Heeft de andersmondialiseringsbeweging nu al dan niet een alternatief voor het hedendaagse kapitalisme? Verzet ze zich radicaal tegen het neoliberalisme, of beperkt ze zich tot een klaagzang? Heeft ze zich niet onbewust laten verleiden door het liberalisme door nog enkel een betere ‘regulering’ van de mondialisering na te streven? Is ze niet vervallen in een postmoderne ideologie? Heeft Thomas Friedman geen gelijk wanneer hij de beweging verwijt slechts uit ‘onwetende protectionisten’1 te bestaan die de armoedebestrijding beletten? Aan de vooravond van het vierde Wereld Sociaal Forum - dit keer in Mumbay, Indië - mogen deze vragen zeker in alle duidelijkheid worden gesteld. De beweging is nog erg jong, maar toch moeten al enkele krachtlijnen van haar ideologie en haar programma kunnen duidelijk worden.
In dit artikel wil ik proberen deze vragen te beantwoorden, door te kijken naar de teksten die in Porto Alegre zijn gepubliceerd en naar de eerste analyses van de gesprekken die er gevoerd worden. Aan de hand daarvan wil ik nagaan wat de krachtlijnen zijn die door de diverse bewegingen beklemtoond worden. Ik wil de belangrijkste scheidingslijnen blootleggen die de heterogeniteit van de grote beweging kunnen verklaren. De conclusies zijn slechts voorlopig, want ze moeten noodzakelijkerwijs in verband worden gebracht met de grotere gedachtestromingen waaruit de verschillende voorstellen zijn voortgevloeid. Ze geven uiteraard slechts een partieel beeld van de realiteit die ze proberen weer te geven.
Twee belangrijke gemeenschappelijke kenmerken: tegen het neoliberalisme en voor de democratie
Alle in Porto Alegre voortgebrachte documenten zijn eenstemmig over hun veroordeling van het neoliberalisme. Het wordt verantwoordelijk geacht voor zowat alle kwalen die de wereld en de volken treffen, van de mondialisering op zich, de schuldenlast, de armoede en de ongelijkheid, tot de privatiseringen, de fiscale paradijzen, de macht van de multinationals, het gebrek aan democratie of de oorlogen. Voor sommigen is na 11 september dit neoliberalisme geleidelijk aan een neo-imperialisme geworden. Vooral de Verenigde Staten of de Europese Unie worden met de vinger gewezen.2 Eenzelfde soort eenstemmigheid is te vinden bij de vooruitzichten voor de toekomst. Er klinkt een harde roep voor meer democratie, meer participatie, meer burgercontrole. Er bestaat duidelijk een groot geloof in het vermogen van de volken om hun leven zelf te regelen. Heel wat documenten hebben het erover, hetzij als doel, hetzij als middel om het huidige systeem te ontmantelen en een nieuwe wereld op te bouwen. Deze democratische eis gaat ook gepaard met een blik achteruit, in de vorm van een vraag naar eerbiediging van de bestaande regels. Heel wat auteurs eisen een strikte toepassing van alle mensenrechten en meer macht voor de Verenigde Naties. Dit zijn verre van vernieuwende eisen, maar ze wijzen op het belang dat de beweging hecht aan governance, enerzijds, en aan het recht, anderzijds. In feite is het een vraag aan de elites om de regels te respecteren die door henzelf zijn uitgevaardigd.
Naast deze twee sterke en gelijklopende eisen, valt het op dat er bijna geen echt radicale eisen worden gesteld, gaande in de richting van een veranderd economisch of politiek
systeem. Er zijn bijzonder weinig documenten waarin uitdrukkelijk voor socialisme of voor een alternatief voor het kapitalisme wordt gepleit. Sociale rechten of armoedebestrijding worden slechts door enkele organisaties aangekaart. Er worden geen analyses gemaakt van ontwikkeling op zich.
Uit deze eerste elementen zou men kunnen afleiden dat ondanks de eenstemmige veroordeling van het neoliberalisme, de andersmondialiseringsbeweging vrij reformistisch blijft en zich niet tegen het kapitalisme uitspreekt. Democratie, mensenrechten en de VN zijn immers verworvenheden van het liberalisme. Toch is er niets wat er op wijst dat de beweging eveneens liberaal is geworden. Er zijn wel heel wat organisaties die pleiten voor een ‘correcte’, ‘rechtvaardige’, ‘billijke’ mondialisering, die de institutionele regels gerespecteerd willen zien of de soevereiniteit van de nationale staten willen herstellen. Zij lijken de - formele - doelstellingen van de mondialisering te delen, maar klagen de mislukkingen aan. Hun alternatief bestaat erin dat ze efficiëntere instrumenten aanbieden. Toch geeft een ietwat grondiger analyse van hun eisen aan, dat ze verre van liberaal zijn. Dit geldt met name voor de vragen naar een kwijtschelding van de schuldenlast, de invoering van een Tobintaks, protectionisme voor de arme landen, meer ontwikkelingshulp, respect voor de rechten van inheemse volken, voor culturele verscheidenheid, enz. De eis voor meer participatieve democratie wijst ook op het gebrekkige vertrouwen in politieke partijen en in representatieve democratie. Meer in het algemeen zijn er slechts weinig verwijzingen naar de politieke instellingen van nationale staten. De politiek is aanwezig op mondiaal vlak, in de vorm van verwijzingen naar de internationale organisaties en naar de civiele maatschappij, en op lokaal vlak, in de vorm van oproepen voor de volken en de burgers.
Wat dit eerste gedeelte van de analyse oplevert is,
. in eerste instantie, een bevestiging van de stellingen van Scott3, die beweert dat de spelregels van het ‘sociaal contract’ altijd eerst door de elites zelf worden geschonden, ten einde nieuwe productieverhoudingen op te leggen. De aanklachten en de verwijzingen naar de van kracht zijnde maar niet toegepaste mensenrechten bewijzen de ontreddering van de volken die zien hoe hun elites hen verraden;
. in tweede instantie, een bevestiging van het reformisme van de andersmondialiseringsbeweging, doordat ze slechts vraagt dat de beloften van vijftig jaar geleden worden ingelost: mensenrechten, wegwerken van de kloof tussen arm en rijk, vrede en ontwikkeling;
. tenslotte, een bevestiging van het bestaan van andere scheidingslijnen. Als men het heeft over de toekomst, ziet men dat het niet enkel gaat over reformisme of neokeynesianisme tegenover anti- of postkapitalisme. Die andere scheidingslijnen tonen aan hoe moeilijk het is om tot meer overeenstemming te komen, nog los van de vraag of die overeenstemming wel wenselijk is. Ze verdienen zeker een grondiger analyse om te zien voor welke uitdagingen de beweging staat. Zeker, het WSF is in de eerste plaats een proces, een beweging van bewegingen. Verscheidenheid is een troef. Maar kan men nog over een beweging spreken wanneer de uiteenlopende standpunten onverenigbaar zijn? En waar eindigt de verscheidenheid en begint de versnippering?
Drie discussies meer in detail
Wereldhandel: voor of tegen mondialisering
De wereldhandel is een van de bevoorrechte onderwerpen van de beweging. Heel wat kritiek op de mondialisering gaat heel specifiek in op de te grote macht van de WTO. Er was daarom heel wat verbazing toen in het voorjaar van 2002, Oxfam Internationaal een rapport over ‘twee maten en twee gewichten’ publiceerde over de handel, de mondialisering en de armoedebestrijding.4 Er werd een campagne voor de wereldhandel aangekondigd. De argumenten die door voor- en tegenstanders werden gebruikt geven weer wat de inzet van de discussie is.
In het voorwoord bij het Oxfamverslag schrijft Amartya Sen dat economische vooruitgang kan worden verklaard door de onderlinge afhankelijkheid. Het is volgens hem de handel die, samen met communicatie en migraties, ervoor heeft gezorgd dat de hardnekkige armoede en de algemeenheid van een brutaal, kort en zwaar bestaan konden worden tegengegaan. Maar er wordt eveneens vastgesteld dat deze handel niet iedereen te goede komt. ‘Internationale handel laat een echte paradox zien. Hij is een [...] bron zonder weerga van groeiende rijkdom. Maar tegelijk worden miljarden mensen in de hele wereld aan hun lot overgelaten. De groeiende welvaart van de industrielanden is gepaard gegaan met een massale armoede en groeiende ongelijkheid tussen rijke en arme landen.’5 Volgens Oxfam is de prijs voor de onrechtvaardige handel immens groot. De douanegrenzen zijn voor de arme landen vier keer hoger dan voor de rijke landen. Alles samen kost dit hen 100 miljard dollar, of twee keer zo veel als de hulp die ze krijgen.
De Oxfamcampagne is er derhalve op gericht het potentieel van de internationale handel ten volle te gebruiken om de armoede te verminderen. Oxfam wil:
‘. de markttoegang voor arme landen verbeteren door een eind te maken aan de gesubsidieerde overproductie in de landbouwsector en aan de exportdumping door de rijke landen;
. een einde maken aan de voorwaarden waarmee het IMF en de Wereldbank hun liberalisering opleggen […];
. een nieuwe internationale instelling creëren voor grondstoffen […] ten einde de overproductie stop te zetten en de prijzen te doen verhogen […];
. nieuwe regels invoeren voor intellectuele eigendom;
. regels verbieden die de regeringen verplichten hun dienstverlening te privatiseren of te liberaliseren;
. de kwaliteit van de particuliere investeringen verminderen en normen inzake werkgelegenheid bevorderen;
. de WTO democratiseren en meer macht geven aan arme landen;
. het nationale beleid inzake onderwijs, gezondheid en governance verbeteren.’
Oxfam werd meteen verweten het vrijhandelsparadigma van de WTO te hebben overgenomen. Een klemtoon leggen op de markt betekent dat men vergeet dat het niet de arme landen, maar wel de rijke landen zijn die voordeel halen uit de vrijhandel.6 Een meer fundamentele kritiek kwam van Vandana Shiva die met cijfers aantoont dat de export van landbouwproducten uit het Zuiden naar het Noorden slechts de niet-duurzame verbruikspatronen van het Noorden onderhoudt en de landen van het Zuiden belet in hun eigen behoeften te voorzien. De exportproducten verminderen de lokale productie en derhalve de voedselsoevereiniteit. De meer dan 100 miljard dollar winst die Oxfam aanvoert, moet trouwens worden verminderd met de ecologische kosten.7
In feite is Oxfam trouw gebleven aan de slogans en het beleid van de jaren 70: Trade, not aid (Handel, geen hulp). Oxfam pleit voor een verandering van de WTO-regels omdat het internationale handelssysteem ‘onverdedigbaar’ is. Oxfam pleit voor een ander systeem van intellectuele eigendom, een prijsstabilisering, en een afbouw van het protectionisme van het Noorden. Arme landen krijgen het recht hun landbouw te beschermen met een specifiek nationaal beleid. Het enige wat ontbreekt in vergelijking met de jaren 70 is de eis om de activiteiten van multinationals te controleren.
De tegenstanders veroordelen de wereldhandel, hoewel ze toegeven dat hij nodig is. Ze pleiten wel voor voedselsoevereiniteit en een drastische wijziging van de WTO-regels. De klemtoon moet liggen op lokale productie en consumptie en op milieubescherming. Boeren, aldus Vandana Shiva, moeten hun controle op de lokale markten blijven behouden.
Deze twee benaderingen spreken elkaar tegen inzake handel, maar ze lijken op elkaar in termen van realisme en alles wat ze niet zeggen. Het Oxfamsysteem komt eigenlijk uit het verleden. Het gaat over een gereguleerde handel, tegen stabiele prijzen, met respect voor milieu en sociale normen. In theorie is een dergelijk systeem perfect haalbaar, net zoals het hele ontwikkelingsdiscours van de jaren 70. Echter, als de WTO en het huidige handelssysteem bestaan, dan komt dat omdat de rijke landen het zo hebben beslist. Niets doet op een snelle verandering hopen. Amartya Sen heeft helemaal gelijk wanneer hij stelt dat een markteconomie perfect verenigbaar is met verschillende vormen van inkomensverdeling, regulering en ontwikkeling. Maar er zijn redenen om te denken dat de multinationals hun voorrechten niet zo snel zullen opgeven. Ze zullen minder belangstelling hebben om in Afrikaanse landen te investeren van zodra de milieu- en sociale regels ginder op de onze gaan gelijken. Oxfam pleit voor een rechtvaardige handel in een wereld waar de actoren van die handel dat niet willen. Oxfam gebruikt het discours van de mondialisering om een systeem te verdedigen dat niet van Oxfam wil horen. De kracht van dat discours is zeker heel sterk, de eisen zijn pragmatisch, maar de kansen op een verwezenlijking ervan zijn zo goed als nihil in de huidige machtsverhoudingen.
Het systeem dat de voorstanders van lokale markten verdedigen is drastisch verschillend van dat van Oxfam. Het is echter niet tegen de markt gericht, en zelfs niet tegen internationale handel. Een systeem van lokale productie en consumptie kan ook perfect samengaan met een parallelle wereldmarkt. Zelfs als zijn de regels in het eerste systeem ermee in strijd, niets hindert die wereldmarkt in zijn bestaan. Het wezenlijke verschil zit in de prioriteit die wordt gegeven aan endogene ontwikkeling, aan het respect voor milieu- en sociale normen en aan de directe controle van de producenten. Wereldhandel wordt niet a priori uitgesloten, maar hij werkt met productieregels die het bestaan van een alternatief systeem wel kunnen bedreigen.
Oxfam pleit voor een ‘billijke’ mondialisering, de tegenstanders geven de prioriteit aan een lokale, democratische ontwikkeling. Indien de mondialisering een machtsoverdracht naar transnationale actoren impliceert, is hij in strijd met de democratie die de tegenstanders opeisen.
Solidaire economie en duurzame ontwikkeling
Het denken over solidaire economie en duurzame ontwikkeling heeft drie inspiratiebronnen. In eerste instantie moet worden gedacht aan de reacties tegen de modernisering en het ontwikkelingsdenken van de jaren 70. Die kritiek was vaak religieus geïnspireerd en ging vooral over het eurocentrisme en de pogingen om het westen na te apen. Auteurs als François Partant en Ivan Illich (jaren 70) of Serge Latouche en Wolfgang Sachs (nu) verzetten zich tegen de ‘vooruitgang’ en pleiten voor een anti- of postontwikkeling. Ze klagen het economicisme en de verwestersing aan en verdedigen een terugkeer naar de eigen, niet-materiële culturele tradities en waarden. In tweede instantie bouwen de solidaire economie en de duurzame ontwikkeling voort op de ideeën van de politieke ecologie in het algemeen en de eerste grote VN-conferenties (1972 en 1992) in het bijzonder. De voorstanders ervan zijn zich bewust van de ecologische grenzen aan ontwikkeling. Zij veroordelen de niet-duurzame productie- en consumptiepatronen van het Noorden en pleiten voor een drastische mentaliteitswijziging wat de natuurlijke hulpbronnen en de handel aangaat. Ten derde, hebben de voorstanders van de solidaire economie en de duurzame ontwikkeling het werk van Karl Polanyi (her)(ge)lezen, The great transformation8, waarin de antropoloog de noodzakelijke inbedding van de economie in maatschappelijke verhoudingen aantoont. Dit is wellicht het belangrijkste kenmerk van solidaire economie: een economie die niet uitsluitend is gebaseerd op winststreven, maar wel op de productie en de reproductie van sociale banden.
Deze verschillende inspiratiebronnen komen tot uiting in de uiteenlopende benaderingen van sociale verandering. Toch zijn er ook gemeenschappelijke kenmerken zichtbaar. Ten eerste gaat het om een volkseconomie, op basis van lokale relaties. Ten tweede wordt een participatieve democratie beklemtoond, met aandacht voor vrouwen en inheemse volken. Tenslotte zal het respect voor het leefmilieu uiteraard grenzen stellen aan ontwikkeling.
Deze solidaire economie is in alles tegengesteld aan het neoliberale kapitalisme. Toch moet tegelijk worden vastgesteld dat beiden perfect verenigbaar zijn en naast elkaar kunnen bestaan.9 De internationale organisaties hebben dit zeker goed begrepen en verdedigen de informele sector, microkredieten en empowerment voor vrouwen. De Wereldbank en de UNDP hebben het ‘sociaal kapitaal’ ontdekt - in hun optiek een sociale zekerheid voor de armen en/of gedeelde waarden - en kunnen ongestoord een ‘lokale’ economie verdedigen, losgekoppeld van de wereldeconomie. De rijken hebben immers geen behoefte meer aan alle armen, dus wat kan er interessanter zijn dan hen ‘in de marge’ van het kapitalistisch systeem aan werk te helpen met ‘lokale’ ontwikkeling, met het delegitimeren van materialistische waarden, en met vrouwen die het werk doen dat de overheid heeft afgestoten. De informele sector - zelfstandig of in dienst van een kapitalistische formele sector - maakt het bovendien perfect mogelijk om arbeiders uit te buiten, zonder last van enige ‘bureaucratie’, belastingen en/of sociale normen. Wat de internationale instellingen en sommige ngo’s en sociale bewegingen gemeen hebben, is een afkeer van de staat. Om uiteenlopende redenen zullen ze allemaal de rol van de staat tot een strikt minimum willen herleiden, de enen om meer autonomie te geven aan lokale gemeenschappen, de anderen om nationale regelgeving te vermijden die in strijd is met de mondialisering.
Duurzame ontwikkeling die het lokale overstijgt en het economisch systeem als geheel beschouwt, ontsnapt aan de valkuilen van het kapitalisme. Ze wordt dan wel geconfronteerd met de moeilijkheden, vooral in het Noorden, om er een concrete realiteit van te maken. Geen enkel document van het WSF gaat in op deze problematiek.
Dit mogelijk naast elkaar bestaan van een solidaire economie en een neoliberaal kapitalisme gaat gepaard met verschillende scheidingslijnen binnen het ‘solidaire’ paradigma.
. Als het anti- of postkapitalisme berust op religieuze waarden en zich tegen vooruitgang opstelt, kan het makkelijk ook antimodernistisch worden. De verdediging van gemeenschapswaarden, ‘lokalisme’, de weigering van het individualisme en het geloof in een ‘natuurlijke’ maatschappelijke orde getuigen van een antimodernisme dat zowel bij Ghandi als bij Khomeini terug te vinden is. Deze tegenstelling is erg duidelijk in de katholieke kerk waar de encycliek Populorum Progressio van 1967 de eisen voor sociale rechtvaardigheid van de bevrijdingstheologen overneemt, maar tegelijk stelt dat enkel God de maatschappelijke orde kan veranderen. Martin Khor van het Third World Network stelt het heel duidelijk en onderscheidt twee paradigma’s: een voor de mondialisering, een voor het communautaire en familiale zelfbeheer. Hij veroordeelt de industrialisering en spreekt zich uit voor het tweede paradigma, maar t.a.v. de huidige werkelijkheid stelt hij voor om tegelijk in beide te werken en een deel van het tweede in het eerste in te voeren.10
Het risico op antimodernisme is altijd aanwezig in de projecten die zich uitsluitend met de uitgeslotenen bezig houden. Hoe wenselijk ze ook zijn, projecten die de sans (zonder papieren, daklozen, werklozen…) willen organiseren d.m.v. een intraklasse-, communautaire solidariteit, lopen altijd het risico in een antimodernistische impasse terecht te komen. De eilanden van in- en uitsluiting zijn perfect verenigbaar met een beheer van de kapitalistische crisis en zijn erg verschillend van de projecten ‘van onderop’ waarbij men probeert de hogere klassen te betrekken bij een maatschappelijke verandering, of tenminste tot een interklassensolidariteit te brengen.
. Een tweede scheidingslijn heeft rechtstreeks met het kapitalisme te maken. Hoewel solidaire economie en duurzame ontwikkeling perfect kunnen aansluiten bij een kapitalistisch project, is het zeker zo dat de meeste projecten er zich uitgesproken tegen afzetten. Wel zijn er slechts enkele zeldzame auteurs die zich uitdrukkelijk voor een alternatief systeem uitspreken. In de documenten van Porto Alegre kunnen er drie initiatieven worden vermeld: het ecosocialisme van Kovel en Löwy11, een project van enkele Argentijnse economen12 en een libertair voorstel van Hahnel en Albert.13 Heel waarschijnlijk zullen er heel wat auteurs zijn die zich in deze voorstellen herkennen, maar ze spreken zich niet in die zin uit in Porto Alegre. Het zijn drie initiatieven die heel erg van elkaar verschillen, maar zich ontegensprekelijk tegen het kapitalisme uitspreken. Ze stellen een geleidelijke overgang in het vooruitzicht en sluiten geenszins wereldwijde samenwerking uit.
. De derde scheidingslijn die blijkt uit de analyse van de projecten voor een solidaire economie en voor een duurzame ontwikkeling heeft te maken met de antropologische dimensie. Dit wordt heel duidelijk bij de Franse denkers van het tijdschrift Transversales: ‘Mensen zijn niet enkel wezens met behoeften, maar zijn ook wezens met verlangens. Alle projecten die enkel berusten op een instrumentele rationaliteit zijn gedoemd om te mislukken’.14 Deze vaststelling heeft geleid tot een hele reeks projecten voor een plurale economie en voor ‘gekozen tijd’ (temps choisi)15 met een nieuwe definitie van rijkdom.16 Deze projecten beginnen met een deconstructie van de economische theorie, ze overstijgen het microsociale en zijn verschillend van het ‘crisisbeheer’ door na te denken over rijkdom en ruilsystemen. De ‘band staat hoger dan het goed’ (‘le lien est supérieur au bien’), waarbij geprobeerd wordt de mens opnieuw centraal te stellen in de ruilhandel. De mens houdt dus op een zuiver wezen van economische functionaliteit, van productie en consumptie te zijn.
Dit al te bondig overzicht van de projecten voor een solidaire economie en voor duurzame ontwikkeling maakt het wel mogelijk op enkele scheidingslijnen en tegenstellingen te duiden binnen het alternatieve denken. Toch moet er op gewezen worden dat het WSF niet de plek is waar dit denken ontstaat, en dat het ook veel rijker is dan dit korte overzicht kan aantonen. De politieke ecologie en de grote VN-conferenties hebben er in de jaren 80 en 90 toe geleid dat heel wat projecten werden geformuleerd die nu door de andersmondialiseringsbeweging enigszins vergeten zijn.17 Op dit vlak is het WSF, meer dan elders, een ‘plek van ontmoetingen’ waar projecten worden voorgesteld en waar visies worden uitgewisseld.
Tenslotte moet er op gewezen worden dat de voorstanders van solidaire economie en duurzame ontwikkeling zeer goed beseffen wat de machtsverhoudingen zijn waarin zij moeten werken. Ze wijzen dan ook op een noodzakelijke verandering ervan, maar stellen geen strategie voor.
World governance
In het discours over ‘wereldbestuur’ zijn er heel wat andersmondialistische projecten die elkaar ontmoeten en kruisen. Het is immers door de manier waarop macht en de besluitvorming worden bedacht, dat de haalbaarheid en de zin voor realiteit van het alternatief tot uiting komen. Tegelijk laat dit discours de reële moeilijkheden zien waarmee de nieuwe wereldwijde sociale beweging geconfronteerd wordt.
Progressieve bewegingen hebben zich altijd gekenmerkt door hun universalisme en hun internationalisme. Hun verzet tegen de mondialisering is dus verre van vanzelfsprekend. De mondialisering zou immers in staat kunnen zijn een materiële basis te geven aan een idee dat al te lang op een zuiver abstract niveau werd benaderd. Het idee van de eenheid en de interdependentie van de mensheid was eerst een morele intuïtie. Plots houdt het op een slogan te zijn. Het wordt concreet en kan een objectieve grondslag worden voor de rechten en de plichten die we tegenover elkaar hebben.18 Echter, de mondialisering wordt wel degelijk afgewezen, voornamelijk omdat het de markt is die zorgt voor de eenmaking van de mensheid. Vandaar dat de beweging zich ‘andersmondialistisch’ noemt. Ze staat immers voor een filosofisch universalisme, en niet voor de markt. Vandaar dat ze ook gehecht blijft aan het devies van de Franse revolutie: ‘vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid’. Het principe van de vrijheid wordt uitgebreid door er ook sociale en economische rechten bij te betrekken, de gelijkheid wordt verdedigd vanuit het verschil dat tussen mensen bestaat en als dusdanig moet worden erkend en beschermd. Tenslotte wordt de broederlijkheid bepleit via een wereldwijde solidariteit en een verdediging van publieke goederen. Deze waarden zijn op een of andere manier in alle beschavingen terug te vinden. De geschiedenis van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens getuigt van haar universele karakter.19
Hoe wordt dit echter concreet gemaakt? Maakt dit - eventueel militaire - interventies mogelijk om deze waarden op te leggen? De andersmondialiseringsbeweging is hierover verre van unaniem. Hoewel de Staat slechts een heel beperkte plaats heeft in het alternatieve discours, is het duidelijk dat een groot gedeelte van de beweging erop rekent om de democratie te organiseren of om zich te beschermen tegen de wereldhandel. Het is ook opvallend dat men zich tot de internationale instellingen wendt voor alle domeinen waarop de nationale staten tekort schieten. Dit geldt voor vrouwen en voor inheemse volken, zowel als voor milieuproblemen. Dit lijkt te wijzen op de rijpheid van de eisen voor emancipatie. Men wijst de mondialisering helemaal niet onvoorwaardelijk af, maar de nieuwe sociale actoren selecteren zorgvuldig hun eisen en hun aanspreekpartners, in functie van de mogelijkheden om de veelvuldige identiteiten te erkennen.
Dit verklaart ook waarom, ondanks het verzet tegen de neoliberale mondialisering, de vraag naar democratie wordt aangevuld, door verschillende auteurs, met een vraag naar een wereldburgerschap. Men eist een erkenning van de mensenrechten, met inbegrip van de sociale, economische en culturele rechten en de juridische middelen om ze inderdaad af te dwingen. Tegelijk eisen deze wereldburgers een erkenning van hun culturele verscheidenheid. De Indische Vandana Shiva verdedigt het principe van een ‘levende democratie’20, waarbij de vrijheid van alle leven op aarde en de ondeelbaarheid van gerechtigheid, vrede en duurzaamheid worden verdedigd. De andersmondialiseringsbeweging staat voor een menselijke, ecologische, niet-economische mondialisering. Ze spreekt zich uit tegen de WTO en de instellingen van Bretton Woods, enerzijds, en tegen de macht van de multinationals, anderzijds. Sommigen aarzelen niet om te pleiten voor de afschaffing van de Wereldbank en het IMF21, andere vragen dat hun bevoegdheden drastisch worden ingeperkt en dat ze, net als de WTO, onder de bevoegdheid van de VN worden gebracht.22 Nog anderen vragen een vergaande democratisering en meer macht voor de arme landen. Niemand vraagt dat de Verenigde Naties worden afgeschaft. Volgens Samir Amin zijn zij de enige legitieme instelling waar over de mondialisering kan worden gepraat.23 Wel wordt er gepleit voor een hervorming van de Veiligheidsraad, van de Algemene Vergadering en van de Sociaal-Economische Raad. Ondanks alle tekortkomingen van deze instanties, gaan er heel wat stemmen op om ze meer bevoegdheden te geven en ze te versterken. In diezelfde gedachtegang wordt ook gepleit voor nieuwe, wereldwijde instellingen, zoals een organisatie voor fiscaliteit of voor milieu.24 Walden Bello, die een de-globalisering voorstelt, wijst ook op de noodzaak van een deconcentratie en een decentralisering van de institutionele bevoegdheden. Toch vraagt ook hij een versterking van de UNCTAD, van de IAO en van de regionale instellingen.25
Er zijn weinig concrete voorstellen over hoe de macht van de multinationals kan worden ingeperkt. Sommigen spreken over een ‘doodstraf’, anderen over het bevorderen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.26 Er wordt op gewezen dat de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven - zoals ze wordt verdedigd door de VN - ook door heel wat multinationale ondernemingen wordt misbruikt om hun imago op te kalefateren en om verplichtingen inzake het daadwerkelijke toepassen van regels en normen te vermijden.27
Dit discours over een world governance maakt enkele zaken erg duidelijk:
. de andersmondialiseringsbeweging spreekt zich niet uit tegen de mondialisering, maar tegen het neoliberale kapitalisme. Het geloof in de VN als hoogste instantie en zelfs als mondiaal scheidsrechter wordt bevestigd. Heel wat bewegingen vragen zelfs dat de VN worden versterkt. De enige scheidingslijn die hier kan worden vermoed loopt tussen de tegenstanders van het kapitalisme en die van de neoliberale variant ervan. Dit blijft echter onuitgesproken.
. Een tweede scheidingslijn betreft de rol van de staten waarvoor een grotere soevereiniteit wordt bepleit, zowel als hun ondergeschiktheid aan de volken in wiens dienst ze staan. Zoals reeds werd gesteld is de rol van nationale staten geen geliefkoosd onderwerp in de andersmondialiseringsbeweging. Ook al is de vraag naar democratie en een grotere rol voor de civiele maatschappij doorslaggevend, toch is de verwerping van de economische mondialisering en de vraag naar lokale productie en consumptie iets wat logischerwijs meer macht aan de nationale staten geeft. Men mag ervan uitgaan dat er op dit vlak een meer impliciete dan expliciete tegenstelling blijft bestaan. Een groot aantal bewegingen blijft bijzonder sceptisch t.a.v. de overheid, met enkel vertrouwen in de civiele maatschappij, terwijl anderen hun toevlucht zoeken in de staat om het economisch leven te reguleren.
In feite bevindt de andersmondialiseringsbeweging zich in het kamp van de progressief geachte internationale instellingen, zoals de VN, de UNDP, de UNCTAD en de IAO. Zij zijn - of waren - voorstanders van een min of meer radicale hervorming. Het is de VN die in 1995 het onafhankelijk verslag Carlsson28 over wereldbestuur heeft gepubliceerd. Hierin wordt onder meer gesproken over een ‘assemblee van de volken’. De UNDP heeft vanaf het begin van de jaren 9029 diverse voorstellen voor een ‘nieuwe wereldorde’ bekend gemaakt. Echter, naarmate de macht van deze instellingen vermindert, passen ze ook hun toekomstvisies aan. In zijn verslag voor de millenniumtop30 heeft Kofi Annan het enkel nog over ‘wereldwijde, flexibele en tijdelijke netwerken’, omdat het idee van een centrale regering een ‘anachronisme’ is geworden. De VN wil vandaag de woordvoerder van de volken zijn, en heeft alle projecten voor het reguleren van de gedragingen van staten opgeborgen. Vandaag is de echte macht in handen van de WTO en de instellingen van Bretton Woods. Deze instellingen luisteren meer naar de G8 dan naar de VN.
Het debat over een wereldbestuur is interessant omdat er een gehechtheid van de andersmondialiseringsbeweging uit blijkt voor een idee van wereldorde dat nauw aanleunt bij de idealen van de VN vijftig jaar geleden. Tegelijk worden de machtsverhoudingen hier ongemeen duidelijk. De kansen dat al deze plannen, radicaal of reformistisch, ooit werkelijkheid worden, zijn uiterst miniem.31 De rijke landen denken er niet aan ook maar iets van hun macht aan arme landen af te staan. Bij de G8 probeert men zich aan te passen aan de hegemonie van de VS, enerzijds, en de armen van zich af te schudden, anderzijds. Deze informele ontmoeting, die aanvankelijk was bedoeld om het macro-economisch beleid van de rijke landen te coördineren, is inmiddels verworden tot een organisatie waarin ook de ministers van sociale zaken, van justitie en binnenlandse zaken en zelfs die van ontwikkeling vergaderen. Ze is zich aan het ontpoppen als een alternatief voor de VN, in nauwe samenwerking met de instellingen van Bretton Woods en de WTO. De onmacht van de andersmondialiseringsbeweging is op dit vlak erg frappant. Als het gaat over handel of duurzame ontwikkeling zijn er nog alternatieve praktijken denkbaar. Hier echter is de beweging gedoemd om haar verzet te laten horen, zonder dat ze iets kan ondernemen.
Besluit
De analyse van de resultaten van het wereld sociaal forum in Porto Alegre laat een vrij groot aantal partiële alternatieve voorstellen zien. Heel vaak zijn ze het resultaat van one issue groups. Dit verklaart de grote heterogeniteit van de projecten. Wat de verschillende bewegingen met elkaar verbindt is hun veroordeling van het neoliberale kapitalisme en hun vraag naar meer participatieve democratie. Deze grote eenstemmigheid maakt het mogelijk dat over ‘één beweging’ wordt gesproken. Maar aangezien de andersmondialisten helemaal geen identieke politieke, economische, sociale en culturele doelstellingen delen, moet het WSF toch veeleer als een ‘open ruimte voor ontmoetingen’32, een plek waar wordt nagedacht, gediscussieerd en gemobiliseerd wordt.
De grootste scheidingslijn die de verschillende bewegingen van elkaar onderscheidt is niet die van het radicalisme versus het reformisme. Dit onderscheid bestaat, zeer zeker, maar in de meeste initiatieven wordt dit punt vermeden. Er worden voorstellen gedaan die in beide richtingen kunnen evolueren. Het reformisme blijft wat het is, terwijl het postkapitalisme moeilijk denkbaar is zonder reformisme.33 De basisfilosofie is verschillend, maar de wegen die er heen lopen, gaan slechts op langere termijn uit elkaar.
Een tweede, minstens even belangrijke scheidingslijn betreft vooruitgang en moderniteit. De terugkeer naar lokale gemeenschapswaarden en tradities kan antimodernistische trekjes aannemen. Dit kan een breuk met het politieke liberalisme impliceren.
Een derde scheidingslijn tenslotte betreft de staat, de civiele maatschappij en het wereldbestuur. Er zijn weinig voorstellen die zich duidelijk uitspreken over de rol van nationale staten. Deze staten speelden een belangrijke rol in het keynesiaanse model en worden vandaag geconfronteerd met een politieke en economische mondialisering, enerzijds, en met hun traditionele tegenstanders die een terugkeer naar de lokale gemeenschappen bepleiten, anderzijds. Deze scheidingslijn is nauw verbonden met de crisis van de politieke representatie en met de vraag naar een actievere participatie van de civiele maatschappij. Politiek moet duidelijk herbedacht worden, en de rol van de staten zal hierin zeker niet kunnen ontbreken. De andersmondialiseringsbeweging is voor een politieke mondialisering waarin de verschillende beleidsniveaus - van lokaal tot mondiaal - een plaats moeten vinden. Maar aangezien ook het neoliberalisme voor een dergelijke ‘nieuwe’ politiek pleit, is het meer dan wenselijk dat de andersmondialiseringsbeweging hierover meer duidelijkheid brengt.
Op heel wat andere punten geeft het WSF geen duidelijke antwoorden. Dit is b.v. het geval voor herverdeling, ontwikkeling en duurzame ontwikkeling, armoede en ongelijkheid. Sociale rechtvaardigheid en solidariteit staan zeker op de politieke agenda van de beweging, en vormen in zekere zin zelfs een soort leitmotiv, maar er worden weinig concrete voorstellen geformuleerd. Het thema van de sociale rechten is vooral van belang in de landen van het Noorden. Wat duurzame ontwikkeling betreft, worden er wel wat principes aangehaald, maar over de manier waarop er in het Noorden concreet mee gewerkt kan worden - vooral in termen van economische groei - is bitter weinig te vinden.
Een punt dat zeker de aandacht verdient is één van de grote nieuwigheden van de beweging: het samengaan van een verzet tegen het neoliberalisme - een variant van het kapitalisme - en het grote enthousiasme voor een politiek fenomeen dat er altijd mee in verband wordt gebracht, met name democratie. Uiteraard kan democratie op veel verschillende manieren worden ingevuld. Wel moet worden vastgesteld dat in het verleden, geen enkel land zich ooit economisch heeft ontwikkeld mét democratie. Wellicht is het niet dat soort economische ontwikkeling waar de andersmondialiseringsbeweging van droomt voor de derde wereld. De democratie waarvoor wordt gepleit moet bijdragen tot een endogene, menselijker, inclusieve en participatieve ontwikkeling. Zowel democratie als ontwikkeling moeten dus een nieuwe definitie krijgen. Dit punt verwijst naar het her-denken van de politiek en naar de herschikking van politiek, economie en maatschappij. Aangezien ook het neoliberalisme bezig is met het herdefiniëren van een aantal begrippen, is meer denkwerk hierover zeer dringend gewenst.
Tenslotte maakt deze analyse erg duidelijk dat de machtsverhoudingen nog te weinig geanalyseerd worden. Enkel in de projecten voor solidaire economie is er enige aandacht voor, zonder evenwel voor antwoorden te zorgen. Uiteraard is deze kwestie nauw verbonden met de vraag naar een strategie - of strategieën - voor de beweging.
De verschillende documenten van het WSF blijven vrij stil over alle punten die door de traditionele linkerzijde worden verdedigd: antikapitalisme, socialisme en revolutionaire strategieën. Men heeft de lessen van het verleden duidelijk geleerd. De beweging streeft naar andere machtsverhoudingen en niet langer naar machtsovername. Ze is postmodernistisch geworden. Ze gaat - terecht - prat op haar verscheidenheid. Haar gebrek aan eenheid wordt als een sterkte en niet als een zwakte ervaren. Maar dit betekent ook dat het risico op versnippering reëel is. Het klopt dat de nieuwe zin voor realiteit meer aandacht besteedt aan de praktijk dan aan de theorie, en dat het in de praktijk is dat nieuwe waarden gecreëerd worden. Toch blijft de theorie noodzakelijk en ze wordt langzaam opgebouwd, gelijktijdig met de praktijken. Vandaar dat de ontmoetingen zoals die van Porto Alegre erg belangrijk zijn.
Als we verwijzen naar de drie voorwaarden van François Houtart voor een daadwerkelijk alternatief34, dan zien we dat slechts de eerste voorwaarde is vervuld. Het ‘delegitimeren’ van de bestaande situatie is inderdaad een onontbeerlijke stap die de beweging heeft gezet. Maar ‘de convergentie van het verzet en van de strijd op één zelfde schaal’ is nog lang geen feit. De beweging bevindt zich nog in het stadium dat ‘alternatieven bij elkaar worden opgeteld’. De beweging heeft geen behoefte aan een alternatieve pensée unique, wel aan een wervend project waarop vele varianten zich kunnen enten. Er zal nog hard aan de convergentie moeten gewerkt worden om het risico op versnippering te vermijden. Het WSF is slechts drie jaar oud. Het is een belangrijke stap in het totstandbrengen van een politieke actor die een werkelijk tegenwicht voor het neoliberale systeem kan bieden. Het is een emanciperende beweging die, eindelijk, een stem geeft aan de ‘derde werelden’ van het Noorden en het Zuiden.
Deze analyse bevestigt wat wellicht het belangrijkste element is van de andersmondialiseringsbeweging: de mislukking van het dominante discours. Het neoliberalisme is er niet in geslaagd zich aanvaardbaar te maken. Het kapitalisme heeft de waarden verraden waarmee het zich had aangeboden en wordt nu met zijn eigen discursieve instrumenten bestreden. De eisen van de andersmondialiseringsbeweging verwijzen naar de beloften van emancipatie van het liberalisme. Eens te meer heeft de ideologie de wapens geleverd waarmee ze kan bestreden worden.35 Dit is wellicht de eerste betekenis die kan gegeven worden aan de democratische eis: een vrijheid van interpretatie tegenover een vrijheid van meningsuiting, het gebruik van de ruimte voor verzet die in elk dominant discours aanwezig is. De revolutie heeft niet altijd behoefte aan revolutionairen, Eric Hobsbawm wist het al.36
Francine Mestrum
Redactielid en Doctor in de Sociale Wetenschappen
cartoon: © Arnout Fierens
Noten
1/ The International Forum on Globalization, Alternatives to Economic Globalization, Berret-Koehler Publishers, San Francisco, 2002, p. 2.
2/ Zie b.v. Ken Coates, WSF: ‘An Alternative to War, Domination and Exploitation’, of ‘Appel des Mouvements Sociaux’, januari 2003 (www.attac.info/poa/2003/).
3/ Scott, J.C., Weapons of the Weak. Everyday Forms of Peasant Resistance, New Haven and London, Yale University Press, 1985, p. 345.
4/ Oxfam, Deux poids, deux mesures. Commerce, globalisation et lutte contre la pauvreté, Oxfam 2002.
5/ Eigen vertaling, fm.
6/ Walden Bello, ‘What’s wrong with the Oxfam Trade Campaign’, Attac Newsletter 126.
7/ Vandana Shiva, ‘Export at any Cost: Oxfam’s Free Trade Recipe for the Third World’, Attac Newsletter 129.
8/ Polanyi, K., The Great Transformation. The political and economic origins of our time, Boston, Beacon Press, 1957.
9/ Zie b.v. OCDE, Réconcilier l’économique et le social. Vers une économie plurielle, Paris, OCDE, 1996, en Aznar, G. et al., Vers une économie plurielle. Un travail, une activité, un revenu pour tous, Paris, La Découverte et Syros, 1997.
10/ M. Khor, ‘Commentary - Conflicting Paradigms’, in The International Forum on Globalization, op.cit.,p. 13.
11/ Kovel, J. en Löwy, M., ‘Manifiesto ecosocialista’ (www.portoalegre2003.org/publique/).
12/ Katz, C. et al., ‘Siempre existen otros caminos’ (www.portoalegre2003.org/publique/).
13/ Hahnel, R. en Albert, M., ‘Une proposition libertaire: l’Economie Participative’; Albert, M., ‘What are we for?’ (www.portoalegre2003.org/publique/)
14/ Viveret, P., ‘Repères’, Transversales Science/Culture N° 43, janvier-février 1997 (eigen vertaling). Naast Viveret kunnen nog Jacques Robin, Roger Sue, René Passet en André Gorz vermeld worden.
15/ B.v. Plassard, F. (Attac France), ‘Le développement durable et le temps choisi’ (www.portoalegre2003.org/publique).
16/ Viveret, P., ‘Reconsidérer la richesse’, Transversales Science/Culture N°70; de documenten van Viveret werden niet gepubliceerd in Porto Alegre, hoewel hij er in 2003 een week lang seminars heeft gegeven.
17/ Zie o.m. de werken van Alain Lipietz en Ignacy Sachs.
18/ Kessler, C.S., ‘Globalization: another false universalism?’, Third World Quarterly, Vol. 21, No 6, pp. 931-942, 2000.
19/ Waltz, S., ‘Reclaiming and rebuilding the history of the Universal Declaration of Human Rights’, Third World Quarterly, Vol. 23, No 3, pp. 437-448, 2002.
20/ Vandana Shiva, ‘The living Democracy Movement: Alternatives to the Bankruptcy of Globalization’ in Fisher, W.F. and Ponniah, T., Another World is Possible. Populmar Alternatives to Globalization at the World Social Forum, London and New York, Zed Books, 2003.
21/ The International Forum on Globalization, op. cit., p. 221; Albert, M., ‘What are we for?’ (www.portoalegre2003.org/publique)
22/ Attac, France, ‘Financial Capital’ en Walden Bello, ‘International Organizations and the Architecture of World Power’ in Fisher, W.F. and Ponniah, T., op.cit., p. 41 en p. 285.
23/ Samir Amin in Rikkilä & Sehm Patomäki (eds.), From a Global Market Place to Political Spaces, Helsinki, NIGD, 2002, p. 34.
24/ Patomäki et al., Global Democracy Initiatives: The Art of Possible, Helsinki, NIGD, 2002.
25/ Bellow, W., ‘Future of Global Economic Governance’ in Ginkel, H. et al., Human Development and the Environment. Challenges for the United Nations in the New Millennium, Tokyo, United Nations University Press, 2002.
26/ Alternatives to Economic Globalization, op. cit., p. 131.
27/ Fisher, W.F. and Ponniah, T., op. cit., p. 55.
28/ Carlsson (Commission), The Report of the Commission on Global Governance. Our Global Neighbourhood, New York, Oxford University Press, 1995.
29/ Zie o.m. UNDP, Report on Human Development, 1992 en 1994.
30/ Kofi Annan, We the Peoples. The role of the United nations in the 21st Century. New York, United Nations, 2000.
31/ Zie met name table 11, p. 188 van Patomäki et al., op. cit.
32/ Carta de principios do Forum Social Mundial, 8/6/2002 (www.portoalegre2003.org).
33/ Husson, M., Le grand BLUFF capitaliste, Paris, La Dispute, 2001.
34/ Houtart, F., ‘Des alternatives crédibles au capîtalisme mondialisé’ (www.forumsocialmundial.org/br/bib/houtartfra.asp).
35/ Scott, J.C., op. cit.
36/ Hobsbawm in Scott, J.C., op. cit.
Porto Alegre - andersglobalisme
Samenleving & Politiek, Jaargang 10, 2003, nr. 10 bijlage (december), pagina 41 tot 53
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.