In de dagen en weken voor, maar vooral na 8 oktober is het debat over dé peilingen opnieuw opgelaaid. Dit is vooral een gevolg van het feit dat deze verkiezingen de meest gepeilde zijn uit de geschiedenis en dat de peilingen er met name in Antwerpen niet in geslaagd zijn de uitslag te ‘voorspellen’. In deze bijdrage willen we niet zozeer ingaan op de methode of (bedenkelijke) kwaliteit van de verschillende peilingen meer eerder op hun mogelijke impact op kiezers en politici. We doen dit op basis van de internationale literatuur, het Interuniversitair Internetpanel en enkele voorbeelden uit de recente gemeenteraadsverkiezingen.
Vooreerst geven we een overzicht van wie, wat, waar peilde in de aanloop naar 8 oktober 2006.
Eén jaar peilen naar 8 oktober
In de Verenigde Staten is er al in 1820 sprake van de eerste peilingen door kranten. Doorheen de 20e eeuw is de praktijk van peilingen in en door de media in de VS sterk verspreid geraakt (Crespi, 1980). Enkele honderden peilingen per verkiezingen zijn in de jaren 1980 een normale zaak geworden. In de jaren 1990 neemt het aantal peilingen dat in de media wordt aangehaald nog verder toe.1 In eigen land zijn peilingen in de aanloop naar verkiezingen tot in de jaren 1990 eerder uitzonderlijk. De laatste jaren is er een kleine inhaalbeweging bezig. In 2000 verwezen er bijna 600 krantenartikels naar een opiniepeiling, in de eerste tien maanden van 2006 ruim het dubbel.2 In een recent verleden was het nog mogelijk om alle politieke opiniepeilingen in een klein tabelletje te stoppen. Vandaag ligt dat iets moeilijker (zie tabel 1). We maakten in ons overzicht een onderscheid tussen drie soorten peilingen. Vooreerst de zogenaamde ‘klassiekers’ die volgens een (eerder) vast patroon verschijnen, veelal om de drie maanden. Daarnaast zijn er heel wat peilingen geweest naar de stemintenties van de kiezers in verschillende steden en gemeenten die expliciet in functie van de gemeenteraadsverkiezingen werden uitgevoerd. Tot slot onderscheiden we een derde groep van bevragingen van kiezers die niet over de stemintenties berichten, maar wel over personen, thema’s, tevredenheid, …. Deze laatste hebben het voordeel dat ze niet op de uitslag kunnen worden afgerekend. Het betekent echter niet dat ze geen invloed kunnen hebben op de stembusgang. Daarover later meer.
Bij het bekijken van het peilingsoverzicht valt het op dat vandaag bijna alle nieuwsmedia betrokken zijn bij één of andere peiling. De tijd dat sommige media niet wilden of konden meedoen, lijkt voorbij. Toch zijn nog niet alle media even betrokken, de VRT toonde zich het afgelopen jaar het meest actief op de peilingsmarkt. Vroeger moesten de Vlaamse politici drie maanden vol spanning wachten op de peiling van La Libre Belgique, nu wordt het Vlaamse politieke landschap maandelijks doorgelicht. Het is ook opmerkelijk dat de Waalse media in Vlaanderen peilen (zowel La Libre als Le Soir), maar dat de liefde niet wederzijds is. Geen enkel Vlaams medium peilt naar de politieke situatie in Franstalig België.
Voor de gemeenteraadsverkiezingen werden verschillende ‘extra peilingen’ besteld. In sommige gevallen werd de nationale peiling vervangen door één of meerdere stadsgebonden bevragingen. De VRT zoomde in op de provinciehoofdsteden en ook de RTBF ging meer de lokale toer op.3 Positief daarbij is dat het gemeentelijke niveau meer tot zijn recht kwam. De verkregen informatie versterkte de berichtgeving over lokale thema’s en het gevoerde beleid. Minder fraai is dat er met de gegevens over hoe, wanneer en bij wie gepeild werd, steeds slordiger wordt omgesprongen. Een spijtige zaak die al eerder werd gehekeld in verschillende opiniebijdragen4, en hier niet zal worden herhaald. Voor het eerst werd ook over ons eigen internetpanel, in samenwerking met collega’s van drie andere Vlaamse Universiteiten, gerapporteerd in de media. De betrokken media respecteerden veelal correct de gevraagde nuancering en voorzichtigheid. Zo had De Standaard bij elk stuk over het internetpanel een kader met een korte methodologische uitleg staan en kon ook in het journaal het niet-representatief karakter van het panel worden benadrukt. Onvermijdelijk gingen sommige percentages een eigen leven leiden en bleef de terugkoppeling naar ‘de deelnemers aan het internetpanel’ achterwege.5
Tabel 1: Overzicht van één jaar politieke opiniepeilingen in de media (van 7/10/2005 tot 7/10/2006
Impact van peilingen
De vraag die we in dit stuk voornamelijk willen behandelen, is of al deze peilingen een effect hebben op de stembusgang. Het is daarbij van belang het onderscheid te maken tussen de directe invloed op de stem-intenties van de kiezers en de invloed op politici en het politieke bedrijf. Voorbeelden van de impact van peilingen op politici zijn ondertussen gekend. Zo belandde Jean-Luc Dehaene terug op een lijst in 2003 nadat de VRT - De Standaard peiling had aangetoond dat zijn populariteit nog steeds immens was. Het andere veel geciteerde voorbeeld is dat van de versnelde kartelvorming tussen CD&V en N-VA. Peilingen hadden de Vlaams-nationalisten immers weinig overlevingskansen geboden, mochten ze alleen naar de kiezer trekken. Verder bestaat er weinig twijfel dat peilingen minstens een invloed hebben op het gemoed van politici en partijmilitanten, en veelal aan de basis liggen van de rust of zenuwachtigheid binnen een partij.
Over de invloed op de kiezer is, zeker in ons land, veel minder geweten. In andere landen, waar peilingen al langer zijn ingeburgerd, staat het onderzoek ernaar veel verder. Maar de resultaten zijn niet eenduidig en sterk afhankelijk van de methode en onderzochte politieke situatie. Wolfgang Donsbach (2001), een autoriteit op dit vlak, komt tot het besluit dat het belang van peilingen voor de gewone kiezer door zowel politici als sociale wetenschappers zwaar wordt overschat. Wat niet wegneemt dat in bepaalde omstandigheden er wel degelijk een invloed op de kiezer is vastgesteld. In de literatuur worden veelal twee soorten effecten onderscheiden (Marsh, 1985). Het bandwagon-effect vindt plaats als mensen willen behoren tot het winnende kamp, het underdog-effect gaat op als kiezers de verliezende partij ter hulp schieten. Het onderzoek lijkt het bandwagon-effect iets vaker te ondersteunen dan het omgekeerde effect (De Vreese & Semetko, 2002). Beide effecten, het springen op de kar van de winnaar of sympathie krijgen voor de verliezer, zijn vooral eigen aan kiessystemen met een beperkt aantal partijen en een duidelijke winnaar en verliezer. In meer complexe kiessystemen, zoals het onze, speelt mogelijk ook de invloed op de zogenaamde strategische kiezers. Zo kunnen peilingen van (levens)belang zijn voor partijen die flirten met de kiesdrempel van 5%. Onderzoek in Duitsland heeft aangetoond dat de kiezers van een kleine partij meer rekening houden met opiniepeilingen dan kiezers van grote partijen (Donsbach, 2001). In 2004 stelden we in ons internetpanel een gelijkaardig effect vast bij de groene kiezers. Maar liefst één op drie deelnemers van ons internetpanel die uiteindelijk voor Groen! stemde, gaf aan dat er minstens een matige invloed van opiniepeilingen meespeelde.10 Bij de andere partijen was dit gemiddeld minder dan één op vijf. De positionering van Groen! in de toenmalige peilingen, net boven de kiesdrempel, versterkte het zogenaamde strategisch stemgedrag. Met de campagne ‘Groen! is nodig’ speelde de partij hier ook handig op in. Mochten de peilingen Groen! ver boven of ver onder de drempel hebben geplaatst dan zou het effect allicht heel wat lager hebben gelegen.
Op zoek naar mogelijke impact van de peilingen in 2006
Het meten van effecten van peilingen is niet evident. De gegevens bereiken de kiezers nooit alleen, maar worden samen met een heleboel andere berichten verwerkt in een journalistiek verhaal. Zo kunnen enkele straatinterviews de opiniepeiling bevestigen, maar evengoed ontkrachten. Hetzelfde geldt voor de reactie van de politicus op de peiling. Nemen we bijvoorbeeld burgemeester Ingrid Pira in Mortsel. Het buurtonderzoek van Het Nieuwsblad kroonde haar tot slechtste burgemeester van Vlaanderen; het ongenoegen werd bevestigd in het onderzoek(je) van Fé voor de Terzake 06 aflevering. Zelfs zonder expliciet een uitspraak te doen over de electorale score van de partij, insinueerden deze peilingen toch dat burgemeester Pira en haar partij de verliezers van de verkiezingen zouden worden. Pira boekte op 8 oktober echter een persoonlijke overwinning. Mogelijk mede het gevolg van het eerder aangehaalde underdog-effect: de sympathie voor de (te) hard aangepakte burgemeester. Het is echter even goed mogelijk dat de winst zit in de extra media-aandacht en de geloofwaardige manier waarop Pira daarmee is omgesprongen.11 Kortom, het effect van dé peilingen onderscheiden van al de rest is een heikele zaak. Het is geen toeval dat vooral experimenten een invloed van peilingen hebben aangetoond (Ceci, 1982). In deze bijdrage steunen we daarom op hoe de kiezers zelf deze impact inschatten. Het zijn geen harde bewijzen van een effect op het stemgedrag, maar het zegt minstens iets over de perceptie en het belang van opiniepeilingen. Het internetpanel laat wel toe om deze subjectieve inschatting te koppelen aan de (veranderingen van) stemintenties in de weken voor de verkiezingen. Op die manier kunnen we nagaan of de peilingen ook effectief hebben bijgedragen tot het veranderen van de partijvoorkeur.
In onze bevraging in de dagen en weken na 8 oktober vroegen we naar de mogelijke factoren die een impact hadden op het stemgedrag van de respondenten.12 Een aantal van de 1680 deelnemers aan het internetpanel, of ruim 11%, geeft aan dat de opiniepeilingen hun stemgedrag (matig) hebben beïnvloed.13 Een vrij laag percentage in vergelijking met de 87% van onze panelleden die aangeeft aandacht te hebben voor de berichten die over peilingen in de media verschijnen. Het is bovendien het laagste percentage van alle voorgelegde impactfactoren. Zo scoren televisie en kranten heel wat hoger (56%) en worden zelfs affiches op straat (15%) als iets belangrijker ingeschat. We moeten, zoals eerder aangegeven, voorzichtig zijn met deze subjectieve inschatting van invloedsfactoren. Het valt echter wel op dat in 2004 de impact van peilingen in ons internetpanel veelal hoger werd ingeschat (toen 19%). Voor een stuk kan dit worden verklaard omdat heel wat peilingen zich op de steden focusten en daardoor minder van belang waren voor de kiezers buiten de steden. Bij de inwoners van de grote steden, die aan ons onderzoek deelnamen, ligt de persoonlijke inschatting van het belang van de peilingen echter nauwelijks hoger. De respondenten uit Gent wijken met ruim 15% het meest af van het gemiddelde.
Tabel 2: In welke mate hebben de opiniepeilingen uw stemgedrag beïnvloed?
Mogelijk heeft de peiling van VRT en De Morgen (zie tabel 1), die aangaf dat de Paarse meerderheid in Gent gebroken zou worden, hier een rol gespeeld. Een nadere blik op de antwoorden uit Gent lijkt dat te bevestigen. Het zijn immers vooral VLD-kiezers (20%) die aangeven dat opiniepeilingen hebben meegespeeld bij hun uiteindelijk stemgedrag. Niet toevallig werden de peilingen ook aangegrepen door premier Verhofstadt om zich (samen met Freya Van den Bossche) sterker in de Gentse strijd te profileren. Meermaals werd erop gewezen dat de Gentenaar tevreden is (wat ook uit de peilingen bleek) en dat dit zich ook zou moeten vertalen in een stem voor de paarse bestuurders. De peilingen, en de manier waarop er is op ingespeeld, hebben hun effect niet gemist. Maar liefst 28% van de Gentenaars die tijdens de laatste twee weken zijn stem veranderde, verwijst daarbij naar de peilingen. Bij diegenen die hun partij trouw bleven is dat maar 14%. De Gentse case bevestigt dat vooral in een spannende race opiniepeilingen een rol kunnen spelen en er paradoxaal genoeg toe kunnen bijdragen dat hun eigen prognose op de verkiezingsdag niet ‘juist’ blijken te zijn. Het feit dat gelijkaardige peilingen in andere steden minder of helemaal niet dit effect opleverden, geeft aan dat de specifieke politieke situatie doorslaggevend is voor een effectieve invloed op het stemgedrag. Het gaat echter zelden om een rechtstreekse, zuivere invloed van de gepeilde gegevens op de kiezer, maar eerder om het samenspel van cijfers, journalistieke interpretaties en politieke reacties. Wanneer de peilingen niet worden opgepikt in een breder verhaal dan blijven de effecten veelal bescheiden, zoals ook blijkt uit de gemiddeld lage inschatting ervan door onze panelleden.
Naar een Nederlands peildermodel?
Het lijkt erop dat we de volgende jaren zullen evolueren naar een Nederlands peildermodel, waar er in de weken voor de verkiezingen bijna dagelijks politieke peilingen in het nieuws verschijnen. Een probleem? Op basis van deze bescheiden analyse kunnen we besluiten dat de invloed van peilingen niet mag worden overschat, maar evenmin irrelevant is. Het is echter niet zo dat hoe meer er gepeild wordt, hoe groter de invloed ervan is. Soms integendeel. Zo leidden de vele peilingen en hun tegenstrijdige bevindingen bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen in 2004 ertoe dat journalisten er zorgvuldiger en genuanceerder mee omgingen (Patterson, 2005). Vaak zijn meerdere peilingen een zegen omdat ze elkaar in evenwicht kunnen houden en vermijden dat kiezers op een verkeerde bandwagon springen, de strategische meerwaarde van hun stem fout inschatten of ook echt zouden geloven dat Philip Heylen burgemeester van Antwerpen kon worden.14 Toch zien we ook een aantal nadelen of potentiële gevaren aan een verdere toename. Peilingen voeden immers een vorm van journalistiek die politici constant confronteert met winst en verlies, en met dé mening van dé bevolking. Het is goed dat politici weten wat er leeft, en niet langer arrogant uitgaan van het eigen gelijk. Maar al te vaak worden, al dan niet betrouwbare, metingen van de publieke opinie het uitgangspunt van debat. En al te weinig gaan politici daar lijnrecht tegen in. Opiniepeilingen vragen om vakmanschap en openheid van de peilers, om kennis en voorzichtigheid van journalisten en om politieke moed van onze beleidsmakers. We zijn er echter nog niet uit welke rol er voor de wetenschappers in het peildermodel is weggelegd. Aan de ene kant lijkt terughoudendheid geboden, omdat zelden aan alle wetenschappelijke regels van de kunst kan worden voldaan. Of omdat de snelheid van de media te vaak botst met de noodzakelijke traagheid van de wetenschap. Om die redenen zullen we het internetpanel in de toekomst terug enkel na de campagne naar buiten brengen. Maar aan de andere kant is er meer dan ooit nood aan wetenschappelijke expertise én aan nationaal verkiezingsonderzoek dat zich kan mengen in de discussie. Ook onder methodologen en politicologen dringt een open debat zich op.
Peter Van Aelst, Michiel Nuytemans
Departement Politieke wetenschappen, Universiteit Antwerpen
Noten
1/ In 1992 werd er in 4500 nieuwsitems verwezen naar een peiling, in 2000 al 11000 keer (Francovic, 2005).
2/ We maakten hiervoor gebruik van Mediargus, een (bijna) volledige online database van alle Vlaamse kranten en tijdschriften. In deze database deden we een zoekopdracht naar het voorkomen van het woord ‘peiling’.
3/ In juni 2006 werd in opdracht van de RTBF een peiling gehouden naar de stemintenties in 18 Waalse en Brusselse gemeenten. In totaal werden 6510 respondenten telefonisch bevraagd.
4/ Jaak Billiet e.a., (20-09-2006) ‘Ook mensen zonder internet mogen kiezen’ in De Standaard; Dirk Jacobs, (13-10-2006) ‘Intelligent giswerk vervangt kritisch onderzoek’ in De Morgen; Karel De Gucht, (14-10-2006) ‘Peilingen, pers en populisme’ in De Morgen.
5/ Een voorbeeld: op 2 oktober werd Ivo Belet in Woord tegen woord geconfronteerd met het feit dat 72,8% van de mensen uit Hasselt voor een kleinschalige gemeente zijn. Hoewel er niet werd verwezen naar het internetpanel, was deze interventie van de moderator wel degelijk op onze gegevens gebaseerd.
6/ De meeste marktonderzoeksbureau’s zijn aangesloten bij de Federatie van Belgische Marktonderzoeksbureau’s (Febelmar) en geven door middel van een technische fiche inzage in hun methode op de Febelmar-website. IPSOS, voorheen INRA, lijkt deze afspraak binnen de sector de laatste jaren minder nauwkeurig na te leven.
7/ Het panel van De Stemmenkampioen bestaat uit 18.000 deelnemers. Het is niet altijd duidelijk hoeveel deelnemers aan de specifieke bevraging participeerden. In juni 2006 waren dat er bijvoorbeeld 14.482.
8/ Hoogstraten, Lier, Herentals, Mol, Geel en Turnhout.
9/ Mechelen, Schoten, Knokke-Heist, Sint-Genesius-Rode, Beringen, Gent, Oostende, Antwerpen, Aalter.
10/ Van de 7048 respondenten aan de laatste golf van ons internetpanel in 2004 stemden er uiteindelijk 1505 voor Groen!. 6% daarvan verwees naar een sterke, 26% naar een matige invloed van de opiniepeilingen op hun stemgedrag.
11/ Het viel op dat burgemeester Pira veel vaker dan haar collega-burgemeesters in de Vlaamse kranten is gekomen. In de maand voor de verkiezingen verschijnen er 45 artikels waarin haar naam valt, wat vier tot zes keer meer is als haar collega’s van vergelijkbare buurgemeenten als Edegem en Kontich. Er ging ook een volledige uitzending van Terzake XL over Mortsel met de vraag ‘Zijn de groenen wel gemaakt om te besturen?’
12/ Deze gegevens zijn gebaseerd op het interuniversiteit internetpanel. In dit panel werden de respondenten vier keer voor en één keer na de verkiezingen bevraagd. Bij elke bevraging vielen er respondenten af en in Golf 5, waar deze vraag uit komt, hebben er 15.087 respondenten deelgenomen. Het panel is om verschillende redenen niet representatief voor dé bevolking, maar laat wel toe om de opinies en (stem)intenties van groepen kiezers doorheen de campagne te volgen en te vergelijken. Voor meer info over methode en resultaten zie www.gemeente2006.be.
13/ Dit percentage verschilt nauwelijks als we onze panelleden opdelen naar leeftijd, geslacht of opleiding. Ook de verschillen tussen politiek actieve en niet actieve kiezers is verwaarloosbaar.
14/ Op basis van de Antwerpse versie van de stemmenkampioen werd gesteld dat CD&V groter zou (kunnen) worden dan sp.a. In de bijhorende berichtgeving werd lijsttrekker Heylen in de rol van kandidaat-burgemeester geduwd (P. Gorle en P. Truyts, 16-09-2006, ‘Onze peiling: Janssens (sp.a) verliest sjerp in Antwerpen’ in Het Laatste Nieuws, p.2); Het bericht werd ook door enkele andere media opgepikt als een reële bedreiging voor de positie van Janssens (R. Van Cauwelaert, (13-09-2006) ‘Patrick?’ in Knack p. 3).
Bibliografie
- Ceci, S. J., E. L. Kain (1982) ‘Jumping on the Bandwagon with the Underdog: The Impact of Attitude Polls on Polling Behavior.’ In: Public Opinion Quarterly 46: pp. 228-242.
- Crespi I. (1980) ‘Polls as Journalism.’ In: Public Opinion Quarterly 44: 462-476.
- De Vreese C., Semetko H. (2002). Public perceptions of polls and support for restrictions on the publication of polls: Denmark’ 2000 Euro referendum. In: International Journal of Public Opinion Research, 14 (4), 367-390.
- Donsbach W. (2001) ‘Who’s afraid of Election Polls Normative and Empirical Arguments for the Freedom of Pre-Election Surveys’
- Frankovic K. A. (2005) ‘Reporting ‘the polls’ in 2004.’ In: Public Opinion Quarterly 69(5): pp. 682-697.
- Marsh C. (1985) ‘Back on the Bandwagon: The Effect of Opion Polls on Public Opinion.’ In: British Journal of Political Science 15(1): pp. 51-74.
verkiezingen - opiniepeilingen - stemtesten - media en politiek
Samenleving & Politiek, Jaargang 13, 2006, nr. 9 (november), pagina 24 tot 31
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.