De grote stemmenaanhang die het Vlaams Blok geniet in Vlaamse arbeidersmilieus wordt door deze partij - tenminste wanneer het haar goed uitkomt - ingeroepen om zich te profileren als 'de nieuwe (en enige echte) arbeiderspartij'. Volgens sociologisch onderzoek blijkt een 'cultureel conservatisme' sterk verspreid in de ideologische arbeiderscultuur in Vlaanderen, een conservatisme gekenmerkt door traditionele normen op het vlak van gezin, opvoeding en arbeid, en door onderschikking aan bestaande gezagsverhoudingen (De Witte 1997). Andere studies brengen aan het licht dat gevoelens van bedreiging door allochtone bevolkingsgroepen en een racistische ideologie beduidend sterker aanwezig zijn bij laagopgeleiden en handarbeiders dan bij hoogopgeleiden en hoofdarbeiders (Billiet 1998). In Elchardus' analyse van de nieuwe ideologische breuklijn die zich de laatste jaren zou aftekenen tussen enerzijds een waardenpatroon gestoeld op verdraagzaamheid, solidariteit, post-materialisme, geloof in politieke doeltreffendheid en het afwijzen van autoritaire gezagsvormen ('nieuw links') en anderzijds een ideologie van etnocentrisme, individualisme, materialisme, politiek cynisme en autoritarisme ('nieuw rechts'), blijkt het onderwijsniveau een uiterst belangrijk gegeven voor de positionering: hoe lager, hoe rechtser de situering langs de nieuwe breuklijn (Elchardus 1994). Het belang van de sociale omgeving in dit verband wordt bevestigd door recent onderzoek bij schoolgaande jongeren: in vergelijking met hun leeftijdsgenoten uit hogere opleidingsmilieus leunt het waardenpatroon van meisjes en jongens uit laagopgeleide milieus beduidend sterker aan bij een rechtse of zelfs extreemrechtse ideologie: zij zijn sterkere voorstanders van een harde aanpak van criminaliteit, ervaren meer gevoelens van politieke machteloosheid, geven meer blijk van sociaaleconomisch en cultureel racisme, hanteren striktere morele opvattingen op bio-ethisch en seksueel vlak, en geven meer traditionele invullingen aan man-vrouw-rollenpatronen (Elchardus (ed.)1999).
Zowel het klassegebonden karakter als de autoritaristische aard van deze rechts-conservatieve opvattingen bij laagopgeleide groepen lijken in tegenspraak met de individualiseringsthese - in het bijzonder met de gestelde individuele 'bevrijding' van collectieve en sociale beperkingen - zoals die onder meer door Beck en Giddens geformuleerd werd, en tegelijk ook met de 'zelfideologie' waarvan in hetzelfde recente onderzoek bijna alle Vlaamse jongeren zonder klasseonderscheid blijk van geven (Elchardus (ed.) 1999). Binnen het opzet van dit essay wil ik argumenteren hoe juist de individualiseringstendens, door de verschillende effecten die zij op respectieve sociale niveaus sorteert, paradoxaler wijze een verklaring kan vormen voor de rechtse ideologie van de lagere sociale groepen, en voor de 'nieuwe politieke breuklijn' in het algemeen.
In het huidige dominante vertoog van de Westerse samenleving vormt het concept 'individu' het centrale element bij uitstek. Dit concept vormt niet alleen een essentiële bouwsteen van cultuurboodschappen allerhande (van televisieseries over reclame tot politieke vertogen), maar geniet tegelijk een dergelijke onschendbaarheid dat het in uiteenlopende discussies te pas en te onpas als argument kan ingeroepen worden om het debat te verstommen. De dominante taal hanteert een vocabularium van het individu, en boodschappen die woorden behoeven die hieraan vreemd zijn, verliezen zowel uitdrukkingskracht als publiek. Het waarom van de ideologie van het individu in onze samenleving is niet het onderwerp van dit betoog. Hier wil ik me in eerste instantie buigen over de manifestatie ervan in de sociale werkelijkheid, en de verschillende verschijningsvormen of vertalingen ervan. Want verschillen zijn er.
De 'zelfideologie' blijkt door de jonge generaties in Vlaanderen in haast volledige unanimiteit uitgedragen te worden. Waarden als 'trouw zijn aan jezelf', 'zelfontplooiing', 'zichzelf zijn' en 'authenticiteit' zijn hierin centrale thema's. Nadere analyses van deze zelfideologie wijzen uit dat het zich in globo in twee verschillende richtingen kan vertalen. In de ene vorm wordt zelfverwezenlijking sociaal negatief ingevuld als een anti-institutionalistisch autonomiestreven, een houding die trouwens veelal gepaard gaat met een utilitair-individualistisch wereldbeeld: mensen handelen altijd uit eigenbelang. De andere variant van de zelfideologie ziet in zelfverwezenlijking echter net een basis voor een meer verdraagzame wereld (Elchardus (ed.) 1999). Een dergelijke tweevoudige vertaling van de zelfideologie sluit aan bij de theoretische bedenkingen van Taylor omtrent wat hij het 'authenticiteitsprincipe' noemt. In navolging van Durkheim (1970 (1898)) betoogt hij hoe een oprecht streven naar individuele authenticiteit samengaat met respect voor het individu-zijn van de ander, wat tegelijkertijd een erkenning van de (autonome) keuze impliceert en dus waarden uitdraagt als verdraagzaamheid en culturele tolerantie. Een oppervlakkig authenticiteitsstreven kan zich echter louter sociaal negatief vertalen in wat we ter onderscheid een 'autonomiestreven' kunnen noemen (Taylor 1991). De aanwezigheid van uiteenlopende vertalingen van de zelfideologie brengt de heterogeniteit van dit ideologisch discours op de voorgrond, een heterogeniteit die weerspiegeld wordt in het conceptuele onderscheid tussen twee verschillende vormen van individualisme: het 'utilitair individualisme' en het 'expressief individualisme'.
Het expressief individualisme is als ideologie analoog aan Taylors authenticiteitsprincipe en stelt waarden als individuele autonomie, originaliteit en uniciteit centraal, en ziet in persoonlijke creativiteit een basis bij uitstek voor zelfontplooiing. In de context van de vorming van een nieuwe hoogopgeleide middenklasse in de laatste decennia kan het discours van zelfidentiteit zoals dat in het expressief individualisme naar voren komt, geduid worden als het postmaterialistische antwoord van deze sociale groepen op de burgerlijk-materialistische ideologie van weleer (Elchardus & Derks 1998). In het licht van Taylors ethische dimensies van het authenticiteitsprincipe betreffen ideologische pendanten van dit expressief individualisme onder meer verdraagzaamheid en een multiculturalistisch discours. Een geloof in de invloed op het eigen leven legt ook een psychologische band naar een geloof in het politiek functioneren. Samen met het afwijzen van autoritaire gezagsvormen dat het streven naar zelfverwezenlijking impliceert, en het bij uitstek postmaterialistisch karakter van de ideologie, valt de normatieve ideologische omkadering van het expressief individualisme te situeren aan de progressieve kant van de nieuwe politieke breuklijn. De individualiseringsthese van Beck en Giddens, waarbij een toenemende mogelijkheid tot het uittekenen van het eigen leven centraal staat, 'bevrijd' van collectieve, traditionele of sociale beperkingen, ligt volledig in het verlengde van deze zelfverwezenlijkingsideologie. De individualiseringsthese ontkent sociale beperkingen aan het 'reflexieve zelfproject'. Een centrale stelling in deze theorie is net het verdwijnen van sociale en traditionele keuzebeperkingen van het individu bij de verwezenlijking van zijn identiteitsproject (Beck 1992(1986); Giddens 1991). In deze vorm betreft de individualiseringsthese niet alleen een verwoording van postmaterialistische aspiraties van sociale middengroepen, maar blijkt zij ook de basis te vormen voor een zich hertekenende kijk op de maatschappelijke werkelijkheid in het algemeen, waarbij de individualiseringsthese in zekere zin een ideologisch alibi gaat vormen voor de uitdragende middengroepen om hun levenservaring en wereldbeeld sociaal te generaliseren. Politiek vertaalt dit zich onder meer in regulaties die in de context van de 'activerende welvaartsstaat' steeds meer nadruk leggen op individuele verantwoordelijkheid. De dominante invloed van het wereldbeeld van de nieuwe culturele elite blijkt zich evenwel ook op algemeen ideologisch niveau te manifesteren, getuige de unanimiteit over de zelfideologie bij jongeren. Maar zoals hoger geïllustreerd gaan onder deze schijnbare unanimiteit heel verschillende vertalingen en interpretaties van 'individualisme' schuil. Hoe de dominante ideologie van het individu uiteindelijk vertaald wordt, hangt in eerste instantie af van de eigen levenservaring, en in het bijzonder van de mate waarin het 'authenticiteitsstreven' van het expressief individualisme hierop van toepassing kan zijn.
Het hoerageroep van de individualiseringsthese ten spijt, moet erkend worden dat de gestelde verdwijning van de beperkingen aan het zelfproject niet overeenkomt met de sociale werkelijkheid. De mogelijkheid om vrij te handelen en werkelijk bewuste keuzes te maken is sociaal bepaald en beperkt. De mogelijkheden tot zelfverwezenlijking in tegemoetkoming aan het identiteitsideaal worden juist in eerste instantie bepaald door opleidingsniveau, sociaal milieu en materiële voorwaarden. Samen beïnvloeden deze immers de keuzemogelijkheden die een individu überhaupt heeft, de macht om effectief een invloed uit te oefenen op de algemene gang van zaken, en ook het bewustzijn en het inzicht dat met het maken van keuzes gepaard gaat. Psychologische deprivatietheorieën bieden een interessante invalshoek op de sociale implicaties van deze reële beperkingen aan het 'reflexieve zelfproject'. Positieve zelfwaardering, een gevoel van controle over het eigen leven, en vertrouwen in anderen - drie elementen die zonder meer centraal staan in het 'expressief individualisme' - worden hierin als de drie primaire sociale behoeften van het individu aangeduid. Het niet bevredigen van deze drie behoeften, zo betoogt onderzoek in het verlengde van deze deprivatietheorieën, vertaalt zich respectievelijk in de wens tot superioriteit van zichzelf en in een stigmatisatie van 'anderen', een hang naar autoriteit, orde, stabiliteit en conformisme, en een wantrouwen van anderen en een streven naar (sociale) onafhankelijkheid. Hoe lager op de sociale ladder, hoe kleiner de kansen om deze sociale behoeften te bevredigen. En hoe lager de bevrediging van deze sociale noden, hoe meer men geneigd is tot (utilitair) individualisme en autoritarisme, die dan ook dikwijls in deze gecombineerde vorm - aangeduid als 'populair individualisme'- voorkomen (Jenssen 1995).
In een samenleving waarvan het dominante discours enerzijds de gelijke toegang tot deze drie sociale noden als evidentie veronderstelt, en anderzijds deze drie elementen als het ware sacraliseert in het kader van het algemeen streven naar zelfverwezenlijking, kan het gevoel van sociale deprivatie en de tegenreactie van 'populair individualisme' bij gebrek aan bevrediging van die noden alleen nog maar versterkt worden en aan verbittering winnen. De houding van cultureel conservatisme, etnocentristische en racistische tendenzen, gevoelens van bedreiging, politieke machteloosheid, en ook het politieke cynisme en autoritarisme, die zich in de lage klassen blijken af te tekenen, kunnen in die zin begrepen worden als een gevolg van het spanningsveld tussen een dominant discours van zelfverwezenlijking en een leefervaring die hieraan structurele beperkingen inhoudt en hiermee zelfs onverenigbaar blijkt.
De samenhang van autoritarisme, etnocentrisme, politiek cynisme en materialisme met een utilitair individualisme, bevestigt deze variant van het individualisme als een uiting van sociale achterstelling en deprivatie. In deze zin kunnen de twee vormen utilitair individualisme en expressief individualisme beschouwd worden als twee verschillende sociaal bepaalde vertalingen van een zelfde individualiseringstendens, waarbij de eerste als tegenreactie op de tweede verschijnt. In een nog meer schematische benadering kunnen zij gesitueerd worden langs weerszijden van de nieuwe politieke breuklijn.
Het spanningsveld tussen het dominante discours en de sociale werkelijkheid, de tegenstellingen tussen het expressief individualisme en het utilitair autoritaristisch individualisme, en de politieke herverkaveling rond de nieuwe ideologische breuklijn, leggen door het hemelsbreed verschil in referentiekader een grote hypotheek op de communicatieve reikwijdte van enige sociale dialoog tussen de 'antagonistische' groepen. De waarden van de uitdragers van het expressief individualisme worden immers ingegeven door een ideologische basis die op grond van levenservaring geen ingang noch weerslag kan vinden in sociaal gedepriveerde milieus. Omgekeerd stuit het utilitair-individualistisch discours op onbegrip en morele veroordeling bij de groepen van wie de zelfideologie als voorbeeld wordt genomen door de individualiseringsthese. Bij wijze van illustratie van dit manklopen van sociale dialoog kan het multiculturele discours als exponent van het expressief individualisme geplaatst worden tegen de etnocentristische en racistische tendenzen van het 'populair individualisme'. In een belangrijk deel van de nieuwe hoogopgeleide middenklasse wordt een multicultureel discours uitgedragen als vanzelfsprekend. In zekere zin is multiculturalisme hier zelfs 'in': naar een Indisch restaurantje gaan is 'tof', Afrikaanse danslessen zijn 'cool', een wandeling door het Brusselse Matonge is een sociaal aanvaarde of zelfs aangemoedigde vorm van vrijetijdsbesteding. Ironisch genoeg betreffen deze multiculturele activiteiten dikwijls werkelijk exotische 'uitstapjes' vanuit een beschermd sociaal milieu waarbij men niet in contact komt met de negatieve gevolgen van sociale deprivatie van allochtone bevolkingsgroepen. Racistische tendenzen van lagere groepen worden door dergelijke 'multiculturalisten' dikwijls afgedaan als kortzichtig of zelfs gewoonweg dom, en daarmee is de kous dan af. Zonder de wenselijkheid van een multiculturele samenleving op zich in vraag te willen stellen, is deze - toegegeven, karikaturaliserende - voorstelling enkel bedoeld als illustratie van fundamentele 'mal-communicatie' over sociale thema's tussen de verschillende sociale groepen.
De verdraagzame en zelfs solidaire waarden die in het verlengde van het expressieve individualisme kunnen uitgedragen worden, zijn op zichzelf waardevol. Het grote gebrek van deze ideologie als (enige) basis voor een algemene maatschappelijke visie is de veronderstelling dat elk individu gelijke mogelijkheid heeft tot zelfverwezenlijking, en de ontkenning van de sociale beperkingen hiertoe die voor lagere groepen manifest aanwezig zijn. De generalisatie van het postmaterialistische zelfverwezenlijkingsideaal als morele leidraad voor de gehele samenleving impliceert dus enerzijds een vertekende sociale visie van de uitdragende groepen, en leidt anderzijds tot een rechts-conservatieve tegenreactie bij lage klassen waarvan de sociale beperkingen onverenigbaar blijken met dit ideaal, twee evoluties die het probleem van 'mal-communicatie' alleen kunnen verergeren. In het kader van de opkomst van extreemrechts en de vraag naar mogelijke strategieën hiertegen lijken deze gebreken van de zelfideologie als dominant discours uiterst relevant. Het is dringend tijd voor een heroriëntatie van het dominante discours van zelfideologie met aandacht voor en erkenning van de collectieve voorwaarden voor individuele vrijheid en zelfverwezenlijking.
Levi
Anne WINTER
3e laureaat Emile Zola-prijs, editie 2002
Mark Elchardus - sociologie - politieke breuklijnen
Referenties en inspiratie
- Beck U. (1992 (1986)), Risk Society. Towards a New Modernity, Sage, Londen.
- Billiet J. (1998), 'Sociaal kapitaal, levensbeschouwelijke betrokkenheid en maatschappelijke integratie in België', Tijdschrift voor Sociologie, 19, 1, 33-54.
- De Witte H. (1997), 'De ideologische cultuur van arbeiders in Vlaanderen. Een replicatie en uitbreiding op basis van de ISPO-data', Tijdschrift voor Sociologie, 18, 1-2, 53-78.
- Durkheim E. (1970 (1898)), 'l'Individualisme et les intellectuels' in (ed.) (1970), La science sociale et l'action, Presses Universitaires de France, Parijs, 261-278.
- Elchardus M. (1994), 'Gekaapte deugden. Over de nieuwe politieke breuklijn en de zin van limieten', Samenleving en politiek, jg.1, 1994, nr.1 (januari), 20-27.
- Elchardus M. & Derks A. (1998), 'Vertogen over de relatie individu-samenleving. De individualistische uitdagingen in een collectivistische cultuur', Ethiek en Maatschappij, 1, 3, 3-26.
- Elchardus M. (ed.), (1999), Zonder maskers. Een actueel portret van jongeren en leraren, Globe,Gent.
- Giddens A. (1991), Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age, Polity Press, Cambridge.
- Jenssen A.T. (1995), 'Interpersonal Values and the New Political Issues', Sociale Wetenschappen, 38, 4, 54-84.
- Taylor C. (1991), The Ethics of Authenticity, Harvard University Press, Cambridge.
Samenleving & Politiek, Jaargang 9, 2002, nr. 4 (april), pagina 46 tot 50
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.