Nu massaal investeren in de klimaattransitie toomt de inflatie in en laat het loonaandeel in de economie stijgen. De rente verhogen verzwakt werknemers, bemoeilijkt de transitie en verergert de gevolgen van de inflatie.
INFLATIE ALS POLITIEK FENOMEEN
Dat iedereen verliest bij hoge inflatie is een fabel. Inflatie is een fundamenteel politiek fenomeen, het resultaat van de machtsverhoudingen tussen verschillende groepen. Niet alleen tussen werkgevers en werknemers, maar ook binnen elke klasse.
De eerste overduidelijke winnaars zijn de producenten van fossiele brandstoffen. De overwinsten in de fossiele industrie zijn fenomenaal, en dat zowel bij westerse bedrijven als bij autocratische regimes in olieproducerende landen. De 25 grootste fossiele bedrijven maakten in 2021 – dus nog voor de waanzinnige prijsstijgingen van 2022 – meer dan 200 miljard dollar winst. Dit jaar zullen deze bedrijven, en hun welstellende aandeelhouders welteverstaan, geen windeieren leggen. De hoge energie- en grondstoffenprijzen zijn dan weer een kost voor veel andere industrieën. Maar of die kost voor hen daadwerkelijk zal leiden tot lagere winsten hangt volledig af van de macht van deze bedrijven. Als zij erin slagen om de hogere kosten volledig door te rekenen naar hogere prijzen zullen ook zij, en opnieuw hun aandeelhouders, geen boterham – belegd met kaviaar welteverstaan – minder eten. Bovendien zijn er steeds meer indicaties dat een aantal bedrijven erin slagen hun prijzen te verhogen bovenop de prijsstijgingen in energie en inputs. Ze misbruiken dus de huidige, zeer geconcentreerde, opleving van de inflatie om hun winsten op te krikken, wat natuurlijk resulteert in verdere verspreiding van die inflatie.
In de hele westerse wereld kruipen de winstmarges omhoog (Eeckhout, 2021), maar vooral tijdens de coronacrisis en heel specifiek in 2021 blijken deze in onder andere België flink te zijn opgekrikt (FIGUUR 1). We hebben dus te maken met een zeer sterke prijsstijging van energie die langzaam doorsijpelt in andere sectoren van de economie, deels als afspiegeling van de toegenomen exogene energiekosten en aan herstel gerelateerde inputkosten, maar eveneens als gevolg van het vermogen van bedrijven om hun winstmarges te verhogen. Bedrijven boeken historische winsten als gevolg van hun macht. Een stijging van de inputprijzen zou evengoed kunnen worden opgevangen door een afname van de winsten, maar bedrijven kiezen er – natuurlijk - voor om hun winsten in stand te houden of zelfs te verhogen. Wanneer bedrijven hun prijzen verhogen gebruiken ze hun machtspositie om de winsten te verhogen. De resulterende inflatie is dus een uitdrukking van de machtsstrijd tussen klassen, een distributief fenomeen met winnaars en verliezers.
Wanneer economen erkennen dat bedrijven macht hebben om hun prijzen te zetten boven hun kosten – en dus winst maken –, schuiven ze consequent één maatregel naar voren: de overheid moet de concurrentie aanscherpen, oligopolies opbreken en de echte markt terug laten functioneren. Deze maatregel is in theorie zeker nuttig, want perfecte concurrentie houdt in principe in dat bedrijven (quasi) nul euro winst maken, maar in de realiteit miskent het de fundamentele politieke macht van het bedrijfsleven en haar aandeelhouders. Het miskent de invloed van het bedrijfsleven op de politiek, het miskent de realiteit van de vele drukkingsmiddelen waar het bedrijfsleven over beschikt en het miskent al zeker de inherente tendens tot monopolisering binnen een kapitalistische economie. De concurrentie versterken heeft bovendien ook een venijnig neveneffect. Het zijn vaak de werknemers die het gelag betalen met lage lonen en slechte arbeidsvoorwaarden. In naam van de concurrentie wordt er maar al te vaak druk uitgeoefend om verworven rechten te ondermijnen of de verdere uitbreiding ervan tegen te houden. Waar pogingen op Europees, Amerikaans of Chinees niveau om Big Tech op te breken lovenswaardig zijn, als politiek project blijft het bereiken van perfecte concurrentie een fata morgana, een waanbeeld dat de bestaande machtsverhoudingen bestendigt.
We moeten inzien dat macht de hoeksteen is van de economie. Dus als je de macht van de ene groep wilt breken, moet je de antithese ervan versterken: de werknemers of, beter, de vakbonden. Of je nu de concurrentie wil aanscherpen of oligopolisten laat betijen, het is het gewicht dat werknemers in de schaal kunnen werpen dat zal bepalen in wat voor samenleving we leven. Als de vakbonden sterk staan, zal elke prijsstijging worden opgevangen door een stijging van de lonen. Als de vakbonden sterk staan, zullen lonen daarbovenop stijgen met de stijging van de productiviteit, sterker stijgen dus dan de inflatie.
Een dergelijke situatie kenden we in de decennia na de Tweede Wereldoorlog. Lonen (en arbeidsvoorwaarden) stegen mee met de prijzen en de productiviteit, waardoor de winstmarges van bedrijven constant bleven, of zelfs daalden (FIGUUR 2). Wat er sindsdien is veranderd, is niet een plotse afname van de concurrentie waardoor oligopolisten ineens meer winst konden maken, maar een (georganiseerde) afkalving van de vakbondsmacht, waardoor de lonen niet meer meestegen met de inflatie en/of de productiviteit. Het resultaat is de situatie waar we nu in zitten: torenhoge winsten bij het bedrijfsleven, stijgende ongelijkheid en een dalend aandeel van de lonen in de economie. Wanneer bedrijven de macht hebben om de prijzen te laten stijgen, moeten werknemers die macht balanceren en vechten voor hogere lonen.
HUIDIGE INFLATIE EN HAAR GEVOLGEN
Inflatie is echter geen homogeen fenomeen. Het betekent niet per se dat alles duurder wordt. Meestal stijgen de prijzen van sommige goederen en diensten sterker dan anderen, of soms daalt de prijs van het ene product terwijl dat van een ander juist heel sterk stijgt. Wat wij inflatie noemen is de toename van een bepaalde index, meestal de HICP (de geharmoniseerde index van consumptieprijzen), en deze bestaat uit de combinatie van heel veel verschillende goederen en diensten. Cruciaal hierbij is dat die index sterk kan stijgen zonder dat er zich een algemene prijsverhoging voordoet.
En dat is precies wat er nu aan de hand is. De index stijgt met meer dan 9%. Historisch, wordt er gezegd. Catastrofaal, wordt er gezegd. Maar wanneer we kijken naar wat er schuilt achter die index krijgen we een ander en genuanceerder beeld van wat er gaande is. De grootste drijver van de hoge inflatie blijft veruit de component energie (FIGUUR 3). Daar stijgen de prijzen met 65%, wat de algemene index natuurlijk de hoogte induwt. Wanneer we een index bekijken zonder deze component energie blijft de prijsstijging beperkt tot 3,5%. Dat lijkt redelijk veel, maar is geen reden tot paniek. De prijs van diensten stijgt met 3,2%, terwijl die van voeding en industriegoederen stijgt met 3%, wat vooral te wijten is aan de oorlog enerzijds en de blijvende problemen in aanvoerketens als gevolg van de pandemie anderzijds. Sommigen prijzen stijgen zelfs helemaal niet, zoals Telecommunicatie, Educatie en Gezondheid, en sommige dalen zelfs, zoals die van het Openbaar vervoer. Inflatie is niet universeel, maar contextueel. Ook ons antwoord op inflatie moet dus specifiek zijn.
De huidige energiegedreven inflatie wringt een wig tussen werknemers met een hoog inkomen en zij met een laag inkomen. Zij die wonen in een goed geïsoleerd huis en zich verplaatsen met het openbaar vervoer of de fiets, merken amper iets van die prijsstijgingen. Echter, voor mensen die wonen in slecht geïsoleerde huurwoningen, die geen andere keuze hebben dan zich met de wagen te verplaatsen, voor hen brengt de huidige inflatie armoede over de deur. België kent het fantastische systeem van de loonindexering, een relict uit de tijd dat vakbonden sterk stonden en een bolwerk tegen de erosie van de lonen en het loonaandeel. Voor de meeste mensen volstaat de indexering om de energieschok op te vangen. Voor de groep aan de onderkant van de inkomensverdeling niet. Zij moeten worden geholpen.
Inflatie hoeft geen groot probleem te zijn indien de lonen mee stijgen, en zij die uit de boot vallen worden ondersteund. Inflatie kan in dat geval zelfs een positief effect hebben op de vermogensongelijkheid. Wie spaart verliest, wie schulden heeft wint. Om de reële impact van inflatie op de samenleving te bepalen is het dus belangrijk om te kijken naar de verdeling van zowel het spaargeld als de uitstaande schuld. FIGUUR 4 geeft een indicatie van de verdeling van het geld op betaal- en spaarrekeningen, het inkomen en de totale uitstaande schuld op basis van de beschikbare data voor België uit de Household Finance and Consumption Survey (2017). Dat spaargeld lijkt heel erg geconcentreerd aan de top van de vermogensverdeling, terwijl de schulden vooral bij de middenklasse zitten in de vorm van hypotheken. Een inflatieopleving kan wat betreft vermogens dus macro-economisch herverdelend werken. Mensen met een flinke spaarpot verliezen wat, mensen met schulden winnen wat en voor mensen zonder een van beide verandert er niks en is het enige wat telt het huidige inkomen. Wat betreft het effect op vermogens is er dus weinig reden tot zorg; de impliciete herverdeling zou zelfs welkom kunnen zijn. Ook de overheid heeft baat bij hogere inflatie, de schuldgraad neemt af en e reële rentelasten zijn negatief. Ook dat is een positief effect van de inflatie.
Inflatie is dus niet homogeen, noch universeel slecht. Haar oorzaken en gevolgen hangen cruciaal af van de machtsbalans tussen sectoren en klassen. Ons antwoord op inflatie moet dan ook genuanceerd en doordacht zijn, een renteverhoging is dat niet.
DE RENTE ALS VIJAND VAN DE WERKNEMER
Met de hoge inflatie gaan er steeds meer stemmen op om hard op de monetaire rem te gaan staan. De ambassadeurs van een renteverhoging bepleiten hun zaak met het argument dat de inflatie de meest kwetsbaren schaadt. Wel, een renteverhoging zou diezelfde groep mensen dubbel zo hard treffen.
De renteverhoging heeft één voorname doelstelling: de economie vertragen. Enerzijds door de mensen zodanig te verarmen dat ze minder zullen gaan consumeren, en anderzijds door de investeringskosten voor bedrijven zo op te krikken dat de ontwikkeling van nieuwe producten of extra capaciteit bemoeilijkt wordt. Daarnaast dwingt de toenemende rentelast de overheid tot besparingen en neemt de export af door de hogere wisselkoers. Dit alles vertraagt de economische groei en leidt tot werkloosheid. Het doel van een (serieuze) renteverhoging is in essentie om zodanig veel mensen werkloos te maken dat de lonen van de andere werknemers niet meer toenemen, in essentie om de macht van de werknemers te breken. Dit koelt op termijn de inflatie af, maar niet voordat het loonaandeel in de economie eerst is achteruit gegaan. Een forse renteverhoging is enkel gerechtvaardigd wanneer de economie zo goed boert dat de lonen en de koopkracht zodanig snel stijgen dat bedrijven erdoor failliet gaan. Maar dat is nu helemaal niet het geval. De lonen blijven in Europa ver achter op de inflatie, het bbp blijft onder haar niveau van voor de coronacrisis en de werkloosheid is nog te hoog. Mensen in een precaire situatie en zij in de lagere middenklasse worden zo dubbel gestraft door een renteverhoging. Ten eerste doordat ze werkloos worden of hun lonen niet meer zien toenemen, en ten tweede omdat in de huidige context het effect van renteverhoging op de inflatie quasi nihil zal zijn. De werknemers blijven dan over met werkloosheid, stagnerende lonen en hoge inflatie.
De rente verhogen zal onze afhankelijkheid van fossiele energie niet verlagen, noch zal het de wielen van onze aanvoerketens smeren. Integendeel, het verhoogt de kost van investeringen in energiezuinigheid (isolatie, warmtepompen, energie-efficiëntere productieprocessen), hernieuwbare energieopwekking en herlokalisering van de productieketens. Bovendien zou een renteverhoging dramatische gevolgen hebben voor Zuid-Europese landen, die veel kwetsbaarder zijn voor renteschommelingen. De rente verhogen zou zelfs kunnen leiden tot een heruitgave van de eurocrisis, omdat de Europese economie het eigenlijk helemaal niet zo goed doet (FIGUUR 5). We zijn nog lang niet hersteld van de coronacrisis en sommige landen zelfs nog niet van de eurocrisis. Mocht de ECB niet al de gaspedaal volledig ingedrukt hebben, zou ze op dit moment zelfs een tandje moeten bijsteken. En zeker niet op de rem gaan staan.
EEN OVERHEID MET EEN PLAN
We moeten investeren in energie-efficiëntie en de productie van hernieuwbare energie, zo simpel is het. In de laatste drie maanden van 2021 importeerde België voor meer dan 17 miljard euro olie en gas. Dit is een waanzinnige hoeveelheid geld die verdwijnt uit onze economie. Dit is meer dan wat de overheid jaarlijks besteedt aan ziekte- en werkloosheidsuitkeringen. Stel je voor wat wij, overheden, bedrijven en huishoudens zouden kunnen aanvangen met een dergelijke som. Elke hoeveelheid fossiele energie die we kunnen uitsparen, betekent dus niet enkel veel geld dat we voor andere doeleinden kunnen gebruiken, ook niet enkel dat we geen oorlog in onze voortuin financieren, maar ook dat ons klimaat niet naar de knoppen gaat. En ja, ons op redelijk korte termijn loskoppelen van olie en gas zal waarschijnlijk meer kosten dan dat, maar dat zijn eenmalige kosten en bovendien is elke investering die we maken om ons van die afhankelijkheid te verlossen een injectie in onze economie die zorgt voor tewerkstelling in de bouw en de industrie, wat de macht van werknemers vergroot. Om de huidige exogene energie-inflatie de kop in te drukken en in de toekomst een Europees en wereldwijd competitief voordeel te behalen, moeten bedrijven nu massaal investeren om de energie-efficiëntie van hun productieproces te verhogen. Ook de overheid moet de handen uit de mouwen steken. Want het beste wat ze kan doen om de inflatie op de middellange termijn in te tomen is om het aanbod hernieuwbare energie fors te verruimen, alternatieven voor de individuele persoonswagen te versterken en dwingender op te treden naar bedrijven en burgers toe. Ook wij moeten ons huiswerk doen door de energie-efficiëntie van de eigen woning op te krikken (70% van de gezinnen bezit een eigen woning), onze mobiliteit te herdenken, en ja federale overheid, ook door onze verwarming een graadje lager te zetten.
Het wordt tijd dat de overheid komt met een plan om zo snel mogelijk af te geraken van fossiele brandstoffen. We zouden eigenaars van een tweede, derde of vierde woning bijvoorbeeld kunnen verplichten om binnen een termijn van een aantal jaar alle woningen vanaf een bepaald EPC label te renoveren en te voorzien van zonnepanelen en een warmtepomp. Dit helpt voor het klimaat, voor de lokale tewerkstelling en voor de portemonnee van de huurders. Kunnen sommige eigenaars dat niet betalen voor hun zoveelste woning, tant pis, dan moeten ze de woning in kwestie verkopen. Als de huizenprijzen daarmee een beetje zakken, dan is dat mooi meegenomen. Het is aan experts om uit te zoeken wat de beste (lees: snelste) manier is om van fossiele energie af te geraken, maar het moet nu gebeuren, want bij elke dag uitstel vloeit er 190 miljoen euro uit ons land weg.
Het intomen van de energie-inflatie vereist op alle vlakken méér investeringen in (strategische) infrastructuur, energiezuinigheid en alternatieve energiebronnen.
Het intomen van de energie-inflatie vereist op alle vlakken méér investeringen in (strategische) infrastructuur, energiezuinigheid en alternatieve energiebronnen. Inflatie kan in deze als een welkome bondgenoot fungeren, een hogere inflatie maakt dergelijke investeringen namelijk alleen maar aantrekkelijker, terwijl de lage rente ze betaalbaar houdt.
EEN MOOIERE TOEKOMST
Een dergelijke forse verhoging van de investeringen zal op korte termijn de economie stimuleren, de werkloosheid doen afnemen en de macht van werknemers om de lonen te verhogen vergroten. Een krappe arbeidsmarkt biedt de vakbonden de macht om in het offensief te gaan, om de trend van alsmaar hogere winsten en een lager loonaandeel om te keren.
We moeten die kans grijpen, ons verzetten tegen renteverhogingen en de strijd voeren voor massale investeringen in de sociaal rechtvaardige transitie. Het resultaat over een aantal jaar is dan een combinatie van dalende energieprijzen (en vooral -uitgaven) en stijgende lonen, waardoor de inflatie stabiliseert, het loonaandeel in de economie toeneemt en de ongelijkheid en uitstoot van broeikasgassen afneemt. En, als we ons collectief aansluiten bij een vakbond, wie weet, een mooiere toekomst.
Samenleving & Politiek, Jaargang 29, 2022, nr. 5 (mei), pagina 26 tot 33
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.