreemde deviezen. Bedrijven die enkele procenten minder winst (zelfs geen verlies) voorspellen sluiten dan maar de boel zonder de sociale impact van werkloosheid voor een regio te verrekenen. Beursmakelaars die nog nooit een cacaoboon van dichtbij hebben gezien, ontwrichten door miljardenspeculatie de cacaomarkt zonder ook maar een procent belasting te betalen. Waar het eigenlijk over gaat is de samenhang tussen de drie elementen. Nu wordt de discussie veel te gefragmenteerd gevoerd. Als waren ecologie, economie en sociale ontwikkeling drie afzonderlijke menselijke activiteiten die elk een andere benadering vergen. Gevolg: ecologische oplossingen blijken te duur, economische oplossingen zijn een bedreiging voor het milieu en economische ontwikkeling creëert armoede. En bij gebrek aan informatie is er helaas absoluut geen draagvlak voor goedbedoelde politieke oplossingen.
Gezien de ernst van de situatie is er geen tijd meer te verliezen. Iedereen, burgers, industrie en overheid, wordt voor zijn en haar verantwoordelijkheid geplaatst. De strategie om het tij te keren, heeft een naam: duurzame ontwikkeling. Dat is in ieders behoeften voorzien zonder daarmee de kansen van de komende generaties in de weg te staan. Maar de invulling van het concept is minder eenvoudig, zo blijkt. Zeker waar het de samenhang tussen economie, ecologie en sociaal beleid betreft.
Een strategie op wereldschaal
Na de ‘mijlpaal’ van de Conferentie van Rio zijn heel wat stappen gezet naar een meer geïntegreerde aanpak. Armoedebestrijding werd ingebed in programma’s rond milieu, landbouw, voeding,... De VN vertaalde het begrip duurzame ontwikkeling in een lijvig actieplan: ‘AGENDA 21’. Daarin staat beschreven hoe de wereld de uitdagingen van de toekomst kan tegemoet treden op een ecologisch verantwoorde, sociaal rechtvaardige en economisch haalbare manier. Agenda 21 toont heel duidelijk aan dat de noord-zuidproblematiek en de sociale gevolgen van milieuvervuiling niet los kunnen gezien worden van de milieuproblematiek. De internationale gemeenschap heeft van het wegwerken van de armoede een prioriteit gemaakt. Vooral het Actieprogramma van de wereldtop voor sociale ontwikkeling (Kopenhagen, 1995) is belangrijk. Staatshoofden en regeringen beloofden nationale plannen uit te werken voor het wegwerken van de armoede. De prioriteit ging o.a. naar een verbetering van de toegang tot bestaansmiddelen en basisontwikkeling. Een andere doelstelling bestond erin de algemene toegang tot fundamentele sociale voorzieningen te garanderen en systemen van sociale bescherming voor de allerarmsten te ontwikkelen. De personen die in armoede leven zouden bovendien hun organisaties moeten machtigen om deel te nemen aan strategieën voor de vermindering van armoede. Aan vrouwen moet een gelijke toegang gegeven worden tot de middelen voor ontwikkeling (toegang en controle over gronden, tot andere vormen van eigendom, kredieten, onderwijs, informatie, enz.). Een belangrijk punt was tenslotte de verhoging van de officiële ontwikkelingshulp. Het initiatief 20/20 (zie kader) is een belangrijk uitgangspunt in dit verband, omdat het op een wederzijdse inspanning van schenker en ontvangers berust.
|
Initiatief 20/20
Dit initiatief wil iedereen de toegang verlenen tot de elementaire sociale diensten. Initiatief 20/20 berust op een akkoord tussen een aantal geïndustrialiseerde landen en een aantal ontwikkelingslanden. De ondertekenaars verbinden er zich toe om respectievelijk een gemiddeld van 20% van hun ontwikkelingshulp en van 20% van hun nationale begroting te besteden aan elementaire sociale diensten. Volgens UNDP wordt 13% van de nationale begrotingen en 10% van de ontwikkelingshulp momenteel besteed aan basisdiensten. Op een bijeenkomst in Oslo in april 1996 is gebleken dat bepaalde ontwikkelingslanden dit initiatief graag willen verder zetten (Gouzée, e.a., 1999).
|
Een belangrijke stap om deze doelstellingen te realiseren, is de consensus binnen de internationale instellingen als het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank, de Verenigde Naties en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), om de aandacht te verleggen van de ‘middelen’ naar de ‘finale doelstellingen’ van ontwikkeling: alfabetisering, verlaging van zuigelingen- en kindersterfte, vermindering van geslachtsverschillen in onderwijsparticipatie. Deze consensus vond een weerslag in A better world for all, een document dat voorgesteld werd op de Sociale Top van Genève, in juni 2000, 5 jaar na Kopenhagen. Daarin besloten de vier hierboven vermelde organisaties zich toe te leggen op zeven specifieke ‘internationale ontwikkelingsdoelstellingen’ (De Herdt, 2000):
- Halvering van het percentage van de wereldbevolking dat in extreme armoede leeft (een inkomen van minder dan één dollar per dag) tussen 1990 en 2015.
- Basisonderwijs voor alle kinderen tegen 2015.
- Geen ongelijkheid in schoolparticipatie tussen jongens en meisjes (in basis- en secundair onderwijs).
- Vermindering van de zuigelingen- en kindersterfte met twee derden tussen 1990 en 2015.
- Toegang voor iedereen tot de reproductieve gezondheidsdiensten.
- Vermindering van de kraamsterfte van moeders met drie vierden tussen 1990 en 2015.
- Uitvoering van nationale strategieën voor duurzame ontwikkeling tegen 2005 zodat de dalende trend in milieubronnen kan worden omgebogen tegen 2015.
En er is evolutie. Er is namelijk iets aan het veranderen in de houding van het armere zuiden ten aanzien van het rijke noorden. De arme landen willen niet langer behandeld worden als bedelaars die moeten knielen voor de kruimels die van de tafel van het noorden vallen. Op de Top van de Arme Landen in april 2000 in Cuba werd deze verandering duidelijk. In de slotverklaring stond er ‘als het westen ons niet laat delen in zijn macht en rijkdom, komen we ze halen’. Deze ene zin zegt duidelijk wat het zuiden eigenlijk wil uitschreeuwen: het is de betutteling, de halve maatregelen en het uitmelken door het westen beu. Het wil structurele maatregelen: kwijtschelding van de moordende schuldenlast, regels voor eerlijke handel waarbij de soevereiniteit van volkeren en de milieu- en sociale regels gerespecteerd worden en een andere invulling van de Wereldhandelsorganisatie (WHO).
Deze structurele veranderingen vormen een belangrijk onderdeel van de sociaal-ecologische modernisering.
En Europa?
Europa maakt deel uit van de internationale gemeenschap. Maar Europa staat ook in hoofdzaak aan één kant van de weegschaal. De 15 lidstaten van de Europese Unie behoren tot de rijkste landen. En de Unie kende een economische onderbouw en strategie maar de sociale poot is met grote achterstand tot ontwikkeling gekomen. Maastricht werpt nog een lange schaduw, maar Lissabon heeft toch de verdienste de sociale agenda naar voor te hebben geschoven met het armoedebeleid als een van de prioriteiten. De Europese Raad van Lissabon stelt in de conclusies dat het aantal mensen dat in Europa onder de armoedegrens leeft, onaanvaardbaar hoog blijft. De nieuwe kennismaatschappij biedt mogelijkheden om sociale uitsluiting te verminderen. Dat kan door de economische voorwaarden te scheppen voor een grotere welvaart: groei en werkgelegenheid en nieuwe mogelijkheden voor maatschappelijke participatie. Om het risico van een kenniskloof te vermijden moet alles in het werk worden gesteld om een ruime toegang tot kennis en kansen te bevorderen en werkloosheid te bestrijden. Bovendien moeten stappen worden gezet om de armoede definitief uit te roeien.
Om dit Europees sociaal beleid te coördineren en ervaringen en goede praktijken uit te wisselen, wordt aan de lidstaten gevraagd nationale actieplannen op te stellen. Deze actieplannen moeten concrete beleidsdoelstellingen aangeven. Via de methode van open coördinatie moeten acties op beleidsterreinen als werkgelegenheid, onderwijs en opleiding, gezondheid en huisvesting, en voor specifieke doelgroepen (o.a. minderheden, kinderen, ouderen, gehandicapten) ontwikkeld worden. Er moeten bovendien indicatoren voorzien worden om de voortgang te kunnen nagaan. Zo kan geleidelijk een strategie van onderlinge afstemming groeien.
Economie en sociaal beleid worden zo aan elkaar gelinkt. En de uitdaging is nu om het begrip duurzame ontwikkeling daaraan te koppelen binnen het Europese discours. Er zijn hoopvolle tekenen. De Commissie heeft in ieder geval in haar voorbereidingen voor de Europese Raad van Stockholm het verband gelegd. Als de afrondende top van het Zweedse voorzitterschap in Göteborg (juni 2001) er ook in slaagt om deze lijn te behouden, zijn de eerste stappen gezet naar een geïntegreerde strategie.
Armoedebestrijding
België is meer dan ooit betrokken partij. Als voorzitter van de Unie (vanaf juli 2001) krijgt ons land een unieke gelegenheid om de aanzetten van Lissabon en hopelijk van het Zweedse voorzitterschap in de beleidspraktijk vast te leggen. Dat is ook de ambitie: duidelijke afspraken rond strategie en doelstellingen om armoede uit te roeien met indicatoren om de vooruitgang te meten. De link naar duurzame ontwikkeling in de Europese strategie moet evenzeer voldoende aandacht krijgen.
België heeft intussen een topprioriteit gemaakt van het wegwerken van armoede en sociale uitsluiting. Als tussenstap moet de armoede binnen een periode van 10 jaar gehalveerd zijn. Dat betekent dat er minstens 150.000 gezinnen uit de armoede geraken. Dat heeft minister Vande Lanotte, als coördinerend minister voor het armoedebeleid, op de Sociale Top van Genève verklaard.
De aandacht voor armoedebestrijding is niet van vandaag. Een centraal document in dat verband is het Algemeen Verslag over de Armoede. In dialoog met de armen werden de verschillende terreinen doorgelicht. Armoede is immers een combinatie van achterstelling op diverse domeinen. In het document worden 337 voorstellen opgesomd. Curatief voor het wegwerken van onduldbare situaties, maar vooral preventief en vanuit een inclusief perspectief om te voorkomen dat armoede wordt bestendigd of uitdeint. Armoedebestrijding mag geen restbevoegdheid zijn. Alle sectoren, ook bv. justitie of economie, moeten betrokken worden om te voorkomen dat er mechanismen zouden ontstaan die het armoederisico vergroten. Sinds dit Verslag zijn vele stappen gezet. Uitgaande van de vaststelling dat armoedebestrijding maatregelen vergt op tal van beleidsdomeinen die zowel tot de bevoegdheid van de federale als van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen behoren, werd op 5 mei 1998 een samenwerkingsakkoord gesloten tussen de federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten over de bestendiging van het armoedebeleid. Dit samenwerkingsakkoord en het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting dat daarin is voorzien, is essentieel in de coördinatie van het armoedebeleid. Het model van dialoog dat daarin wordt uitgebouwd, is zelfs in de Europese context uniek te noemen.
Maar het armoedebeleid structureren is uiteraard niet voldoende. Concrete stappen zijn noodzakelijk. Op federaal vlak is er het Lenteprogramma van minister Vande Lanotte dat de mazen in het sociaal zekerheidsnet probeert te dichten en de link naar tewerkstelling te maken voor de groep van bestaansminimumgerechtigden en gelijkgestelde steuntrekkers. Arbeid is nog altijd een directe hefboom tegen armoede. Activerende maatregelen moeten de kloof overbruggen. De activering in het Lenteplan is een ‘rechtenbenadering’: het recht op arbeid, het recht op deelname aan de maatschappij met reguliere tewerkstelling waar mogelijk, opleiding en begeleiding waar nodig en beschermde tewerkstelling voor wie extra steun nodig heeft. In de oplossingen is het ook wenselijk de link tussen armoede en ecologische meerwaarde te leggen. De ontwikkeling van de sector van buurtdiensten en sociale economie, van dienstenwerkgelegenheid waaraan ook vanuit Vlaanderen wordt gewerkt, heeft tegelijk te maken met sociale ontwikkeling en met economie.
Alle regeringen van ons land werken momenteel samen om in opvolging van Lissabon het nationaal actieplan rond te krijgen.
Milieukosten
De realiteit van iedere dag bewijst dat de milieuproblematiek onze samenleving bijzonder veel kost. Maar milieukosten worden nog altijd niet opgenomen in de berekening van de welvaartscijfers. De aanpak van de watervervuiling, de extra kost voor de gezondheidszorg, de schade door verzuring: het in rekening brengen van de kosten hiervoor zou een correcter beeld geven van de welvaart in de samenleving.
Een slecht milieu heeft zijn weerslag op ieders portemonnee, op ieders gezondheid en op ieders leefkwaliteit. Het incalculeren van de milieukost is een indicator voor het herstel van het milieu en voor de volksgezondheid. Duurzame ontwikkeling betekent hier concreet: het inbouwen van de milieukost in de berekening van het Bruto Binnenlands Product. Het sociale van de milieustrijd wordt zo zichtbaar en zal op die manier ook een bepalende factor zijn bij het plannen van een economisch beleid.
Onderzoekers van het VITO berekenden in 2000 dat de Vlaamse luchtvervuiling 147 miljard frank schade veroorzaakt. Dat komt door de aantasting van de volksgezondheid, verminderde landbouwopbrengsten en beschadiging van gebouwen.
De nationale berekeningen waarop BNP en BBP in België gebaseerd zijn, worden opgemaakt volgens een internationale handleiding uit 1968 (OESO, VN e.a.). In 1993 is door dezelfde instanties een nieuw handleiding opgemaakt met een methode om environmental depreciation te berekenen. En in het begin van de jaren negentig werd door Daly en Cobb een alternatief voor het BNP/BBP ontwikkeld: index for sustainable economic welfare of ISEW. De jongste jaren is deze index voor een hele reeks landen berekend. Vaak stelt men daarbij vast dat BNP en ISEW tot halfweg de jaren zeventig zijn gegroeid, maar dat de ISEW langzamerhand is gaan dalen, terwijl het BNP is blijven stijgen.
In maart jl. gaf de federale vice-premier en minister van begroting Johan Vande Lanotte opdracht om voor België de opname van de milieukost in het BNP/BBP te onderzoeken.
|
Slecht rapport
De toetsing die het Planbureau maakt tussen duurzame ontwikkeling en belangrijke beleidsdomeinen als armoedebestrijding, sociale uitsluiting, bescherming van de atmosfeer, de zee en de consumptiepatronen is hard. Het Planbureau is duidelijk in zijn evaluatie van het federaal duurzaamheidbeleid sinds 1992: ‘alhoewel België zich akkoord verklaarde met Agenda 21 in Rio, werden de jongste jaren van besluitvorming gekenmerkt door een gebrek aan integratie van het sociale, economische en ecologische beleid en was er een gebrek aan langetermijnvisie: er wordt in beleidsmiddens te weinig rekening gehouden met de onzekerheden in verband met de effecten op langere termijn van het gangbare ontwikkelingsmodel.’
|
Burgerschap en draagvlak
De nodige ommekeer zal niet in dure conferentiecentra of hotels gerealiseerd worden. Ervaring met handelsverdragen, milieuafspraken en gedragscodes leert ons dat het bovendien tergend traag gaat, veel te traag. De zekerheid, de stabiliteit en de maakbaarheid van onze samenleving waren lange tijd de kenmerken van het socio-politiek denken in onze contreien. Vandaag zijn ‘ons dorp’ en ‘ons land’ niet meer het centrum van de wereld waar alles maakbaar en stuurbaar is. Beslissingen van internationale organisaties hebben hun invloed op ieder dorp, iedere stad, iedere burger en belangengroep. Wij moeten daar rekening mee houden. Duurzame ontwikkeling is overigens niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid. De bevolking roept om een meer doorzichtige en geloofwaardige politiek en om beter functionerende instellingen. Terecht! Maar waar is de samenleving als burgers van de politici eisen dat ze zich aan de regels houden, terwijl ze zelf geen verantwoordelijkheid opnemen en nog te vaak klaar staan om een achterpoortje te vinden? Omdat milieu een openbaar goed is, moet iedereen zijn verantwoordelijkheid opnemen. Een duurzame samenleving kan immers niet bestaan zonder voldoende burgerzin. Of om het anders te formuleren: een samenleving zonder verantwoord burgerschap verwordt op korte termijn tot een steriel systeem dat geen vat meer heeft op problemen en ontwikkelingen, mensen en systemen.
Om maatschappelijke veranderingen te stimuleren zijn bovendien (onafhankelijke) sociale bewegingen en geëngageerde burgers noodzakelijk. Over het engagement is de jongste jaren heel wat inkt gevloeid. Sommige publicisten geloven dat het engagement van de (vooral jongere) burgers zoek is. Wij geloven dat niet. Terwijl sommigen klagen over passiviteit en een gebrek aan engagement, zien we dat er duizenden mensen zich inzetten voor een milieuorganisatie, tijd vrijmaken om de plaatselijke wereldwinkel open te houden, meewerken aan campagnes als 11.11.11. of andere solidariteitscampagnes. Ook armen organiseren zich meer en sterker. Zo’n 5 jaar geleden waren er maar 6 verenigingen van armen. Nu zijn er vele tientallen actief, klein in omvang maar in de diepte werkend. Welzijnszorg alleen al ondersteunt een 70-tal welzijnsschakels. Dat jongeren geen idealen meer zouden hebben, blijkt zeker niet uit studies en enquêtes. Net zoals vorige generaties hebben ze (gelukkig) kritiek op de oudere generatie. Maar wat ze vooral willen is duidelijke taal en concrete verandering. Hun taal is te horen op de podia van Pukkelpop en in het Vlaamse Clubcircuit. Wie bezig is met de samenleving en met maatschappelijke verandering, houdt daar rekening mee. De gigantische reclamecampagnes rond popfestivals bewijzen dat de commerciële wereld dit al lang snapt.
Maar het feit dat er verantwoorde en geëngageerde burgers een belangrijke voorwaarde zijn voor een goed draaiende democratie, betekent niet dat de verantwoordelijkheid van de overheid kleiner wordt. De overheid moet duidelijke lijnen trekken, zorgen voor een degelijke wetgeving en een even waardevolle handhaving ervan, financiële middelen en mensenkracht aanreiken om dat beleid ook effectief uit te voeren. De overheid moet het voortouw blijven nemen, maar er daarbij wel voor zorgen dat de bevolking op korte afstand volgt. Zonder draagvlak is er geen beleid mogelijk. Burgers zijn niet alleen consument van een beleid, maar ook producenten. Samenspraak en dialoog, een interactief beleid waarbij burgers van het begin tot het eind betrokken worden, is de enige wenselijke strategie. Een (milieu-)beleid waar de meerderheid van de bevolking de zin niet van inziet, kan moeilijk een succes worden. Binnen het milieubeleid moeten daarom voldoende middelen beschikbaar zijn voor informatie, sensibilisatie en inspraak van de burgers. Door duidelijke keuzes te maken, een consequent beleid te voeren en resultaten te boeken, kan men voorkomen dat de bevolking afhaakt en er een onoverbrugbare breuk ontstaat tussen beleid en bevolking.
Bij alle groepen die tussen burger en beleid staan, rekenen we ook de economische actoren, de industrie. Ook zij hebben een verpletterende verantwoordelijkheid. De politiek is er niet alleen om de gevolgen van hun (wan)beleid en winstbejag weg te gommen. Ze maken integraal deel uit van een dynamiek die met duurzame ontwikkeling de toekomst moet voorbereiden. We willen daarbij niet naïef zijn: een sociaal beleid en een milieubeleid moeten meer zijn dan symptoombestrijding. Economische politiek moet ten gronde maatschappelijk kunnen bediscussieerd worden. Rijkdombestrijding zoals Koen Raes voorstaat, is meer dan een woordspeling. Dat sociale cohesie in de bedrijfscultuur wordt ingebed is een goede zaak, dat ecologische normering doorgedreven wordt ingevoerd, evenzeer.
Er is geen alternatief
De 21ste eeuw wordt hoe dan ook bepalend. Dat geldt voor de biodiversiteit op aarde, de kwaliteit van lucht, water en bodem en het voortbestaan van de mens op deze blauwe planeet. Wat we uiteindelijk ten goede zullen keren, zal de toekomst moeten uitwijzen. Maar één ding is duidelijk: inzake het leefmilieu hebben we geen keuze meer. Het is geen detail en het gaat ook niet meer over het behoud van wat zeldzame planten en dieren. Onze samenleving moet duidelijke milieukeuzes maken: wat niet duurzaam is moet snel afgebouwd worden. Een alternatief is er niet.
Het onheilspellende overzicht in het eerste deel van deze bijdrage is een overduidelijk bewijs dat de bescherming van het milieu onlosmakelijk verbonden is met de strijd tegen armoede en andere ongelijkheden. Ook daar is er geen keuze. We kunnen het niet maken om in de vaart der volkeren grote groepen mensen achter te laten wegens niet productief of te arm. We hebben alles om armoede uit te roeien. Alleen zitten de instrumenten nog altijd ongelijk verdeeld.
De combinatie van ecologie, economie en sociaal beleid en hun onderlinge wisselwerking moet nog in een concrete strategie worden omgezet. De sociaaldemocraten in Vlaanderen moeten in het komende decennium een historische rol vervullen. Binnen hun nieuwe project rond ‘gelijke kansen’ moeten ze het ecologische herstel op dezelfde hoogte stellen als de sociale doelstellingen. Met het ‘ecologische contract’ (onderdeel van het toekomstcongres van mei 1998) en het ‘milieucontract’ (milieuherstel: een wezenlijk onderdeel van sociale rechtvaardigheid, maart 1999) werd reeds de theoretische basis gelegd. Nu nog een aantal oude angsten overwinnen en de politieke keuzes durven te maken. Over de noodzaak ervan moet men alvast niet meer discussiëren.
Solidariteit mag dan al een oud begrip zijn, het is wel de basis voor wereldwijde stappen naar verandering.
Peter Bossu
Johan Vandenbussche
Adviseurs op het kabinet van de vice-eerste minister en minister van begroting, sociale economie en maatschappelijke integratie
Bibliografie
- Task Force Duurzame Ontwikkeling, 101 bouwstenen van een duurzame ontwikkeling, samengebracht door Pieter Dresselaers, Working Paper 3-00, april 2000.
- Vandenbroucke Frank, De actieve welvaartsstaat: een Europese ambitie, Den Uyl-lezing, 13 december 1999, Amsterdam.
- Anoniem, solidariteit als cement van onze samenleving, SP-toekomstcongres , SP-SEVI, mei 1998.
- Bossu P., Het moeilijke milieubeleid, de nieuwe gemeentebesturen moeten mee zorgen voor echte verandering, Leefmilieu, jg. 23, sept-okt. 2000.
- Bossu P., De actieve welvaartsstaat. Het verhaal van een sociaal-ecologische modernisering, Samenleving en politiek, jg.7, 2000, nr.4 (mei)
- Bossu P., naar de eeuw van het milieuherstel? - aan de vooravond van een nieuw millennium, Leefmilieu, jg. 22, jan-feb. 1999
- De Batselier Norbert, Tobback Bruno en Bossu Peter, Milieuherstel: een wezenlijk onderdeel van sociale rechtvaardigheid, Brussel maart 1999, 29 blz.
- Gouzée N., Zuinen N., Willems S., “Duurzame ontwikkeling, een project op wereldschaal”, Planning Paper 85, Federaal Planbureau, februari 1999.
- De Herdt T., “Grenze(n)loze ontwikkeling” in J. Vranken, Geldof G., Van Menxel, J. Van Ouytsel, “Jaarboek armoede en sociale uitsluiting 2000”, Acco, 2000
milieu - sociale bescherming - duurzame ontwikkeling
Samenleving & Politiek, Jaargang 8, 2001, nr. 4 (april), pagina 17 tot 27
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.