Idealiter moet een genereus en duurzaam migratiebeleid inzetten op het toelaten van een mengeling van migranten die snel inzetbaar zijn op onze arbeidsmarkt en van vluchtelingen die dat vaak minder zijn, maar die we om humanitaire redenen binnen nemen. Zo kunnen we proberen om ethische eisen van medemenselijkheid te verzoenen met welbegrepen eigenbelang. Door de instroom van grote aantallen vluchtelingen en door diverse moeilijkheden om illegalen terug te sturen naar hun land van herkomst is het ook moeilijk geworden om een doordacht en duurzaam migratiebeleid uit te denken en te implementeren. Toch zullen we deze moeilijke weg moeten bewandelen. Een ongecontroleerde instroom van vreemdelingen is maatschappelijk immers onverteerbaar.
Afgelopen zomer zijn we er ons pijnlijk van bewust geworden dat het een illusie is dat we in ons landje, of zelfs in Europa, ongestoord een sociaal paradijs kunnen in stand houden terwijl een groot deel van de rest van de wereld aan het verkommeren is in geweld, rechteloosheid en ellende. Jarenlang hebben vele economen voorspeld en hebben gewone mensen gevreesd dat onze welvaartsstaat zou worden kapot geconcurreerd door de geglobaliseerde wereldmarkt. Dat is niet gebeurd. Reeds tientallen jaren houden de Noord-Europese welvaartsstaten uitstekend stand in een wereld waarin een groot deel van de materiële productie (maar lang niet alles) is uitbesteed aan lagelonenlanden. Nu zijn het de migratie- en vluchtelingenstromen die we als een bedreiging ervaren. Dit is een wereld waarin communicatie en transportmiddelen eenvoudig en goedkoop zijn geworden. Mensen van bij ons trekken vlotjes naar Istanbul op citytrip. Niemand kijkt nog op als de buren een exotische reis hebben geboekt. In zo’n wereld is het een illusie te denken dat vluchtelingen uit landen in oorlog, die in uitzichtloze situaties in kampen zitten te vegeteren, de weg naar betere oorden niet zouden vinden.
Het ziet er niet naar uit dat de vluchtelingenstromen vlug zullen opdrogen in de volgende jaren of dat de migratiedruk zal afnemen. Er zijn verontrustende signalen aan de horizon: er zullen klimaatvluchtelingen overkomen. Een groot deel van de Sahel is nu al een overbevolkt stuk woestijn geworden zonder veel perspectief op ontwikkeling. Egypte is een land van 81 miljoen mensen dat voor het ogenblik overleeft dankzij massale Saoedische financiering. Wat als die wegvalt? In tijden van dalende olieprijzen zou dat niet zo vreemd zijn. En wat als in zo’n land - vele keren meer bevolkt dan Syrië - een burgeroorlog zou ontstaan? Wat we de voorbije maanden meemaakten lijkt op een dijkbreuk, met honderdduizenden mensen die, elk met hun eigen geschiedenis als bagage, wanhopig op zoek gaan naar een beter leven voor zichzelf en hun familie. Zelfs als Rusland, Iran en de Verenigde Staten de handen in elkaar slaan om de patstelling in Irak en Syrië te beëindigen, zal het geweld ginds nog niet dadelijk stoppen en zal de migratiedruk blijven bestaan. Wat voor soort beleid kunnen en moeten we in deze omstandigheden voeren?
HOE SOLIDAIR WILLEN WE ZIJN?
In een relatief rijk land is de ethiek van het migratiebeleid altijd een delicate materie. Wie niet dadelijk voor open grenzen pleit, moet aantonen dat zijn houding niet rechtstreeks of onrechtstreeks door verkapt eigenbelang is geïnspireerd. Dat is niet eenvoudig. Vele van mijn linkse vrienden pleiten voor een beperking van de migratie omdat de nieuwkomers op de eerste plaats de armen in eigen land beconcurreren op de arbeidsmarkt en voor huisvesting. Op termijn vormt een omvangrijke migratie misschien zelfs een bedreiging voor de hoogte van leefloon en andere uitkeringen. Het zijn ook niet de meer welgestelden die direct worden geconfronteerd met samenlevingsproblemen in gettowijken. Maar ook de middenklassen voelen zich bedreigd door wat vreemd en onbekend is. Als we ons uitspreken tegen het opengooien van onze grenzen, kunnen we dan garanderen dat deze positie niet eenvoudig een gebrek aan bereidheid tot solidariteit vertaalt?
Er zijn in de literatuur ernstige argumenten te vinden voor open grenzen, maar er zijn even zoveel tegenargumenten. Het pleidooi voor open grenzen vertrekt vaak van een negatief argument: in een wereld met zoveel mobiliteit als de onze kan men illegale migratie enkel tegenhouden door brutale repressie. Daar houden we niet van, vooral omdat we geneigd zijn om het recht op fatsoenlijke levensomstandigheden te laten primeren op de eis van het bezit van de juiste papieren. Willen migreren, is geen misdaad. Een ander argument voor open grenzen verwijst naar het stakeholdersprincipe dat in de bedrijfsethiek algemeen wordt aanvaard. Mensen die een belang (‘a stake’) hebben bij een bepaalde beslissing moeten daarbij ook worden geconsulteerd. Inzake migratie is het echter zo dat ‘wij’, de insiders, de burgers van een land, volgens onze eigen inzichten en procedures beslissen hoe ver we de deur openzetten. Asielzoekers mogen allicht hun verhaal vertellen bij de bevoegde diensten, maar principieel is het zo dat wie aan de deur aanklopt geen inspraak heeft in de regelgeving zelf. Het is wellicht beter om arm te zijn in de voorsteden van Parijs of in Molenbeek dan in de sloppenwijken rond Dakar. Arme mensen ervaren de muren die we optrekken rond onze welvaartsstaten als de meest tastbare vorm van geweld die hen in deze wereldorde wordt aangedaan, veel meer dan de regulering van de internationale handel, maar hun stem wordt niet of nauwelijks gehoord in het debat dat wij in onze parlementen voeren over hun lot.1
Open grenzen worden vooral verdedigd door een merkwaardige coalitie van economen die de vrije markt in alle domeinen willen laten zegevieren en extreem linkse militanten die het kapitalisme graag willen zien ontploffen. Dit zijn niet dadelijk de groepen waarmee ik me wil associëren. Vanuit ethisch standpunt luidt de vraag hoe de solidariteit op wereldvlak gemaximeerd kan worden. Eén mogelijkheid bestaat erin om alle grenzen open te gooien, niet alleen voor geld- en kapitaalbewegingen, maar ook voor mensen. Dan laat men ongeremd de logica van de vrije markt spelen. Economische activiteiten zullen zich verplaatsen naar de plaats waar ze het meest efficiënt kunnen gebeuren en mensen zullen zich verplaatsen naar waar er een aanbod van (goed betaald) werk is. Instituties die vormgeven aan lokale solidariteit zullen in een volstrekt gedereguleerde markt allicht snel weggeveegd worden. Ik pleit voor een alternatieve strategie, waarbij men vertrekt van die lokale vormen van solidariteit, maar waarbij men die geleidelijk uitbreidt naar nieuwe landen en populaties. Geen strategie van het tabula rasa, of van een algemene deregulering dus, maar een geleidelijke beweging waarvoor de uitbouw van de Europese Gemeenschap min of meer model kan staan.
NATIONALISME EN KOSMOPOLITISME
Het debat over migratiebeleid speelt zich af tegen de achtergrond van een meer fundamentele discussie over de morele betekenis van (staats)grenzen. De onenigheid hierover gaat heel diep. Zijn wij op de eerste plaats leden van een bijzondere gemeenschap? Of zijn we eerst en vooral wereldburgers? Enkele jaren geleden inviteerde Jean-Pierre Rondas op Klara een hele reeks bekende filosofen voor gesprekken over deze thematiek. De helft van zijn gasten vond het een evidente ethische eis dat we kosmopolitisch moeten leven, de andere helft vond het al even evident dat we in eerste instantie ethische verplichtingen hebben ten aanzien van onze naasten. Joseph Carens meent dat er geen goede redenen zijn om de bewegingsvrijheid van mensen tussen staten meer in te perken dan de bewegingsvrijheid binnen staten.2 Zijn stelling lijkt echter meer een postulaat dat hij vanzelfsprekend vindt dan het resultaat van een sluitende redenering. Het lijkt wel alsof deze discussie een dovemansgesprek is. Beide clans vallen terug op een ‘laatste woord’ dat verder niet te beargumenteren valt.
Fenomenologen leggen uit dat mensen geen vrije geesten zijn die over de aarde zweven, maar dat ze altijd lichamelijk gesitueerd zijn. We leven in een context die we grotendeels zelf niet gekozen hebben. Ook als we migreren dragen we onszelf mee. Filosofen die bij het communitarisme aanleunen sluiten daarbij aan: gemeenschappen zijn onontbeerlijk voor het welbevinden van hun leden in de mate dat ze de grote levenskeuzes die mensen maken ondersteunen. Mensen zijn weliswaar gekenmerkt door een aanzienlijk aanpassingsvermogen aan nieuwe omgevingen, maar lang niet iedereen is sterk genoeg om ontworteling te verdragen. Filosofen uit de republikeinse traditie stellen dat alleen door engagement voor burgerschapswaarden binnen een lokale politieke gemeenschap vrijbuiterij kan worden tegengegaan. Deze verschillende denkrichtingen convergeren rond de stelling dat de bijzondere plichten die we hebben tegenover onze familie en tegenover de gemeenschap waarin we leven niet zomaar kunnen worden opzijgeschoven door een al te exclusieve focus op algemeen menselijke plichten.
Mensen die neigen naar kosmopolitisme beroepen zich daarentegen op een Samaritaanse moraliteit, en dat behoort inderdaad tot het beste van wat het Christendom aan onze cultuur heeft meegegeven. In de ethische literatuur wordt dit vertaald in het principe van wederzijdse hulp: we zijn moreel verplicht om mensen te helpen die in hoge nood verkeren als we dat kunnen doen met relatief geringe kosten en risico’s voor onszelf. De kostenclausule is natuurlijk voor interpretatie vatbaar. Allicht zijn we niet moreel verplicht om mensen in nood in ons huis op te nemen, maar staten kunnen in dit opzicht veel meer aan dan individuen en gezinnen.
Men hoeft niet per se te kiezen tussen beide sensibiliteiten. De meeste mensen erkennen overlappende loyaliteiten: we zijn zowel lid van een nationale gemeenschap als wereldburger. Er is echter minder overeenstemming over de precieze hiërarchie van onze identificaties. In het verleden heb ik zelf altijd gepleit voor redelijk open grenzen.3 Niet volstrekt open. Ik vond en vind het argument van Michael Walzer hieromtrent vrij overtuigend.4 Menselijk samenleven vraagt om een zekere mate van geslotenheid: ter bescherming van lokale vormen van solidariteit, om gettovorming te vermijden en integratie te vergemakkelijken, en om de eigen taal en cultuur in stand te houden. Als men alle grenzen tussen staten opengooit, dan zal het niet lang duren voor buurten tot kleine forten worden omgevormd, zo stelt Walzer. Het argument dient te worden gekwalificeerd. Culturen bloeien vandaag precies door de confrontatie met andersheid. Maar kleine talen hebben het wel moeilijk om te overleven in een geglobaliseerde wereld, als ze niet kunnen rekenen op vormen van lokale afscherming. Michael Walzer argumenteerde zijn stelling op historische gronden. Lokale gemeenschappen hebben zich pas opengesteld voor vreemdelingen toen de armenzorg niet langer op gemeentelijk vlak, maar nationaal werd georganiseerd. Idealiter zou een wereld zonder grenzen dan transnationale of zelfs wereldomvattende vormen van sociale zekerheid moeten organiseren. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Bij massale instroom van migranten en vluchtelingen dreigt de belasting van lokale gemeenschappen, ook binnen nationale welvaartsstaten, toe te nemen.
De objectie tegen Walzer lijkt voor de hand te liggen. Is dit nog wel een moreel argument? Wordt deze positie niet eerder ingegeven door beschouwingen van politieke opportuniteit? Ik vind dit soort consideraties evenwel niet verwaarloosbaar. Ik pleit voor een gastvrij beleid, maar dat moet dan wel duurzaam zijn. Het is niet verstandig om de deuren zo wijd open te zetten dat op de kortste keren een terugslag-effect ontstaat en de deuren vervolgens keihard dichtgeslagen worden. Daarom is mijn stelling altijd geweest dat we meer mensen moesten toelaten dan we deden, maar dat we moeten letten op het maatschappelijke draagvlak hiervoor. Dat wil zeggen: we moeten ervoor zorgen dat we de juiste mengeling van migranten binnenkrijgen. Enerzijds mensen die vrij snel inzetbaar zijn in onze economie, en anderzijds mensen bij wie dat meer tijd zal vragen, of misschien zelf helemaal niet zal lukken, maar die we om humanitaire redenen binnenlaten.
EEN MIGRATIEQUOTUM?
Concreet betekent dit op de eerste plaats dat we politieke vluchtelingen onvoorwaardelijk moeten opnemen. Dit zijn mensen wiens leven bedreigd wordt in eigen land. Hierover moet niet gemarchandeerd worden. Economische inzetbaarheid is geen voorwaarde voor de opvang van wie vlucht voor geweld en vervolging. Wie beantwoordt aan de regels van de asielwetgeving moet toegang tot het territorium krijgen. Het verdrag van Genève is misschien enigszins gedateerd, en is al vaak geherinterpreteerd, maar de basisintuïtie die eraan ten grondslag ligt dient onvoorwaardelijk te worden gerespecteerd.
Daarnaast heb ik vroeger gepleit voor een quotumregeling voor arbeidsmigranten naar Canadees model. Er zijn vele mensen die naar een Europees land willen overkomen, niet omwille van politieke vervolging, maar eenvoudig omdat ze hier betere kansen zien om een fatsoenlijk leven uit te bouwen voor zichzelf en hun familie, en eventueel ook om geld terug te kunnen sturen naar hun familie in het thuisland. Dit is niet oneerbaar. Men kan illegalen slechts met goed fatsoen het land uitzetten als er legale manieren zijn om binnen te komen. Vandaar het idee van de quotumregeling. Wellicht zouden er meer gegadigden zijn dan plaatsen die worden opengesteld. Ik pleitte dus voor een gewogen loterij. Wie een knelpuntberoep kan invullen, of wie de lokale taal reeds beheerst kan meer lotjes krijgen dan wie minder kansen heeft op de arbeidsmarkt. Maar ook deze laatsten, mensen die we niet dadelijk nodig hebben, kunnen een ticket voor de loterij krijgen. Dat is dan het ethische supplement dat ingebouwd wordt in het migratiequotum.
In de voorbije twintig jaar is het echter steeds moeilijker geworden om dit voorstel te verdedigen in het publieke debat. Vooreerst zijn de grenzen binnen Europa gaandeweg opengesteld. Arme Polen, Roemenen en Bulgaren zijn het werk komen doen dat Belgen, autochtoon of allochtoon, niet meer wilden of konden doen. Hier gelden geen quota. Dit is verdedigbaar, maar een regulering voor het vermijden van sociale dumping ware welkom geweest. Bovendien zijn heel wat minder en meer gekwalificeerde jobs uitbesteed aan werknemers in lagelonenlanden. Onze ‘behoefte’ aan migratie om de knelpuntberoepen in te vullen is zo verminderd. Vervolgens zijn ondanks de migratiestop vele mensen van buiten Europa binnengekomen via gezinshereniging. Dit zijn vaak niet de best geschoolde mensen. Ze komen vaak terecht in informele economische activiteiten en dragen zo niet echt veel bij tot de bloei van onze economie. Men kan hieraan wel wat sleutelen in de marge en dat heeft men in vele landen ook gedaan door de minimumleeftijd voor huwelijksmigratie op te trekken en door garanties te eisen met betrekking tot het levensonderhoud van migranten die binnenkomen via gezinshereniging, maar uiteindelijk gaat het hier toch om een mensenrecht waaraan niet te tornen valt.
Daar komt nog bij dat de grenzen van het Europa van de Schengenlanden relatief poreus zijn. Vele illegale migranten wurmen zich binnen: als toeristen die blijven na het verstrijken van hun visum, als studenten die niet meer naar huis willen terugkeren, met de ‘hulp’ van mensensmokkelaars, door een oneigenlijk beroep op het asielrecht. Nu blijkt dat vele van die illegalen om allerlei redenen niet kunnen worden teruggestuurd naar hun land van herkomst. Slimme advocaten hebben het veld van de mensenrechten alsmaar verder uitgebreid. Illegalen hebben recht op basisgezondheidszorg, op onderwijs voor hun kinderen, op opschorting van uitzetting zolang hun kinderen nog studeren. Vaak wordt zo een levensgrote paradox gecreëerd: mensen hebben allerlei rechten, behalve het formele recht om er te zijn. Zo ontstaat dan een voldongen feit. Uitzetting wordt dan heel erg moeilijk. Uiteindelijk wordt de situatie van vele van die mensen dan toch geregulariseerd.
Als er een steeds grotere oncontroleerbare instroom van migranten plaatsvindt, dan wordt de vraag om een quotum futiel. Sceptische politici voeren aan dat dit toch de instroom van illegalen niet tegenhoudt. Het gevolg is dat het onmogelijk wordt om een weloverwogen migratiebeleid, dat mikt op een goede mix van meer en minder inzetbare mensen, te voeren. We zien in ons land duidelijk de gevolgen van deze situatie. Slechts ongeveer een derde van de migranten en vluchtelingen is aan het werk. Ook de structuur van ‘incentives’ die zo wordt gecreëerd, zit fout. Potentiële migranten en vluchtelingen krijgen impliciet de boodschap dat ze zich maar op één of andere manier moeten binnen wurmen, en dan voldoende lang moeten volhouden om uiteindelijk hun situatie geregulariseerd te zien. Een gedoogbeleid heeft dus een aanzuigeffect. Als geen enkele regulering van de instroom van vluchtelingen en migranten houdbaar blijkt, dan vrees ik dat het draagvlak voor het genereuze migratiebeleid dat ik altijd heb verdedigd snel kan verdwijnen.
GENEREUS, EN DUS STRENG
Alle begrip voor mensen die een betere toekomst zoeken, maar hierbij zal men toch een aantal minimale regels moeten respecteren. Eén van die regels is dat kandidaten voor migratie zich moeten aanmelden in ambassades en consulaten, en dat vluchtelingen zich moeten laten registreren aan de grenzen van de Schengenzone. De eersten moeten in hun land wachten op toestemming. De tweeden kunnen niet zomaar naar het land van hun keuze trekken, maar dienen idealiter te worden opgevangen in centra, van waaruit ze over de verschillende Europese landen worden verdeeld. Eventueel kan men hierbij de suggestie van verhandelbare migratiequota hanteren, zoals die is uitgewerkt door Axel Gosseries, een rechtsfilosoof van Louvain-la-Neuve.5 Landen die minder vluchtelingen willen opvangen, kunnen dan andere landen betalen om dat in hun plaats te doen, en wel volgens fatsoenlijke standaarden. Bemerk overigens dat hierbij geen mensen worden verhandeld, maar wel quota. Men kan hierbij in zekere mate rekening houden met de voorkeuren van de vluchtelingen zelf, en met de banden die ze eventueel al hebben in bepaalde landen, maar hieraan zijn zeker limieten. Willen we een duurzaam migratiebeleid handhaven in tijden van massale instroom van mensen, dan moeten we de illusie opgeven dat dit kan zonder strenge handhaving van een aantal regels. Uitzetting van wie zich niet aan de regels houdt, is mijns inziens de prijs die we moeten betalen voor het bewaren van een genereus instroombeleid.
Het verschil tussen de quotumregeling die ik vroeger heb voorgesteld en degene die zich nu opdringt binnen de Schengenzone, is dat de eerste gold voor een beperkt aantal economische migranten en de tweede voor (in principe alle) politieke vluchtelingen en oorlogsslachtoffers die zich aanmelden. Nu is het wel zo dat we uit de ethische literatuur over migratiebeleid kunnen leren dat het onderscheid tussen asielzoekers en migranten, tussen politieke vluchtelingen en economisch gemotiveerde migranten niet erg duidelijk en zelfs enigszins willekeurig is. Er zijn duizend redenen waarom mensen hun land verlaten. Sommigen ontvluchten oorlog en geweld. Politieke militanten vluchten voor vervolging. Anderen ontvluchten rechtsonzekerheid in één van die falende staten, of ze willen ontsnappen aan de autoriteit van hun vader of familie. Ze willen niet opgeroepen worden voor legerdienst of ze verwerpen een gedwongen of gearrangeerd huwelijk. Sommigen worden door hun familie uitgestuurd (en hun reis wordt als een investering gefinancierd) om in een rijk land geld te verdienen, waarbij ze dan geacht worden een deel terug te sturen om hun familie thuis te onderhouden. Sommigen zien gewoon geen toekomst in eigen land. Voor al die redenen kan men gemakkelijk begrip opbrengen. Als we niet iedereen zonder meer willen toelaten, dan moeten we evenwel op één of andere manier triëren. En dit zal onvermijdelijk gebeuren aan de hand van vuistregels die in zekere mate betwistbaar zijn. De criteria van de conventie van Genève zijn betwistbaar, maar andere criteria zullen dat ook zijn.
Ik denk niet dat een filosoof aan zijn werktafel alle problemen van de wereld kan ‘oplossen’. In de huidige situatie van massale instroom van mensen binnen de Europese grenzen blijft de grote vraag voor mij in hoeverre we de gang van zaken moeten ondergaan en in welke mate we toch nog ruimte kunnen creëren voor een echt migratiebeleid, waarbij we mikken op wat ik hierboven ‘de juiste mengeling van meer en minder inzetbare migranten’ heb genoemd. Bevolkingsgroei is op langere termijn één van de belangrijkste determinanten van economische groei. Die bevolkingsgroei kan bij ons alleen door migratie komen. Migratie kan onze Europese landen tot voordeel strekken (en of we dat willen of niet, voorbij alle ethische argumenten, is dit een belangrijk gegeven in politieke debatten), als we de nieuwkomers snel in onze maatschappij kunnen integreren en aan het werk krijgen.
Ik ben er niet zeker van dat dat zo makkelijk zal lukken met mensen uit oorlogsgebieden. In Duitsland ontdekt men nu reeds dat de Syrische inwijkelingen lang niet zo hooggeschoold zijn als men gedacht had. Maar er is meer. Familievaders gaan op de vlucht omdat ze hun rol niet meer kunnen vervullen: ze slagen er niet langer in hun gezin te beschermen en te voeden. Als ze hier aankomen, ontdekken ze echter vaak dat dat in het land van aankomst ook maar heel moeilijk lukt. Ze kennen de taal niet, ze vinden moeilijk werk, ze moeten zich herscholen, hun diploma’s worden maar moeizaam erkend. Hun vrouw en kinderen integreren zich vaak makkelijker dan de pater familias. Dit geeft getraumatiseerde mensen en ontwrichte gezinnen, die veel hulp en begeleiding nodig hebben.
Er is ten slotte nog een ander delicaat probleem. Willen we vreemdelingen snel inzetten in onze economie, dan moeten we alles zetten op een snelle integratie. Maar dit is in een hoog ontwikkelde kenniseconomie een dure onderneming. Wellicht is er een afruil tussen de kwaliteit van de opvang van migranten en vluchtelingen enerzijds en de aantallen die men kan opnemen. Hoe beter de sociale opvang en de begeleiding van nieuwkomers, hoe duurder ze ook wordt, en hoe groter de bekoring wordt om de aantallen nieuwkomers te beperken. Dat is de reden waarom de Verenigde Staten veel meer illegale migranten, meestal uit Mexico, Midden- en Zuid-Amerika, kunnen tolereren dan de meeste Europese landen. Ginds is er geen leefloon, en hebben migranten heel weinig sociaaleconomische rechten. Ze moeten hard werken om voor zichzelf te zorgen. Er is niets anders. Men hoort nu reeds dat ook in Europa pleidooien worden gehouden om de normen voor sociale bescherming van nieuwkomers te verlagen. Dit gaat regelrecht in tegen onze sociale tradities en ik heb hier geen sympathie voor.
Als we deze richting niet willen uitgaan, dan versterkt dit mijn pleidooi om asiel en migratie op een geordende en gecontroleerde manier te laten verlopen. Paradoxaal genoeg moet een genereus migratiebeleid dat de fundamenten van onze welvaartsstaat intact houdt ook een aantal regels streng handhaven.
Antoon Vandevelde
Centrum voor Economie en Ethiek, Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, KU Leuven
Noten
1/ Voor een ethische reflectie vanuit het standpunt van de ‘global poor’, zie Kieran Oberman, Poverty and Immigration Policy, in: American Political Science Review, vol. 109, n° 2, May 2015, pp. 234-251.
2/ Joseph Carens, Immigration, Welfare and Justice, in: Warren Schwartz (ed.), Justice in Immigration, Cambridge MA, Cambridge University Press, 1995, pp. 1-17.
3/ Migratiequotum of gedoogbeleid - over enkele moeilijke keuzes in het migratiebeleid, in: Boeve L., Haers J. (red.), God Ondergronds, opstellen voor een theologisch vrijdenker aangeboden aan Professor Georges De Schrijver, Averbode, 2001, pp. 149-160, ook gepubliceerd in Noordzuid Cahier, Jg. 26, nr 3, sept. 2001, pp. 67-78. Zie ook Veit Baders pleidooi voor ‘fairly open borders’ in The Ethics of Migration, in: Constellations, Vol. 12, n° 3, 2005, pp. 331-361.
4/ Michael Walzer, Spheres of Justice, New York, Basic Books, 1983, Ch. 2.
5/ Axel Gosseries & David De la Croix, Procreation, Migration and Tradable Quotas, in: R. Clark, A. Mason & N. Ogawa (eds.), Population Aging, Intergenerational Transfers and the Macroeconomy, Cheltenham, Edward Elgar, 2007, pp. 227-249.
solidariteit - migratie - vluchtelingencrisis
Samenleving & Politiek, Jaargang 22, 2015, nr. 10 (december), pagina 4 tot 12
VRAGEN OVER SOLIDARITEIT
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.