Eerlijke globalisering
Joseph Stiglitz werd enkele jaren geleden bij ons bekend met zijn ‘Perverse globalisering’ (2002). Hij klaagde er het marktfundamentalisme aan, het geloof dat de markt totaal vrij moet gelaten worden. Het interessante was dat hij bij het establishment hoorde. Hij had de Nobelprijs gewonnen, was voorzitter van de Raad van Economisch adviseurs van Clinton en chef-econoom van de Wereldbank. Geen klein-linkse rakker dus. En toch had hij zeer fundamentele kritiek op de grote internationale instellingen als de Wereldbank en het IMF. Omdat juist die instellingen belijders van het marktfundamentalisme zijn, verkrijgt het proces van globalisering perverse gevolgen. Zij leggen namelijk voorwaarden op, die de achterstand van de ontwikkelingslanden handhaaft.
In ‘Eerlijke globalisering’ werkt Stiglitz dit iets ruimer uit. Het marktfundamentalisme wordt volgens hem niet echt meer verdedigd. Eigenlijk is er een einde gekomen aan de ideologische strijd. We kunnen ons voortaan concentreren op het zoeken naar oplossingen voor de problemen van het kapitalisme. Uit zichzelf zal de markt die niet aanbieden. Het komt neer op het vinden van een juist evenwicht tussen vrije markt en een regulering door de overheid. Wanneer dat er is, wordt een eerlijke globalisering mogelijk. Want globalisering als zodanig is niet het probleem, wel de manier waarop die globalisering gestuurd wordt.
Vandaag worden de spelregels al te veel bepaald door de Westerse industrielanden. Het IMF legt de ontwikkelingslanden voorwaarden op die meer armoede tot gevolg hebben. Aan ontwikkelingshulp worden vaak zoveel voorwaarden gekoppeld dat de regeringen zich niet meer kunnen concentreren op wat echt belangrijk is. In de praktijk kunnen ontwikkelde landen nog altijd zeer hoge tarieven heffen op ontwikkelingslanden. Het alleen maar liberaliseren van de kapitaalmarkt heeft niet geleid tot meer groei. Als we niets doen aan de milieuproblemen, stevenen we (noch min noch meer) af op een catastrofe. En er moet iets gebeuren aan de manier waarop de ontwikkelingslanden in de internationale instellingen vertegenwoordigd zijn.
Je kunt het probleem eigenlijk vrij kort samenvatten: de economische globalisering moet politiek omkaderd worden. De overheid moet een actievere rol spelen, door zowel de ontwikkeling te stimuleren als de armen te beschermen. De totaal vrije markt, die in de zogenaamde Washington Consensus beleden wordt, is gebaseerd op de veronderstelling van een volledige informatie, een volkomen concurrentie en perfecte risicomarkten. Zo’n volkomen wereld bestaat natuurlijk niet. En je ziet dan ook dat in de meest succesvolle Aziatische landen, de overheid ook heel actief is en de globalisering stuurt: ‘De globalisering werd gedoseerd en getemporiseerd, en de overheid intervenieerde voorzichtig maar voortdurend in de economie’ (51). Juist waar dat niet of onvoldoende gebeurde, zie je mislukkingen.
Joseph Stiglitz concretiseert deze stelling op een zevental terreinen. In evenveel hoofdstukken doet hij concrete voorstellen om te komen tot een eerlijke globalisering. Ik kan hier maar een paar zaken uitplukken.
Handelsovereenkomsten zijn vandaag vrij asymmetrisch, dit wil zeggen in het voordeel van de ontwikkelde landen. De idee van wederkerigheid, zelfde voorwaarden in twee richtingen, gaat in elk geval niet op voor de armste landen. ‘De gemiddelde Europese koe ontvangt een subsidie van 2 dollar per dag (de maatstaf van de Wereldbank voor armoede); meer dan de helft van de bevolking van de ontwikkelingslanden moet met minder leven’ (100). Wederkerigheid kan alleen onder gelijken. Daarom moeten landen met middeninkomens hun markten kunnen openstellen voor de armste landen, zonder dat ze dat doen voor de rijkste. De hele tariefstructuur speelt vandaag in het nadeel van de ontwikkelingslanden. Zo kunnen die landen wel gemakkelijk hun producten uitvoeren, maar ze moeten hoge heffingen betalen als ze die producten eerst bewerken.
Op dezelfde manier is de bescherming van intellectuele eigendom vandaag vooral in het voordeel van de ontwikkelde landen. Intellectuele eigendomsrechten scheppen in praktijk monopolies. Het is zelfs niet overdreven te spreken van ‘biopiraterij’: farmaceutische bedrijven die via patenten eigendom verwerven op planten. Eigenlijk hoort intellectuele eigendom niet thuis in handelsovereenkomsten (129). Je moet in elk geval andere regimes voorzien voor de minst ontwikkelde landen, de landen met middeninkomens en de ontwikkelde industrielanden. Aan de armste landen moeten de medicijnen gewoon tegen kostprijs ter beschikking gesteld worden.
Vandaag krijgen vele ontwikkelingslanden nog altijd niet de juiste prijs voor hun grondstoffen. Ze hebben niet meer ontwikkelingshulp nodig! Ze moeten de volle pot krijgen en er moet voor gezorgd worden dat het geld goed besteed wordt. Er moet effectief strijd geleverd worden tegen corruptie. Maar daar kunnen de ontwikkelde landen hun bijdrage in leveren. Ze zouden kunnen verhinderen dat belastingen worden afgetrokken, tenzij volledige klaarheid bestaat over de prijs die ze voor grondstoffen betaald hebben. Of ze zouden hulp kunnen beperken aan landen die grondstoffen onder de prijs verkopen. Of ze zouden milieuschade kunnen bijhouden, om te verhinderen dat bedrijven eerst het milieu om zeep helpen en dan met de noorderzon vertrekken.
De milieuproblemen treffen immers alle landen. De globalisering zorgt niet voor afdoende oplossingen. Het gaat hier om het beheer van een aantal mondiale hulpbronnen. Alleen een mondiaal beheer, op basis van mondiale regels, kan een oplossing bieden. ‘De opwarming van de aarde is een mondiaal probleem, en niemand wil ervoor betalen om het op te lossen. Iedereen wil gratis meeliften met de inspanningen van anderen. Maar het is in ieders belang dat de wereld collectief acties onderneemt’ (183). Concreet stelt Stiglitz voor dat alle landen eenzelfde belasting heffen op de uitstoot van kooldioxide. Dit komt neer op een belasting op olie, steenkool en gas, tegen een tarief dat de emissies weerspiegelt. De landen houden de opbrengst van die belasting.
Grote concerns hebben zich vaak misdragen in de Derde Wereld, en er tegelijk gezorgd voor banen en economische groei. Omdat ze zo groot zijn, zullen de effecten van hun beleid ook zeer groot zijn. De idee van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij een concern verantwoording aflegt ten aanzien van alle stakeholders, is al een goed begin. Maar het is niet voldoende. Er is nood aan een mondiale mededingingswetgeving en mededingingsautoriteit om nieuwe monopolies een halt toe te roepen. Het zou ook al een groot verschil uitmaken als managers persoonlijk verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Uitspraken van rechtbanken in ontwikkelingslanden moeten kunnen worden uitgevoerd door rechtbanken in ontwikkelde landen. Nog belangrijker zijn internationale wettelijke kaders en gerechtshoven. En ieder land moet een wet tegen corrupte praktijken in het buitenland aannemen.
Schulden kunnen landen wurgen. Joseph Stiglitz gaat uitvoerig in op het voorbeeld van Argentinië, dat op een bepaald moment de terugbetaling gewoon gestopt heeft. Het IMF, geobsedeerd door inflatie, kon er niet mee lachen, maar het was de redding. De armste landen zullen gewoon nooit in staat zijn in de basisbehoeften te voorzien als hun schulden niet kwijtgescholden worden. Dat mag niet betekenen dat ze dan geen andere vorm van hulp meer kunnen krijgen. Schulden die gemaakt werden door regeringen die met het geld oorlog voerden of het gebruikten voor de persoonlijke verrijking van de leiders, moeten sowieso kwijtgescholden worden. Maar men moet ook aanvaarden dat landen - die soms niet tot de allerarmste behoren - op een bepaald moment zonder een herschikking van hun schulden niet meer verder kunnen. Zoals bedrijven en individuen wel eens een nieuwe start nodig hebben, zo moet dat ook kunnen voor landen met een onoverkomelijke schuld. Men kan het zich overigens moeilijk voorstellen, maar ook de ontwikkelingslanden leggen reserves aan. En wat nog onvoorstelbaarder is: ontwikkelde landen putten daar uit! De VS bijvoorbeeld lenen 2 miljard dollar per dag van armere landen! Dat gebeurt dan nog via obligaties tegen heel lage rente. Stiglitz pleit voor een rechtvaardiger alternatief, een nieuwe vorm van fiduciair geld, dat als reserve kan gelden.
In de analyse van Stiglitz levert globalisering vandaag te veel verliezers op. Er is een democratisch tekort in de manier waarop de globalisering geleid wordt. ‘We mogen dan steeds meer deel uitmaken van een mondiale economie, maar we leven bijna allemaal in lokale gemeenschappen, en blijven in buitengewoon hoge mate lokaal denken’ (282). Er moet een nieuw mondiaal contract komen. Dat veronderstelt een democratisering van de internationale instellingen.
In tegenstelling met Stiglitz, durf ik niet zomaar te stellen dat de Washington Consensus over is. Er zijn wel degelijk nog marktfundamentalistische liberalen, zoals er aan de andere kant nog overheidsfundamentalisten zijn. Maar Stiglitz zou wel eens gelijk kunnen hebben dat de echte discussie niet onder fundamentalisten gevoerd wordt. Misschien is het inderdaad vruchtbaarder te kijken hoever we geraken met diegenen die ervan uitgaan dat de markt door de overheid gereguleerd moet worden. Als alles een zaak is van de mate waarin die regulering moet gebeuren, is misschien een overeenstemming te bereiken. Dat kan misschien zijn. Maar waarom betalen de Westerse concerns dan geen eerlijke prijs voor de grondstoffen? Waarom wentelt het Westen de milieuschade van zich af, in plaats van ze te betalen? Waarom aanvaarden ontwikkelde en vooral democratische landen handelsovereenkomsten die eenzijdig de rijken bevoordelen? Waarom nemen diezelfde landen het dat mensen in de Derde Wereld zich geen medicijnen kunnen veroorloven? Waarom, als het allemaal een zaak van nuances binnen de liberale ideologie is? Berust alles dan op een misverstand? Hebben die brave kapitalisten het gewoon niet goed begrepen? Of is het systeem fundamentalistisch, en doet de ideologie er eigenlijk niet zo veel toe?
Ik kan de stelling van Stiglitz, dat we globalisering eerlijk moeten maken, volledig onderschrijven. Dat betekent toch maar dat die globalisering vandaag niet eerlijk genoeg is. Omdat we allemaal te lokaal denken; met andere woorden, niet op maat van de mondiale problemen? Dat zal wel zo zijn, maar ook en vooral omdat de globale economie voor een belangrijk deel berust op uitbuiting. Het is geen toeval dat grondstoffen ook vandaag nog weg geroofd worden. Het is geen toeval dat ontwikkelingslanden onder schulden verstikt worden. Het is geen toeval dat het Westen de factuur voor de milieukost niet betaalt! Het is gewoon de manier waarop het systeem werkt. Om dat om te keren, is effectief een politieke besluitvorming nodig. Maar die veronderstelt dat je de belangen van de economie ondergeschikt maakt aan de belangen van de mensen. De economie mag haar gang niet gaan, maar moet ingeperkt worden. Ze moet gereguleerd worden, inderdaad. Alleen is dat geen nuance van de liberale ideologie, maar een fundamenteel andere optie. En de vraag is hoe je die keert.
Ik weet het eerlijk gezegd niet goed. Mij lijkt het dan ook het best om in te gaan op de uitnodiging van Stiglitz en te vertrekken van wat liberalen en socialisten gemeenschappelijk hebben. Laten we straks de verkiezingsprogramma’s vergelijken. Stiglitz biedt een schat aan ideeën en voorstellen aan. Benieuwd wat ervan in beide programma’s terug te vinden zal zijn.
Samenleving & Politiek, Jaargang 14, 2007, nr. 3 (maart), pagina 57 tot 59
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.