Abonneer Log in

De details van de schuldendeal

Samenleving & Politiek, Jaargang 12, 2005, nr. 7 (september), pagina 30 tot 38

‘Het volk heeft gebruld en de leiders van de G8 antwoordden met gepiep’, zo werden de resultaten van de G8-top samengevat door een aantal campagnevoerders. Als we naar de details van de schuldendeal kijken is er inderdaad niet veel reden om mee te gaan met de jubelende persberichten van de G8, waarin sprake is van een historische doorbraak in de schuldenproblematiek. De schuldenlast vormt al jaren een keten aan het been van de ontwikkelingslanden. Van lage inkomenslanden wordt verwacht dat ze nog 523 miljard dollar afbetalen. Elke dag betalen de armste landen 100 miljoen dollar af aan rijke landen en aan de instellingen die deze landen controleren, zoals het IMF en Wereldbank. Voor elke dollar hulp die de ontwikkelingslanden ontvangen, betalen ze 3 dollar schulden af.1

Ondertussen sterven er dagelijks 30 000 kinderen aan de gevolgen van armoede. In 2003 spendeerden landen als Senegal en Malawi één derde van alle overheidsinkomsten aan schuldafbetalingen.2 En dit zijn maar twee van de vele landen die meer geld uitgeven aan schuldaflossingen dan aan gezondheidzorgen, onderwijs, infrastructuur en andere basisbehoeften van de bevolking. Al verschillende jaren beweren ngo’s dat enkel een volledige schuldkwijtschelding soelaas kan brengen. Nog net voor de G8-top werd berekend dat de 62 armste landen ter wereld een volledige schuldkwijtschelding moeten krijgen om de millenniumdoelstellingen tegen 2015 te kunnen halen en financieren.

Waar komen deze schulden vandaan?

Toen de interestvoet laag stond in de jaren 1960 en 1970 werden ontwikkelingslanden aangemoedigd om hoge leningen aan te gaan. Leningen die onbetaalbaar werden toen de grondstoffenprijzen in mekaar stortten, de oliecrisis toesloeg en de interestvoeten piekten begin jaren tachtig. Hierdoor hebben vele landen nu - zelfs na jaren afbetalen - veel hogere schulden dan het bedrag dat ze uiteindelijk leenden. Nigeria vormt hierbij een triest voorbeeld: oorspronkelijk leende het land 17 miljard dollar. Tot nu toe heeft het land reeds 18 miljard dollar afbetaald en moet het nog steeds 34 miljard dollar afbetalen. Alleen al de 2,1 miljard dollar die bilateraal geleend werden sinds 1971 vormden door bovengeschetst sneeuwbaleffect een schuldenberg van 22 miljard dollar voor Nigeria.3
Noch de rijke landen, noch de internationale financiële instellingen die door deze instellingen geleid worden, hebben tot nu hun deel van de verantwoordelijkheid van deze crisis gedragen: onverantwoorde leningen, onverantwoorde leningsvoorwaarden en niet te vergeten onrechtvaardige handelsverhoudingen speelden allemaal een rol in de totstandkoming van de schuldencrisis. In veel gevallen werd bewust geld geleend aan corrupte of ondemocratische regimes. Dikwijls in ruil voor politieke steun tijdens de koude oorlog. Zo werd berekend dat meer dan 500 miljard dollar van de totale schuldenlast van ontwikkelingslanden4 het gevolg zijn van leningen aan dictators. Dictators als Mobutu, Pinochet, ‘Papa Doc’ Duvallier en de apartheidregimes in Zuid-Afrika vormen grote slokkoppen in dit budget. In plaats van op zoek te gaan naar waar het corrupte geld verdwenen was - dikwijls geïnvesteerd in rijke landen of geparkeerd op rekeningen in het Westen - hebben schuldeisers er steeds voor gekozen om de aangegane leningen te laten afbetalen, ook nadat deze regimes werden omvergeworpen. De bevolking die dikwijls hoopvol dacht dat het beter zou worden na het verdwijnen van de dictator, werd door de achtergelaten schuldenlast al snel geconfronteerd met een overheid die niet kan voldoen aan de basisbehoeften en kreeg op die manier een tweede opdoffer te verwerken.

De lange geschiedenis van historische kwijtscheldingen

Na het uitbreken van de schuldencrisis in 1982 is men beginnen zoeken naar oplossingen voor het schuldenlastprobleeem. Telkens opnieuw creëerde de internationale financiële gemeenschap nieuwe schuldverlichtingsmenu’s. Omdat de schuldencrisis tot op vandaag een cruciale rol speelt in de onderontwikkeling van landen, kunnen we stellen dat deze opgelegde schema’s nooit ver genoeg gingen. Dat is dan ook de kritiek van ontwikkelingsorganisaties gedurende de laatste 20 jaar. In het begin werden schulden nog niet kwijtgescholden, maar enkel herschikt tot op het niveau dat het land net niet failliet ging. Eigenlijk werden pas vanaf 1988 onder druk van ngo’s en financiële analyses kwijtscheldingen toegestaan. Sindsdien werd er zowat om de twee, drie jaar aan het schuldenmenu gesleuteld: een paar bijkomende landen kwamen in aanmerking, een iets hoger kwijtscheldingspercentage werd toegepast, enz. Tot nu toe schiet elk menu tekort: de schuldverlichting komt te laat, gaat niet ver genoeg en is gekoppeld aan loodzware voorwaarden. Men leek meer bekommerd om een beperking van de kost voor de schuldeisers dan om de broodnodige extra financiële ruimte voor de schuldenlanden. Men zocht naar een schuldenniveau dat op basis van macro-economische gegevens nog ‘draaglijk’ was voor ontwikkelingslanden. Nooit werd gezocht naar oplossingen met een schuldenniveau dat laag genoeg was om ontwikkelingslanden de mogelijkheid te geven tegemoet te komen aan de basisbehoeften van hun bevolking. Dit zou te veel kosten.
Ook het nu gangbare schuldverlichtingsbeleid illustreert bovenstaande tekortkomingen. Het werd in 1996 door het IMF en de Wereldbank met veel poeha gelanceerd als een ‘sustainable solution out of the debt crisis’. Landen die een aantal jaren aanpassingsprogramma’s van het IMF en de Wereldbank volgden, konden op het eind van dit programma (op completion point) tot 90% schuldverlichting krijgen. In praktijk kregen ze schuldverlichting tot een ‘betaalbaar’ schuldenniveau. Het was zoals steeds belangrijk om eens te kijken naar de kleine lettertjes van dit HIPC-programma (Highly Indebted Poor Countries), waaraan 42 landen konden deelnemen. Toen wezen we er al op dat het aantal landen dat nood had aan volledige schuldkwijtschelding veel hoger lag.
Bij de lancering definieerden het IMF en de Wereldbank de schuldenlast van een land als ‘betaalbaar’ als die ‘maar’ 2,5 keer groter is dan wat een land jaarlijks verdient via export. Landen die op completion point kwamen zagen hun schuld verminderd tot op dat ‘betaalbare’ niveau. Bovendien kwamen enkel oude - en dus minder dure - schulden in aanmerking. Er werd ook geen rekening gehouden met de (meestal negatieve) evolutie van de exportprijzen, vanwege blijvende lage prijzen voor grondstoffen. Hierdoor waren de tussentijdse projecties over de betaalbaarheid van de schuldenlast veel rooskleuriger dan ze uiteindelijk was bij het bereiken van completion point. En daardoor werden nog minder schulden geschrapt. Onder druk van de wereldwijde campagne Jubilee 2000 werden enkele wijzigingen in het HIPC-programma aangebracht. De oorspronkelijke termijn van 6 jaar onafgebroken aanpassingsprogramma’s werd teruggebracht tot 3 jaar. De totaal willekeurige verhouding tussen schuldenlast en exportinkomsten werd 3 jaar na de lancering van HIPC met 100% verlaagd. De schuldenlast was voortaan ‘betaalbaar’ als die maar 1,5 keer groter was dan de jaarlijkse exportinkomsten. Noch het IMF noch de Wereldbank hebben ooit duidelijk gemaakt waarop deze verhouding is gestoeld. Als we kijken naar de gerealiseerde schuldkwijtschelding wordt veel duidelijk. Opnieuw werd eerst gekeken hoeveel geld de donoren over hadden voor schuldverlichting en op basis daarvan werden de verhoudingen tussen export en schuldenlast vastgelegd. Wij hebben steeds een andere definitie van ‘betaalbare’ schuld gehanteerd: Enkel het geld dat over was, nadat een ontwikkelingsland had voldaan aan de basisbehoeften van de bevolking, kon gebruikt worden voor afbetalingen. Op basis van die definitie pleiten we al lang voor een volledige kwijtschelding van de schuldenlast van de armste landen. Als we het bereiken van de millenniumdoelstellingen als definitie van betaalbare schuld zouden hanteren, komen 62 landen in aanmerking voor 100% schuldkwijtschelding.5 In het huidige HIPC-programma bereikten 18 landen completion point. Hierdoor hebben ze dus recht op maximaal 90% kwijtschelding van hun schuldenlast of tot een bedrag waarbij de verhouding schuldenlast/exportinkomsten opnieuw 1,5 is. Met het HIPC-programma werd een ingewikkeld schema in het leven geroepen, waaraan ondertussen dus al veel veranderd is. Maar ook vandaag zorgt het niet voor een echte oplossing van het schuldenprobleem.

Onbetaalbare schuldenlast?

De schuldeisers verwijzen naar de hoge kost van de kwijtschelding als een van de grootste obstakels om verder te gaan. Daarbij horen alvast twee kanttekeningen. De echte kost van schuldkwijtschelding wordt schromelijk overdreven. Men rekent immers de volle pot van wat in de boeken van de schuldeisers staat ingeschreven (de nominale waarde van de schuld). Vaak gaat het om een bedrag dat in de loop van de jaren spectaculair is aangedikt met achterstallige rentebetalingen, maar dat in de voorbije tien jaar grotendeels is afgeschreven. De echte waarde van de schuld, en dus ook de echte kost van kwijtschelding voor de schuldeisers is slechts een fractie van de nominale waarde. De schuld van de Democratische Republiek Congo tegenover België is amper 0% tot 5% waard van het nog uitstaande bedrag.
Daarnaast stellen we vast dat de schuldkwijtscheldingen vooral gefinancierd worden uit bestaande hulpbudgetten. Wij hebben steeds gepleit om schuldkwijtschelding te financieren met budgetten bovenop de bestaande hulp:
- Waarom zouden landen nog een goed beleid voeren om hulp te krijgen als dat budget moet dienen om hun schuldverlichting te financieren?
- Landen die wel een goed beleid voeren zien hun hulpbudget afnemen omdat het aangewend wordt om schulden van anderen kwijt te schelden.
- Maar veruit de belangrijkste reden om extra middelen te investeren in schuldkwijtschelding is hierboven al aangehaald. Ook schuldeisers dragen een aanzienlijk deel van de verantwoordelijkheid voor de schuldencrisis. Ze mogen dit niet afwentelen op de bestaande hulpbudgetten.

De voorbije jaren heeft men vooral werk gemaakt van de ‘gemakkelijkste’ schulden. Dit zijn bijvoorbeeld bilaterale leningen die tegen heel gunstige voorwaarden zijn uitgeschreven en die voor een groot deel meetellen als ontwikkelingssamenwerking. Wanneer een ontwikkelingsland in financiële problemen komt is dat vaak het eerste soort leningen dat niet verder wordt afbetaald. De kwijtschelding ervan kost quasi niets, maar ze brengt ook relatief weinig op voor de armste landen.
Schuld tegenover officiële exportkredietagentschappen (zoals de Belgische delcrederedienst) is groter en duurder maar wordt in de gangbare schuldenmenu’s toch beetje bij beetje verminderd. De hardste schulden staan wellicht open bij IMF en Wereldbank. Als die niet meer worden terugbetaald, komen ontwikkelingslanden pas echt in de problemen. Bij niet terugbetaling komt het land in kwestie op een zwarte lijst terecht en daardoor wordt het voor dat land heel moeilijk om nog nieuw kapitaal te vinden. Het IMF en de Wereldbank beweren steeds opnieuw dat ze niet over de nodige middelen beschikken om de openstaande schulden kwijt te schelden. Al jaren argumenteren we dat de goudvoorraad van het IMF zwaar ondergewaardeerd is. Momenteel schat het IMF de eigen goudvoorraad op 9 miljard dollar. Volgens de huidige marktprijzen is deze voorraad echter 45 miljard dollar waard.6 Tegenstanders beweren dat een verkoop of zelfs een herwaardering van de goudvoorraad de markt zou destabiliseren, maar belangrijke goudexporterende landen zoals Tanzania en Zuid-Afrika hebben zich reeds uitgesproken voor een herwaardering. In de aanloop van de G8-conferentie heeft ook Groot-Brittannië zich hiervan een voorstander verklaard. Recent heeft ook het IMF verklaard dat de verkoop van een deel van de goudvoorraad haalbaar is en dat dit de markt niet zou schaden. Het zou heel veel opbrengen voor arme landen als het zou aangewend worden om schuldkwijtschelding te financieren.7
Als men blijft weigeren de goudvoorraad van het IMF aan te raken, dan moet er gezocht worden naar andere extra middelen om schulden kwijt te schelden. Uit berekeningen van J. Sachs in opdracht van Kofi Annan blijkt dat er voor het bereiken van de millenniumdoelstellingen jaarlijks ongeveer 50 miljard dollar extra nodig is, bovenop de bestaande hulpbudgetten.8 Het is dus zinloos om schuldverlichting met de reeds ontoereikende budgetten te financieren. Bovendien heeft het soms het perverse neveneffect dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking een papieren groei kent, die mooi staat op internationale conferenties, maar die geen extra geld opbrengt voor de ontwikkelingslanden. In 2003 zagen we daar een mooi staaltje van, toen de ontwikkelingsuitgaven van België plotseling met 50% stegen tot 0,61% van het bnp door een kwijtschelding voor Congo. Hoewel die schuld in de boeken nauwelijks nog iets waard was, werd ze voor de volle pot bij het officiële budget gerekend, wat een uitzonderlijke piek opleverde.

De schuldenlast als breekijzer voor economische hervormingen

Van bij de start van de schuldverlichtingsschema’s werden er voorwaarden verbonden aan kwijtschelding of herschikking van het schuldenpakket. Structurele aanpassingsprogramma’s (SAP) werden uitgetekend in de hoofdkwartieren van het IMF en de Wereldbank (vandaar de naam Washington consensus). De erg liberale programma’s legden de nadruk op een sterke exportgroei door privatisering en het schrappen van zoveel mogelijk handelsbarrières. Het snoeien in de overheidsuitgaven en dus in gezondheidszorgen en onderwijs, maakten deze programma’s erg asociaal. Evaluaties van ngo’s en later ook van het IMF en de Wereldbank zelf waren vernietigend. Na 10 jaar opgelegd aanpassingsbeleid was de situatie in de armste schuldenlanden erg verslechterd. De landen die de SAP’s volgden kenden een stijgende armoede. In totaal was de schuldenlast van de betrokken landen verdubbeld, terwijl de economische groei in deze landen was afgenomen of in het beste geval gestagneerd.
In 1999, het jaar van de wereldwijde campagne Jubilee 2000, namen de Internationale Financiële Instellingen (IFI’s) een (theoretische) bocht op dit gebied. Voortaan werden aanpassingsprogramma’s omgedoopt tot PRSP’s of Poverty Reduction Strategy Papers. Landen moeten nu in samenspraak met parlementen en de civiele maatschappij een armoedebestrijdingsplan opstellen. In principe is dit een correcte verschuiving. De praktijk valt tegen. Enkel in de beste gevallen wordt er met kleine stapjes vooruitgang geboekt op gebied van armoedebestrijding. In de meeste landen zien we dat het macro-economische hart van de plannen nog steeds heel erg lijkt op dat uit de hierboven beschreven aanpassingsprogramma’s.
Los van de slechte economische en sociale prestaties van de aanpassingsprogramma’s is het bedenkelijk dat cruciale beslissingen over het macro-economische beleid worden weggenomen van regeringen, parlementen en civiele maatschappij. Het is uiteraard belangrijk dat ontwikkelingslanden kunnen aantonen aan hun burgers dat het geld dat vrijkomt door schuldverlichting op transparante en verantwoorde manier gebruikt wordt voor armoedebestrijding. Maar dat is nog iets anders dan dat schuldeisers controle uitoefenen over het economische beleid van een land. Verdere schuldkwijtschelding kan niet langer verbonden worden aan macro-economische voorwaarden.

2015: de tijd loopt

In 2000 beloofden 189 regeringsleiders om werk te maken van armoede door acht millenniumdoelstellingen te verwezenlijken tegen het jaar 2015. Vijf jaar later zijn we ver verwijderd van het voorop gestelde schema in 2000. In januari 2005 werd op het Wereld Sociaal Forum in Porto Alegre de wereldwijde campagne GCAP (Global Call to Action Against Poverty) gelanceerd. Doel van de campagne: de wereldleiders herinneren aan hun beloften en hen erop wijzen dat er in eerste instantie werk gemaakt moet worden van enkele structurele obstakels voor ontwikkeling, nl. de schuldenlast, de onrechtvaardige handelsverhoudingen en de onvoldoende hulp. In elk land worden coalities gevormd die onder lokale naam deze campagne kleur geven. In Groot-Britannië is er de Make Poverty History-campagne, in België wordt de coalitie gevormd door 11.11.11 en krijgt de campagne de naam: ‘2015: de tijd loopt’. De campagne kent wereldwijd 3 hoogtepunten, telkens gekoppeld aan een belangrijk evenement: de G8-top in Gleneagles (juli 2005), de millenniumtop van de VN in New York (september 2005) en tenslotte de top van de Wereldhandelsorganisatie in Hong-Kong (december 2005).
De wereldwijde bundeling van krachten kende veel succes. Meer dan 200 000 betogers eisten in de straten van Edingbourgh een schuldverlichting voor ontwikkelingslanden. In vele landen vonden gelijktijdig manifestaties plaats met honderduizenden mensen. Elektronische petities overstelpten de wereldleiders. Het megaconcert Live 8 ter ondersteuning van de campagne werd bekeken door naar schatting 3 miljard (!,?) mensen. De campagne heeft het onderwerp alvast prominent op de internationale agenda gezet. De verwachtingen ten aanzien van de G8-leiders waren dan ook hooggespannen. Met zoveel steun moest er iets gebeuren. Vooral op gebied van de schuldenlast werd op een doorbraak gehoopt tijdens het eerste campagnemoment en de G8-top. Reeds voor de G8-top lagen de contouren van de schuldendeal vast. Na de vele negatieve commentaren op zijn Irak-beleid was Tony Blair vastberaden om geschiedenis te schrijven tijdens ‘zijn’ G8-top. Samen met Bush werd begin juni reeds aangekondigd dat voor het eerst 100% schulden zouden worden kwijtgescholden. Een volledige schuldkwijtschelding is steeds een taboe geweest bij IMF en Wereldbank, dus het bleef afwachten hoe de technische details van de aankondiging er zouden uitzien.

De G8-deal

Uiteindelijk kwam er tijdens de G8 niet veel bij in vergelijking met wat vooraf was aangekondigd: 18 landen krijgen - als alles goedgekeurd wordt op de volgende IMF-Wereldbankvergadering én als de nodige middelen gevonden worden - binnenkort 100% schuldkwijtschelding.
Laten we beginnen met het positieve van de deal. Men erkent hiermee dat groots aangekondigde eerdere schuldmaatregelen verre van voldoende waren om een einde te maken aan de schuldenlastproblematiek. Nog maar 5 jaar geleden op de G8-top in Keulen sprak men van een historische schuldendeal met de kwijtschelding van 100 miljard dollar. Toen al wisten we dat het hier heel wat papieren schulden betrof en dat het niet voldoende was om de schuldenspiraal te doorbreken. Het is voor het eerst dat het taboe rond 100% schuldkwijtschelding wordt opgeheven. In tegenstelling tot eerdere berichten is het een kwijtschelding van de schuldenlast en niet van de schuldendienst (de afbetalingen). Hierdoor vormt deze maatregel een stap in de goede richting.
Maar. De 100% schuldkwijtschelding moet met een korrel zout worden genomen. In praktijk komt het erop neer dat de 18 landen die momenteel completion point onder HIPC hebben bereikt nu i.p.v. 90% kwijtschelding, 100% kwijtschelding kunnen krijgen. De mogelijkheid dat andere landen die completion point bereiken van dezelfde voorwaarde kunnen genieten, wordt in het akkoord opengelaten, zodat binnen de 2 jaar nog 9 landen zouden kunnen genieten van de maatregel. Voor de 18 landen betekent dit dat er in het beste geval voor 40 miljard dollar9 in nominale waarde wordt geschrapt. De 18 landen zullen gemiddeld 1 miljard dollar per jaar aan afbetalingen uitsparen de komende 10 jaar. Dit betekent een stevige geldinjectie, maar spreken van een historische doorbraak in de schuldencrisis is niet alleen zwaar overdreven. Het klopt gewoonweg niet. Nog even ter vergelijking: enkele maanden geleden werd voor Irak op 1 dag zonder veel boe of ba 30 miljard dollar geschrapt. Op die dag werd er op die manier meer geld vrijgemaakt voor Irak dan er de laatste 10 jaar was vrijgekomen voor heel Afrika. De 100% schuldkwijtschelding is dan ook op heel wat terreinen niet behaald.

Geen 100%: vele landen vallen uit de boot

De deal is enkel goed voor landen die in het HIPC-programma zitten. Bij de opstelling van die lijst in 1996 was er al heel wat kritiek omdat een aantal landen die broodnodig schuldverlichting moeten krijgen er niet waren in opgenomen. Landen als Kenia, Angola, Vietnam, Haïti, enz. behoren tot de allerarmste landen van de wereld en grijpen naast perspectief op beterschap. Ook voor middeninkomenslanden - waar de schuldenproblematiek enigszins anders ligt - heeft de G8 niets gedaan. Men kan nochtans niet ontkennen dat een land als Indonesië met een enorme schuldenstress kampt. Om de beloofde millenniumdoelstellingen te halen moeten 62 landen volledige kwijtschelding krijgen.

Geen 100%: heel wat schulden zitten niet in de deal

Hoewel het goed nieuws is dat ook schulden aan het IMF, de Wereldbank en de Afrikaanse ontwikkelingsbank worden geschrapt in deze deal, blijven er heel wat schulden die niet geschrapt worden. Een land als Ghana heeft bijvoorbeeld schulden aan 9 multilaterale instellingen. Vijf Latijns-Amerikaanse landen hebben voor meer dan 3,3 miljard dollar schulden opstaan bij de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank. Ook schulden aan de Caraïbische Ontwikkelingsbank worden niet opgenomen in de deal. Heel wat landen zullen hierdoor dus nog steeds schulden behouden (en opbouwen) de volgende jaren.
In totaal zijn er 19 multilaterale instellingen waarbij landen nog schulden kunnen hebben opstaan. Veel van hen hebben zelfs niet meegewerkt aan het HIPC-schuldverlichtingsprogramma. Men kan veronderstellen dat deze instellingen nu nog minder geneigd zullen zijn om stappen in de richting van schuldverlichting te ondernemen. Achttien landen hebben nu namelijk een beetje meer ademruimte gekregen waardoor ze overblijvende schulden ‘gemakkelijker’ kunnen afbetalen.
De kwijtschelding zal niet gefinancierd worden door verkoop van de goudvoorraad zoals we gehoopt hadden. Het geld zal voornamelijk komen uit extra bilaterale toelagen. De goudvoorraad van het IMF blijft daardoor ondergewaardeerd (met ongeveer 35 miljard dollar!) en ongebruikt. Elke uitbreiding van deze deal, bijvoorbeeld om meer landen op te nemen, zal dus afhankelijk blijven van de goodwill van donoren om dit te financieren. Zelfs voor de deal die nu aangekondigd werd door de G8, blijft het wachten op de volgende IMF-Wereldbank-vergadering om te zien of alle donoren hun deel hiervan willen financieren.

Controversiële voorwaarden

Omdat de kwijtschelding pas toegekend wordt op completion point, blijft het controversiële voorwaardenbeleid van het IMF en de Wereldbank stevig in het zadel zitten bij deze deal. Vooral voor landen binnen HIPC die completion point nog niet bereikt hebben is dit problematisch. Zij proberen al minstens sinds 1996 aan de IMF/WB-voorwaarden te voldoen, en hebben al sinds die tijd nood aan schuldverlichting.
Positief aan de deal is dat niet de schuldendienst, maar de schuldenlast wordt kwijtgescholden. Concreet betekent dit dat de schuldeisers niet elk jaar opnieuw de afbetalingen en interesten op de schuldenlast laten vallen, maar dat ineens de hele schuldenlast wordt kwijtgescholden. Hierdoor kan de toegestane kwijtschelding niet elk jaar herzien worden omwille van nieuwe voorwaarden of financieringsproblemen van de schuldeisers. De schuldendeal voor de 18 landen is dan ook onomkeerbaar en in theorie kunnen zij stoppen met een aantal IMF- en Wereldbankvoorwaarden toe te passen.
In het persbericht van de ministers van Financiën van de G7 werd nog heel wat nadruk gelegd op ‘goed bestuur, verantwoording en transparantie’. Voorwaarden die als cruciaal worden bestempeld om de schuldkwijtschelding te laten doorgaan. Dit moet zeer nauw worden opgevolgd bij het verder uitschrijven van de deal. In het verleden hebben we regelmatig vastgesteld dat de grens tussen voorwaarden die gekoppeld kunnen worden aan zogenaamd ‘goed bestuur’ en het nefast economische voorwaardenbeleid van het IMF en de Wereldbank erg dun is.Veel campagnevoerders zijn bepaald verontrust door deze uitlatingen. Zullen schuldenlanden de nieuwe deal betalen met bijkomende punten in het voorwaardenbeleid? Het lijkt erop dat IMF en Wereldbank vrezen dat hun oude voorwaardenbeleid aan kracht inboet en dat ze op zoek zijn naar nieuwe instrumenten om hun controlepositie te behouden. Topwapen in het arsenaal wordt wellicht de CPIA (het Country Policy and Institutional assessment). De Wereldbank gebruikt deze indicator om het ‘goed bestuur’ van landen te taxeren. De elementen waaruit de CPIA-indicator is opgebouwd waren tot nu toe confidentieel. Uiteraard zijn ze een weerspiegeling van wat IMF en Wereldbank door de band als goed bestuur beschouwen. De indicator stoot op heel wat kritiek van VN-experts en derdewereldregeringen. Als het van de grote financiële instellingen en de meeste donoren afhangt, wordt deze CPIA een doorslaggevend cijfer bij het al dan niet toekennen van schuldverlichting en hulp.

Toch nog adders onder het gras: de duivelse details

Na de G8-top lijkt het wel of de Afrikaanse landen onmiddellijk geld ter beschikking zullen hebben om aan ontwikkeling te besteden. Maar terwijl de 18 landen inderdaad 100% schuldenlastverlichting krijgen, wordt datzelfde bedrag in eerste instantie afgetrokken van hun IDA-hulp.10 Later kan dat op een andere manier terug verdiend worden. Namelijk op voorwaarde dat men goed scoort op een aantal indicatoren. Eén van de belangrijkste is de fel bekritiseerde CPIA. Eenvoudig gesteld wordt op deze manier het voorwaardenbeleid ook na het bereiken van completion point behouden. Bovendien is het vrijwel onmogelijk om het hele bedrag terug te verdienen, omdat het verdeeld wordt over veel meer landen dan de 18 landen die schuldverlichting krijgen. Een voorbeeld11 kan verduidelijken: stel dat één van de 18 landen, land X, momenteel jaarlijks 100 miljoen dollar aan schulden afbetaalt aan IDA en aan de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, dan kan die afbetaling stopgezet worden eens de schuldendeal in werking treedt. Maar in ruil hiervoor worden IDA-voorzienigen van land X geschrapt met hetzelfde bedrag, namelijk 100 miljoen dollar. Die 100 miljoen dollar komen in de volledige IDA-pot vande Wereldbank die verdeeld moet worden over 66 landen op basis van ‘goed beleid’ dat op zijn beurt grotendeels bepaald wordt door CPIA. Land X kan dus nog steeds nieuw IDA-geld aantrekken, maar het is quasi onmogelijk om hetzelfde bedrag aan te trekken, omdat dat verdeeld moet worden over 66 landen in plaats van over 18. Voor landen met een lage CPIA-score, wordt het heel moeilijk om nog IDA-gelden aan te trekken. Het voorwaardenbeleid van IMF en Wereldbank verlaten, wordt hierdoor dan ook zo goed als onmogelijk. En laat ons vooral niet vergeten dat de kwijtschelding grotendeels betaald zal worden met de bestaande hulpbudgetten (via IDA) en niet met extra geld.

Tot slot

Bovenstaande analyse is voornamelijk gebeurd op basis van statements van G7-ministers van financiën en persberichten die uitgestuurd werden door de G8. Uiteraard hebben we ook ons oor te luisteren gelegd in de coulissen van de G8 en bij de belangrijkste ministeries van financiën. Maar het blijft afwachten tot de herfstvergadering van het IMF en de Wereldbank om de definitieve details van de deal te kennen. Ondertussen blijven we benadrukken dat dit een stapje in de goede richting is, maar geen doorbraak is voor ontwikkelingslanden. Vijf jaar na de lancering van de millenniumdoelstellingen wordt in september in New York op een druk bijgewoonde VN-top de balans opgemaakt: hoever vorderen die doelstellingen na 5 jaar en wat zijn de kansen dat we ze bereiken in 2015? Het zal duidelijk worden dat men absoluut niet op schema zit. Het echt doorbreken van de schuldenspiraal biedt zeker en vast perspectief om terug op schema te komen. Maar dan moet ervoor worden gezorgd dat meer landen toegang krijgen tot schuldverlichting, dat het voorwaardenbeleid weggenomen wordt in plaats van verstevigd en dat er extra middelen gevonden worden bovenop de bestaande hulpbudgetten.

Bogdan Vanden Berghe
Algemeen Secretaris 11.11.11
Rudy De Meyer
Diensthoofd Studie 11.11.11

Noten
1/ Cijfers afkomstig uit Global Development Finance 2004 (technische assistentie niet meegeteld als we het over hulp hebben).
2/ HIPC Status of Implemantation Report, augustus 2004, IDA/IMF.
3/ Zie: ‘Why campaign for debt cancellation for Nigeria’, www.newstartnigeria.com.
4/ We hebben het hier over lage en middeninkomenslanden, zie: In The Balance, ngo-paper van Jubilee debt campaign, Action Aid en Christian Aid.
5/ Zie: In The Balance, ngo-paper van Jubilee debt campaign, Action Aid en Christian Aid.
6/ Zie: Do the Deal, Action Aid, CAFOD, Oxfam, februari 2005.
7/ Zie: The IMF, gold sales and multilateral debt cancellation, S. Kapoor for Debt and Development Coalition Ireland, September 2004.
8/ Sachs en anderen, Investing in development, UN millennium Project 2005.
9/ In actuele waarde - die in tijd veel beter weergeeft hoeveel geld er effectief zal vrijkomen - betekent dit een bedrag van 17 miljard dollar.
10/ IDA: zachte leningen van de Wereldbank. Hebben hoog giftelement omwille van lage interestvoet en lange terugbetalingstermijn.
11/ Voorbeeld uit: ‘Devilish Details: implications of the G7 debt deal’, Eurodad NGO briefing, 14 juni 2005.

schuldkwijtschelding - Noord-Zuidverhouding - internationale handel - ontwikkelingssamenwerking - G8

Samenleving & Politiek, Jaargang 12, 2005, nr. 7 (september), pagina 30 tot 38

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.