Abonneer Log in

Geen échte vrijheid zonder sociaaldemocratie

Samenleving & Politiek, Jaargang 15, 2008, nr. 2 (februari), pagina 49 tot 55

Politiek-filosofisch is het liberalisme sinds de verlichting het dominante paradigma. John Locke, Immanuel Kant en John Stuart Mill hebben baanbrekend werk verricht en op het eind van de twintigste eeuw werd het liberalisme opnieuw geijkt door John Rawls (A Theory of Justice, 1971; Political Liberalism, 1993). De basisgedachte van het liberalisme is dat de politieke gemeenschap beschouwd moet worden als een verzameling van vrije, redelijke en gelijke individuen die dragers zijn van rechten die hen in staat moeten stellen om te leven volgens de eigen opvattingen van het goede leven. De staat hoort ‘neutraal’ te zijn en de vrijheid van mensen te beschermen tegen onrechtmatige of schadelijke tussenkomsten van derden. Meteen is duidelijk dat dit ‘liberalisme’ geen monopolie is van liberale politieke partijen. Zowat alle democratische partijen werken binnen dit politiek-filosofisch liberale denkkader, ook al leggen ze binnen die liberale krijtlijnen wel duidelijk verschillende accenten.

Thomas Meyer en Lewis Hinchman, de auteurs van het hieronder besproken boek The Theory of Social Democracy, presenteren de sociaaldemocratie expliciet als een liberaal gedachtegoed dat haar voedingsbodem vindt in de universele basisrechten van mensen. Sociaaldemocraten zoeken volgens hen antwoorden op de vraag op welke manier de universele en fundamentele rechten van alle mensen beschermd kunnen worden tegen de structurele risico’s die inherent zijn aan het huidig economisch en sociaal systeem (p. 4).

Libertarisch versus sociaalliberalisme

Binnen het liberalisme zijn verschillende politieke theorieën mogelijk. Zo werd en wordt het Rawlsiaanse liberalisme fel bekritiseerd door libertariërs. Robert Nozick heeft met zijn Anarchy, State and Utopia (1974) het libertarisme theoretisch onderbouwd, maar ook Friedrich von Hayek en Milton Friedman hebben hun steentje bijgedragen. Zij pleiten voor een minimal state die enkel de negatieve vrijheid, de menselijke zelfbeschikking en het eigendomsrecht beschermt. Elke vorm van overheidsoptreden dat verder gaat dan dat (belastingen innen, sociale voorzieningen, etc.) is illegitiem. Verdedigers van het libertarisme beschouwen zichzelf als de ware erfgenamen van John Locke en de liberale traditie. Het omgekeerde is het geval in The Theory of Social Democracy: het ‘echte’ liberalisme dat zijn eigen uitgangspunten en doelstellingen trouw blijft, is het sociaalliberalisme en niet het libertarisme. Een niet-sociaaldemocratisch liberalisme is volgens de auteurs contradictorisch. Wie de fundamentele basisrechten van mensen onderschrijft, Meyer verwijst daarbij naar het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (1966) en het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1966), zal automatisch bij het sociaaldemocratische gedachtegoed uitkomen.

Formele zonder substantiële vrijheid is leeg

Het kernargument van dit boek (en van de sociaaldemocratie) luidt dat negatieve én positieve vrijheid niet zonder elkaar kunnen en gelijke aandacht moeten krijgen. Als vrijheid betekenis moet krijgen in de concrete wereld dan kunnen beide dimensies niet zonder elkaar (p. 15). Met negatieve vrijheid wordt formele vrijheid bedoeld die voornamelijk wordt beschermd door vrijheids- en eigendomsrechten; met positieve vrijheid wordt materiële of substantiële vrijheid bedoeld die de mensen de facto in staat moet stellen een leven volgens eigen inzichten en interesses uit te bouwen. De sociaaldemocratie staat met andere woorden niet alleen voor de bescherming van de klassieke burger- en politieke rechten, maar erkent ook de sociale, economische en culturele rechten. Meer nog, er wordt geargumenteerd dat de burgerrechten en politieke vrijheden niet zonder de minimale bescherming van die sociale, economische en culturele grondrechten kunnen. Anders dan het libertarisme stelt de sociaaldemocratische theorie dat positieve en negatieve vrijheid niet van elkaar los te koppelen zijn, wil men niet in contradicties vervallen.

De auteurs vallen in hun argumentatie terug op het werk van Thomas Marshall. In zijn Class, Citizenship and Social Development (1964) heeft hij de reconstructie uitgeschreven van de ontstaansgeschiedenis van het rechtendiscours en het sociaal burgerschap. Hij onderscheidde drie componenten die historisch gezien in opeenvolgende fasen zijn ontstaan. Het gaat ten eerste om de burgerlijke vrijheden, ten tweede (en pas later) de veralgemening van de politieke rechten en ten derde (meest recent) de erkenning van de sociale rechten. Maar Marshall heeft niet alleen aandacht voor de historische genese van de sociale rechten, hij wijst ook op een normatief verband. Noch de politieke rechten, noch de burgerlijke vrijheden kunnen betekenis hebben indien er geen aandacht wordt besteed aan de sociale rechten (positieve vrijheid) van mensen. Wat betekent het recht op eigendom zonder de mogelijkheid om in het eigen levensonderhoud te voorzien, laat staan enig eigendom te verwerven? Of in de woorden van Marshall zelf (1964, p. 88): de vrijheid van meningsuiting heeft weinig betekenis als mensen omwille van een gebrek aan vorming niets interessants te zeggen hebben of geen middelen hebben om gehoord te worden. Zelfs Isaiah Berlin, die steeds als dé verdediger van de negatieve vrijheid wordt opgevoerd, schrijft: ‘Wat betekent vrijheid voor hen die er geen gebruik van kunnen maken? Wat is de waarde van vrijheid zonder adequate voorwaarden voor het gebruik ervan?’ (Twee opvattingen van vrijheid, 1958, p. 44)
Het is dus niet omdat de bescherming van de negatieve vrijheden historisch eerst aan bod is gekomen en ook een stuk eenvoudiger is dan de bescherming van de positieve vrijheden, dat ze belangrijker zou zijn: both dimensions, positive and negative, ought to be given equal status. (p. 15) Sociaaldemocraten vertrekken van de vaststelling dat het ‘een fictie’ is te denken dat de formal validity en de real-world efficacy van fundamentele rechten samenvallen. (p. 2, 10, 19, 26-7, 57-59) Gelijke kansen en rechten moeten meer inhouden dan formele gelijkheid voor de wet, ze moeten worden afgemeten aan de ‘concrete handelingsmogelijkheden’ (Amartya Sen) die mensen hebben.

Vrijheid en verantwoordelijkheid, keuze en omstandigheid

De bescherming van de positieve vrijheid vereist een staat die de libertarische minimal state (ver) overschrijdt. De staat moet herverdelend optreden, vrij (markt)initiatief kunnen bijsturen, investeren in sociale voorzieningen, etc. De sociaaldemocratische overheid neemt een grote verantwoordelijkheid op zich wat betreft het garanderen van een minimale levenskwaliteit voor iedereen. Dit betekent niet dat de individuele mensen zelf niet mee verantwoordelijk zouden zijn voor hun eigen leefsituatie en de kansen die ze hebben of grijpen. Zoals gezegd is de sociaaldemocratische theorie politiek-filosofisch gezien een liberale theorie; dit impliceert dat het individu als autonoom moreel en redelijk wezen serieus wordt genomen. Er wordt voor geijverd dat mensen niet illegitiem in hun autonomie aangetast worden, maar de keerzijde van de medaille is dat mensen mee verantwoordelijk geacht worden voor hun eigen keuzes en de gevolgen van die keuzes. Bovendien is het zo dat tegenover positieve rechten, ook plichten moeten staan. Een maatschappij die allerlei basisvoorzieningen en sociale uitkeringen aanbiedt en hiermee de positieve vrijheid van zoveel mogelijk mensen wil garanderen, kan maar functioneren op voorwaarde dat alle mensen hun verantwoordelijkheid nemen, de kansen die ze hebben effectief ook aangrijpen en solidair bijdragen aan het systeem (justice as fairness) (p. 39, 42).

De sociaaldemocratische theorie en de egalitaristische politieke filosofie (Rawls, Sen, Dworkin, Cohen) onderkennen echter dat mensen dikwijls niet helemaal verantwoordelijk zijn voor hun gebrek aan kansen en hiervoor gecompenseerd moeten worden. De kansen van mensen worden immers bepaald door de natuurlijke loterij en tal van externe sociale factoren, zoals het economisch, sociaal en cultureel kapitaal van de ouders en het gezin waarin men opgroeit. De auteurs besteden bijzondere aandacht aan de social risks waarmee mensen vandaag in een geglobaliseerde en hoogtechnologische wereld worden geconfronteerd (pp. 26ff). Mensen die het slachtoffer (kunnen) worden van risico’s die voortvloeien uit het sociaal, politiek of economisch systeem moeten worden gecompenseerd en beschermd. Hier ligt opnieuw een belangrijk onderscheid met het libertarisme dat blind blijft voor de verschillen in talenten en sociale omstandigheden waar mensen het buiten hun wil om moeten mee stellen.
De sociaaldemocratische theorie maakt dus een belangrijk onderscheid tussen ongelijke handelingsmogelijkheden die het gevolg zijn van (natuurlijke of sociale) omstandigheden die buiten de individuele verantwoordelijkheid vallen en ongelijke handelingsmogelijkheden die het gevolg zijn van de keuzes die mensen maken. In het sociaaldemocratische verhaal is er wel degelijk plaats voor de eigen verantwoordelijkheid (choice), alleen moet erover worden gewaakt dat mensen niet de verantwoordelijkheid moeten dragen voor zaken die buiten hun keuze om plaatsvinden (circumstance). In de bekende termen van Ronald Dworkin (Sovereign Virtue: The Theory and Practice of Equality, 2000, p. 73ff): optional risks en option bad luck zijn geen aanleiding voor herverdeling en compensatie. De theorie en praktijk van de sociale rechtvaardigheid is er voornamelijk op gericht om de handelingsmogelijkheden van mensen zo weinig mogelijk te laten bepalen door brute bad luck en non-optional risks.

Doelen en middelen

Het is eigen aan sociaaldemocraten dat ze zich afvragen hoe de adequate voorwaarden en de middelen om formele vrijheid in substantiële vrijheid om te zetten, gegarandeerd kunnen worden. Wat betreft de concretisering van dit theoretische inzicht nemen de auteurs van The theory of social democracy een pragmatisch, ondogmatisch standpunt in. Het sociaaldemocratische spectrum is erg ruim en laat tal van verschillende middelen en actoren toe, zolang de doelstellingen maar bereikt worden. Afhankelijk van de context moet de markt kunnen spelen, moet op het middenveld een beroep gedaan worden, moeten mensen zelf verantwoordelijkheid opnemen of moet de staat interveniëren (p. 83). Hier geen pleidooi dus voor orthodox staatssocialisme dat zich in absolute termen afzet tegen de vrije markt en het vrije initiatief wantrouwt.
De markt wordt niet verheerlijkt noch afgezworen, er moet gezocht worden hoe er op een sociale manier kan mee omgegaan worden. Dus: geen standpunt pro-market, geen standpunt anti-market, maar zoeken hoe er duurzaam en sociaal with markets gewerkt kan worden. Bovendien moet steeds in het oog worden gehouden dat markten niet enkel abstracte mechanismen zijn. Met Karl Polanyi (The Great Transformation, 1957) wordt erop gewezen dat markten steeds zijn ingebed in culturele, sociale, politieke en ecologische contexten die de markt voortdurend (zouden moeten) bijsturen.
Inzake de handelingsverantwoordelijkheid van politieke actoren verdedigt Meyer een subsidiariteitsprincipe (p. 67 ff): slechts als de zelfverantwoordelijkheid van mensen het laat afweten, moeten derden ingrijpen om de positieve vrijheid van mensen te garanderen. Deze plicht rust in eerste instantie op het middenveld en de burgerlijke samenleving. De staat is slechts de ultieme garantie en treedt pas legitiem op als de andere actoren tekort schieten of inefficiënt zouden zijn.
Meyer heeft ook oog voor de context waarin de sociaaldemocratische doelen tot stand moeten komen. Verschillende (historische, economische, sociale, politiek of culturele) contexten maken dat er ook verschillende actiemiddelen, actoren of strategieën moeten worden ingezet. Zo is op dit moment de globalisering een nieuwe context waarbinnen over de concretisering van de sociaaldemocratische doelstellingen nagedacht moet worden (p. 185).

Belang van publieke goederen

De staat blijft natuurlijk een bijzondere functie vervullen ten aanzien van de zogenaamde publieke goederen: onderwijs, gezonde leefomgeving, veiligheid, mobiliteit, huisvesting. Het gaat telkens om zaken waarvan het voordeel niet tot een afgescheiden groep beperkt kan worden en waartoe iedereen toegang moet hebben, wil men van een minimale levenskwaliteit genieten. De toegang tot publieke goederen is noodzakelijk omdat dit de substantiële mogelijkheidsvoorwaarde is opdat mensen in vrijheid zouden kunnen leven. Publieke goederen behoren tot de fundamentele basisrechten van mensen en daarom is de reflectie over de toegang tot die publieke goederen een cruciaal onderdeel van de theorie van de sociaaldemocratie (p. 104). Zonder een systeem dat publieke goederen garandeert, heeft het spreken over rechtvaardigheid en mensenrechten weinig zin. Omdat markt en civil society het freerider fenomeen niet kunnen bannen en een minimale en gelijke voorziening niet kunnen garanderen, moet de staat hier haar verantwoordelijkheid opnemen en kunnen de publieke goederen niet zomaar aan de harde en blinde markwerking overgelaten worden (p. 135). Op zich kunnen publieke goederen door private instanties verschaft worden, maar de staat heeft de verantwoordelijkheid om streng toe te zien dat de vrije en minimale toegang effectief voor iedereen gegarandeerd is (pp. 106-107).
Dit sluit goed aan bij de opvattingen van Frank Vandenbroucke (sp.a) zoals hij ze heeft verwoord in een vrije tribune De partij van het publieke goed (De Morgen, 21 mei 2002). Hij stelt dat de sociaaldemocratie staat voor gelijkheid van kansen en kwaliteit van publieke goederen. Om redenen van efficiëntie kan je marktmechanismen laten spelen, maar de marktwerking is op zich onvoldoende om gelijke kansen, minimale voorziening en kwaliteit te garanderen. Vandaar het belang van wat hij gemeenschapsvoorzieningen noemt: ‘Gemeenschapsvoorzieningen moeten instaan voor de kwaliteit van de publieke goederen, en van die goederen die wel aan te bieden zijn als private goederen, maar waar de markt onmogelijk gelijke kansen kan bieden. Publieke goederen zijn niet noodzakelijk staatsproducten. De partij van het publieke goed is niet de partij van de staat. Een publiek goed is overigens niet altijd een meetbaar, materieel product. Maar de overheid is hier wel onmisbaar, onder meer voor de financiering.’

Eén van de problemen waar de sociaaldemocratie vandaag mee worstelt, is de vraag hoe de essentiële publieke goederen ook op een internationaal niveau gegarandeerd kunnen worden. Er is niet alleen het probleem dat er in heel wat landen nog geen goede gemeenschapsvoorzieningen zijn, we moeten ook vaststellen dat door de globalisering er nieuwe publieke goederen en risico’s op de agenda komen te staan. De vragen zijn makkelijker te formuleren dan de antwoorden: Wie moet/kan hier de rol van de klassieke natiestaat op zich nemen? Hoe kan ecologische duurzaamheid tot stand komen? Wie houdt toezicht op de internationale veiligheid? Hoe instaan voor de stabiliteit van de financiële markten? Wat kan de rol zijn van de Wereldbank of het Internationaal Muntfonds? Hoe moet een sociaaldemocratisch idee van global citizenship en global governance tot stand komen? (cf. p. 104, 178ff)

Theorie en praktijk

Vanuit de sociaaldemocratische theorie worden een aantal praktische prioriteiten naar voren geschoven. Meyer sluit aan bij wat Wolfgang Merkel (o.a. Social Justice and Social Democracy at the Beginning of the 21st Century, 2002) hierover heeft uitgewerkt. Sociale rechtvaardigheid moet zich focussen op een vijftal factoren: armoedebestrijding, onderwijs, toegang tot de arbeidsmarkt, sociale voorzieningen en inkomens(on)gelijkheid (p. 62). Meteen valt op dat de sociaaldemocratische praktijk zich blijkbaar vooral op het concretiseren van de positieve vrijheid moet concentreren, terwijl uit de theorie precies blijkt dat het om een noodzakelijke combinatie gaat van positieve én negatieve vrijheid. Spijtig dus (en jammer genoeg een eigenschap van nogal wat sociaaldemocratische literatuur) dat er aan het vraagstuk hoe de negatieve vrijheden in de praktijk beschermd moeten worden nauwelijks aandacht wordt besteed. Opnieuw lijken veiligheid, vrijheid van meningsuiting of godsdienstvrijheid geen sociaaldemocratisch thema’s, terwijl dit onjuist is natuurlijk. Het feit dat het sociaaldemocratische discours de negatieve vrijheid systematisch rechts laat liggen, maakt dat rechts daar ook een monopolie op claimt. Links krijgt dan terecht het verwijt hierover niets te willen zeggen. Nochtans, wanneer het sociaaldemocratisch gedachtegoed als een liberale theorie wordt voorgesteld die opgebouwd wordt vanuit een rechtendiscours - zoals dit boek mooi doet - is die stilte omtrent negatieve vrijheid onterecht.
Ondanks het feit dat in het boek armoedebestrijding als prioriteit nummer één wordt gezien, wordt weinig aandacht besteed aan de manier waarop dit kan of moet gebeuren. Aan de andere prioriteiten arbeid en onderwijs wordt wel afzonderlijk aandacht gegeven. In Vlaanderen liggen deze bevoegdheden bij dezelfde minister en het zal wel geen toeval zijn dat zijn discours over deze onderwerpen erg goed overeenkomt met deze stukken in het boek. Frank Vandenbroucke heeft een erg sociaaldemocratisch profiel, als je dat laat afmeten aan het boek van Meyer (in het boek vinden we echter geen enkele verwijzing naar het - politiek of intellectueel - werk van Vandenbroucke). Voor wat betreft onderwijs (prioriteit nummer twee) moeten gelijke kansen centraal staan, omdat het onderwijs steeds meer dé voorwaarde wordt voor de vrije en gelijke ontplooiing van alle mensen en een enorme invloed heeft op kansen(on)gelijkheid in het verder verloop van het leven (pp. 152, 155). Op basis van het PISA-rapport wordt benadrukt dat men best zo vroeg mogelijk in de schoolloopbaan van kinderen de idee van gelijke kansen moet concretiseren en dat een comprehensief schoolsysteem, waarbij de uitsplitsing in verschillende richtingen zolang mogelijk wordt uitgesteld, absoluut wenselijk is. Dat laatste begint in Vlaanderen ook steeds meer door te dringen, maar er zijn heel wat praktische zaken die de uitvoering ervan nog in de weg staan.

Werk, werk, werk…

Wat betreft arbeid staan rechten en plichten centraal. Zoals aangegeven, indien men wil tegemoet komen aan de sociale rechten van mensen - wat sociaaldemocraten vooropstellen - moet er strikt worden toegezien dat mensen ook hun verantwoordelijkheid opnemen om aan het systeem bij te dragen. Dit resulteert bij Meyer in een doorgedreven activeringsgedachte. Iets wat we de laatste jaren ook in Vlaanderen hebben kunnen aanhoren. Iedereen die in staat is om aan de arbeidsmarkt deel te nemen, moet dit ook doen. Wie deze plichten niet ernstig neemt, kan niet verwachten dat het systeem zijn/haar rechten ten volle beschermt.
Het zal niet verwonderen dat de idee van een basisinkomen, zoals dat wordt bepleit door de Belgische politiek filosoof Philippe Van Parijs (Real Freedom for All: What (if Anything) Can Justify Capitalism?, 1995), geen kans maakt en dat de arbeidsmarkt-hervormingen in Denemarken als lichtend voorbeeld naar voren worden geschoven. Naast het recht op arbeid wordt ook een plicht tot arbeidsmarktdeelname verdedigd. Alleen dan is het mogelijk en wenselijk om ook hoge werkloosheidsuitkeringen te voorzien voor diegenen die buiten hun wil en verantwoordelijkheid de toegang tot de arbeidsmarkt worden ontzegd. Het betoog van Meyer komt wat hard over maar is sluitend en consequent. Natuurlijk moet dan op het terrein verder uitgeklaard worden hoe dergelijke visie, die op zich ‘rechtvaardig’ is, ook menselijk kan worden uitgevoerd.

Sociaaldemocratieën

Wie The Theory of Social Democracy wil vertalen naar de praktijk zal uitkomen bij de welvaartstaat zoals die in Europa op verschillende manieren is geconcretiseerd. De theorie laat de mogelijkheid open voor verschillende soorten welvaartsstaten en sluit ook niet uit dat landen in meerdere of mindere mate sociaaldemocratisch zijn. Zo wordt met Gosta Esping-Andersen (The Three Worlds of Welfare Capitalism, 1990) een ideaaltypisch onderscheid gemaakt tussen de liberale welvaartsstaat (Groot-Brittannië en Ierland), de sociaaldemocratische welvaartsstaat (Denemarken, Noorwegen en vooral Zweden) en de conservatieve welvaartsstaat, die ook wel eens het Rijnlandmodel wordt genoemd en in verschillende Europese landen aanwezig is (p. 137ff.). In hoofdstuk acht wordt deze onderverdeling verder verfijnd aan de hand van negen parameters waaronder institutionalisering van sociale rechten, armoedecijfers, arbeidsmarkt, inkomens(on)gelijkheid, hoeveelheid sociale uitgaven, etc. Op basis daarvan worden Ierland en de VS als libertarische democratieën gekenmerkt. Italië, Canada, Portugal, Spanje, Australië zijn het minst sociaaldemocratisch; Zwitserland, Duitsland, Japan, Frankrijk en België scoren middelmatig; en de Scandinavische landen (op de voet gevolgd door Nederland en Oostenrijk) scoren het best. Dat België zich bij de middenmoot bevindt heeft voornamelijk te maken - en hier lezen we natuurlijk niets nieuws - met de lage activiteitsgraad van de bevolking, de grote sociale ongelijkheid in het onderwijs (cf. PISA-resultaten) en de armoedecijfers. Het is spijtig genoeg op de domeinen die tot de absolute prioriteiten van de sociaaldemocratie gerekend moeten worden dat België slecht scoort. Afdoend inkomen, goed onderwijs en toegang tot arbeid behoren tot de sociaaldemocratische core business, omdat ze de substantiële mogelijkheidsvoorwaarden voor een kwalitatief en vrij leven uitmaken (cf. p. 62). Meteen weten de sociaaldemocraten hier waar nog werk aan de winkel is en dat hun politieke ideologie en theorie nog steeds relevant is.

Patrick Loobuyck 1
Redactielid en moraalfilosoof verbonden aan Universiteit Gent en Universiteit Antwerpen

Noot
1/ Artikel a.d.h.v. Thomas Meyer, Lewis Hinchman (2007), The Theory of Social Democracy, Polity Press, Cambridge, 279 p.

sociaaldemocratie - ideologie - vrijheid

Samenleving & Politiek, Jaargang 15, 2008, nr. 2 (februari), pagina 49 tot 55

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.