Het inflatiespook mag een hervorming van de loonwet niet in de weg staan. Want sinds 2008 zijn de reële lonen van Belgische werknemers niet gestegen.
In een context van hoge inflatie en de daarmee verbonden versnelde indexering lijkt de syndicale eis voor een drastische hervorming van de wet op de loonvorming – de wet van '96 – moeilijk vol te houden. Niets is echter minder waar als het volledige sociaaleconomische plaatje in beschouwing wordt genomen.
LOONVORMING UITGELEGD
Laat ons beginnen met een schets van onze loonvorming: de basis van onze loonvorming ligt in de indexaties en barema's. Die verhogingen zijn steeds gegarandeerd. Het indexmechanisme is sectorafhankelijk (moment en frequentie van indexering) en dus zeker niet uniform voor de hele economie. Indexaanpassingen zijn slechts aanpassingen aan gestegen prijzen. Het houdt geen rekening met een stijgende productiviteit of hogere bedrijfswinsten. Om die laatste stijging te verrekenen in de lonen wordt tweejaarlijks een interprofessioneel overleg (over alle sectoren heen) tussen werkgevers en vakbonden georganiseerd waarbij een loonmarge wordt vastgelegd. Die marge bepaalt de loonstijgingen bovenop de index in alle sectoren. Na een interprofessioneel akkoord kunnen de sectoren aan de slag binnen hun paritaire comités. Dat systeem lijkt logisch en rechtvaardig in elkaar te zitten, maar dat is het al lang niet meer.
LOONSTIJGINGEN VOLGEN DE WELVAART NIET
In een rechtvaardige economie stijgen lonen aan hetzelfde ritme van de prijzen en de productiviteit. Op die manier krijgen werknemers de gestegen prijzen gecompenseerd en delen zij mee in de stijgende bedrijfsopbrengsten. Een uur arbeid brengt jaar op jaar immers steeds meer op voor bedrijven, zelfs na correctie van inflatie. De vaststelling is echter dat sinds de financiële crisis van 2008 de koopkracht van Belgische werknemers plafonneert. In economische termen: de reële lonen (brutolonen na aftrek inflatie) zijn niet gestegen. Dat is opmerkelijk om twee redenen. Sinds 2008 is de productiviteit van de Belgische werknemers wél gestegen. Zoals gezegd: werknemers brengen dus per gewerkt uur meer op voor het bedrijf, zelfs rekening houdend met prijsstijgingen. Die stijgende productiviteit zien ze niet weerspiegeld in hun loon. Ten tweede stegen in de eurozone de reële lonen gemiddeld met 7% (GRAFIEK 1). De koopkracht ging er dus in andere landen stevig op vooruit, terwijl Belgische werknemers al meer dan een decennium ter plaatse trappelen.
Er zijn twee verklaringen te geven voor dit fenomeen: ondoordacht beleid van de regering-Michel en een kaduke wetgeving. De indexsprong in 2015 zorgde voor een duidelijk koopkrachtverlies voor iedereen. Daarnaast paste de regering-Michel de loonwet aan. In twee bewegingen werd de portefeuille van werknemers lichter gemaakt: enerzijds manipuleerde ze de berekening van de loonmarge en anderzijds werd de loonmarge manu militari een maximale marge, waar ze in een verleden slechts een indicatie gaf aan de sectoren. Sectoren konden met andere woorden naargelang hun economische realiteit iets meer onderhandelen dan wat er op interprofessioneel niveau was afgesproken. Maar daarover later meer. Het gevolg is dat Belgische werknemers al jaren enkel de gestegen prijzen gecompenseerd zien, maar niet langer hun rechtvaardig deel van de geproduceerde welvaart krijgen. De koopkrachtevolutie ligt plat op de buik en Belgische werknemers begonnen dus met een historische achterstand aan de huidige inflatiecrisis.
HET INFLATIESPOOK
En dan breekt een energiecrisis en oorlog uit. In combinatie met aanvoerproblemen en een sneller dan voorzien heropstarten van de economie gaf dat de perfecte cocktail voor een inflatiebom. Gelukkig doet de automatische indexering grotendeels haar werk. Op dit ogenblik is ze de beste bescherming tegen koopkrachtverlies bij werknemers en uitkeringsgerechtigden zowel volgens de Nationale Bank, universitair onderzoek, de Europese Commissie maar ook de Belgische regering zelf. Ze blijkt niet enkel nodig vanuit een sociale hoek, maar ook vanuit een economische: in tijden van economische onzekerheid zijn stabiele gezinsinkomens noodzakelijk om een recessie te vermijden.
Maar toch laat ook de indexatie steken vallen. De indexering dekt de prijsstijgingen niet volledig. Inflatiepieken worden afgetopt, brandstofprijzen worden niet meegerekend en de loonaanpassingen volgen vaak maanden na de facturen. Het fenomeen van waanzinnig gestegen voorschotfacturen voor gas en elektriciteit is een sprekend voorbeeld. Het grootste paritair comité voor de bedienden, PC 200, kent een jaarlijkse indexatie waardoor ze nu met de kosten worden geconfronteerd, maar een potentiële indexatie maar over zeven maanden zullen krijgen.
Het is opmerkelijk om een divers pluimage politici de automatische indexering te horen verdedigen. En dat uit onverwachte hoeken van het politieke spectrum: MR-voorzitter Georges-Louis Bouchez sloot al in januari pertinent een indexsprong uit als oplossing voor de stijgende kosten bij bedrijven. Premier Alexander De Croo roemt wekelijks de automatische indexering als buffer tegen de stijgende prijzen. Het is frappant dat liberalen de automatische indexering – een uitgesproken sociaal mechanisme – gebruiken om zich in te dekken tegen het failliet van een geliberaliseerde energiemarkt.
Hun redenering is deels nobel, deels cynisch. Liberalen houden niet van de automatische indexering, dat weten we al langer. Ze beseffen echter dat wanneer ze aan de index raken een liberale verworvenheid uit de vorige regering gevaar loopt: de verstrengde loonwet. In het hoofd van de liberalen, en rechts in het algemeen, is het eenvoudig: de loonvorming bestaat uit een minimum, zijnde de automatische indexering en een maximum, zijnde de loonmarge. Het ene kan in hun ogen niet zonder het ander. Raak je aan de loonwet, dan moet in hun ogen ook de automatische indexering voor de bijl. Wat volledig genegeerd wordt, is de sociaaleconomische realiteit die hierboven werd geschetst. Werknemers zijn er de afgelopen jaren niét op vooruitgegaan, wat opmerkelijk is wanneer de situatie van de bedrijven er tegenover wordt geplaatst.
HET CONCURRENTIEVERMOGEN VAN DE BEDRIJVEN, EEN PROBLEEM?
De uitgangspositie van werknemers en bedrijven bij de start van deze crisis kon niet meer verschillen. Zoals aangetoond, steeg de koopkracht voor werknemers sinds 2008 niet. De bedrijven zijn er in 2021 in geslaagd om hun winstmarges1 naar ongezien hoogtes te stuwen. Voor het eerst liggen de winstmarges globaal gezien boven 45%, een historisch record (GRAFIEK 2).
De Belgische bedrijven laten volgens de Nationale Bank de concurrentie uit de buurlanden ver achter zich. Enkel de Nederlandse bedrijven hebben winstmarges die net boven 40% uitkomen. De sector die het zwaarst onderhevig is aan concurrentie, onze industrie, zag haar winstmarges stijgen van 36% in 2009 naar 46% in 2020. Iets meer dan de helft van alle Belgische beursgenoteerde bedrijven verhoogt haar dividend. De hogere winstmarges doen dus vermoeden dat de concurrentiepositie van onze bedrijven allerminst dramatisch is.
Op dit ogenblik vormt de inflatie geen structurele bedreiging voor de bedrijven. De meeste bedrijven hebben qua energievoorziening langetermijncontracten afgesloten. Ze worden dus relatief minder zwaar getroffen dan gezinnen. Wanneer ze geconfronteerd worden met hogere prijzen, kunnen ze ervoor kiezen om in te boeten op hun ruime winstmarges, of om dit door te rekenen naar de consumenten. Al zorgt de laatste optie voor een versterking van de inflatie. Aan hen de keuze.
EEN KADUKE WET
Laat ons recapituleren: de koopkracht ligt plat op de buik, de winstmarges liggen historisch hoog. Uiteraard is er een verband tussen die twee. De OESO toont in haar komende landenverslag nogmaals aan dat sinds 1996 (het jaar van de invoering van de loonwet) een loonvoorsprong heeft opgebouwd ten opzichte van de buurlanden. Wanneer rekening wordt gehouden met loonsubsidies2 bedraagt het loonvoordeel van België bijna 4% (GRAFIEK 3). Jammer genoeg is dat cijfer volgens de loonwet van geen tel omdat loonsubsidies niet worden meegenomen in de berekening.
De wet op het concurrentievermogen moet dus worden hervormd. Omdat werknemers niet hun rechtvaardig deel van de productiviteitswinsten krijgen, omdat de stijging van de Belgische lonen structureel achterop komt te liggen op de buurlanden en omdat bedrijven ongegeneerd hun winstmarges de afgelopen twintig jaar hebben kunnen optrekken.
De prioriteiten in een hervorming zijn tweeledig. Allereerst moet de loonmarge correct berekend worden. De regering-Michel paste de wet aan zodat taxshiftmaatregelen niet worden meegeteld in de berekening van de loonhandicap. Met andere woorden: de regering besloot dat werkgevers minder aan de sociale zekerheid moeten betalen waardoor de loonkosten voor de bedrijven dalen. De taxshift zorgde ervoor dat de loonkosten met 1,6% daalden. In één beweging zei diezelfde regering dat die daling van de loonkosten niet wordt meegeteld in de berekening van het loonhandicap met de buurlanden. Het resultaat: de loonhandicap komt artificieel te hoog te liggen. Volgens de nieuwe wet moet die – te hoog ingeschatte – loonhandicap afgetrokken worden van de volgende loonmarge. Voor de volgende onderhandelingsronde 2023-2024 dreigt de loonnorm zo tot nul te worden herleid. Met als gevolg dat er in die jaren voor niemand een loonsverhoging te verwachten is. Dus: reken de taxshiftmaatregelen en loonsubsidies mee wanneer de vergelijking met de buurlanden wordt gemaakt.
Ten tweede moet het dwingende karakter van de loonwet worden versoepeld. De hervorming van 2017 haalde de vrijheid van onderhandelen onderuit. Die vrijheid wordt nochtans gegarandeerd door de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). Vanaf 2017 is iedere loonnorm echter een dwingend gegeven. Daar waar ze eerder een indicatie was. Voor 2017 konden sectorale akkoorden licht afwijken van de norm. Sectoren met een hoge productiviteit sloten akkoorden boven de norm, sectoren met een lagere productiviteit zagen de norm als een richtcijfer, een indicatie. Sinds 2017 wordt met een vergrootglas – en met een batterij aan sancties – op de sectorale akkoorden toegezien. De loonnorm is het absolute maximum. Uiteraard duwt dit de sectorale loonakkoorden naar beneden. Maak van de loonnorm dus opnieuw een indicatief gegeven en geen dwingend instrument.
PLEITEN VOOR EEN HERVORMING, GEEN AFSCHAFFING
Interprofessioneel loonoverleg heeft belangrijke verdiensten. In landen waar het overleg gedecentraliseerd is, waar enkel sectoren en bedrijven aan zet zijn, is volgens de OESO een hogere loonongelijkheid vast te stellen en een hogere werkloosheid.
Een interprofessioneel loonoverleg zorgt voor solidariteit tussen sterke en zwakke sectoren: door het temperen van de looneisen van hoogproductieve sectoren en het 'meetrekken' van de 'zwakkere' sectoren kent België een lage loon en inkomensongelijkheid.
Het huidig interprofessioneel kader sluit echter niet aan bij de sociale en economische realiteit. Maar ook op politiek vlak is ze niet werkbaar. Eind dit jaar zal de Vivaldi-coalitie opnieuw geconfronteerd worden met deze onwerkbare wet. Ze heeft een keuze. Deze zomer kunnen de koppen bij elkaar gestoken worden om een alternatief te voorzien, waardoor eind dit jaar werkgevers en vakbonden een overleg kunnen voeren dat tot iets leidt. Als dat niet gebeurt, dreigt de sociale onrust zich van de tafel van de G10 te verplaatsen naar de bedrijfsvloer.
EINDNOTEN
- De evolutie van de 'winsten' kan worden uitgedrukt door het bruto exploitatieoverschot van de bedrijven te vergelijken met de totale toegevoegde waarde. Dit heet de 'winstmarge'. Op die manier kan je nagaan hoeveel van de totale inkomsten (uit bedrijfsvoering) na betaling van alle (loon)kosten en belastingen overblijven.↑
- Loonsubsidies zijn een amalgaan aan loonkostverlagende maatregelen die al sinds 1996 niet worden meegeteld, denk aan de subsidies voor nachtwerk, overuren, tewerkstellingspremies,…↑
Samenleving & Politiek, Jaargang 29, 2022, nr. 6 (juni), pagina 36 tot 41
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.