Wim Van Lancker en Adeline Otto zijn helder over wat nodig is: om iedereen mee te krijgen in een klimaatbeleid moeten we de ongelijkheidskloof dichten.
Waarom gele hesjes niet met een bakfiets rijden
Dit is een boek over klimaatbeleid geschreven door sociale beleidsonderzoekers. Dat is op zich al belangwekkend en hoopgevend voor de discussies over en het beleid rond klimaatverandering. Sinds de vroege jaren 2000 al zetten sociale bewegingen uit het Globale Zuiden druk op de onderhandelaars op internationale klimaatconferenties om de al te enge ecologische agenda rond klimaatsverandering te verlaten. Ze argumenteren dat de klimaatverandering een kwestie van mensenrechten is. Klimaatverandering bedreigt de gezondheid, het levensonderhoud en de natuurlijke hulpbronnen van mensen in het Zuiden ernstig.
Het leidde tot een langzame verschuiving in de onderhandelingen en het publiek debat: van het tegengaan van klimaatverandering naar net nastreven van klimaatrechtvaardigheid. Ook de klimaatspijbelaars, de nieuwste generatie van klimaatactivisten, pikten deze verschuiving op. Vooral sinds de gele hesjes is bij sociaal beleidsonderzoekers het besef doorgedrongen dat de klimaatagenda ook hen aanbelangt. Een klimaatagenda waarin geen aandacht is voor sociale ongelijkheid leidt tot ondoordacht klimaatbeleid en bestendigt en diept sociale ongelijkheden uit.
'Het probleem van klimaatsverandering is het probleem van de ongelijkheid. Elk aspect ervan is verweven met de ongelijke positie die mensen bezetten in de samenleving', zo schrijven Van Lancker en Otto (p.19). Het is de kern van hun argumentatie. Als we de bezorgdheden van de lagere middenklasse, hier verpersoonlijkt door de gele hesjes, niet ernstig nemen, dan zal er nooit voldoende draagvlak zijn voor een doortastend klimaatbeleid. Hun boek is een pleidooi om te luisteren naar de groepen wiens stem in het klimaatdebat niet of te weinig gehoord wordt. De wetenschappelijke onderbouwing van hun sociale bezorgdheden en het openen van de dialoog met hen zijn meteen ook de belangrijke verdiensten van dit boek.
Volgens Van Lancker en Otto staan hooggeschoolden met post-materiële waarden zoals milieubewust leven in onze maatschappij telkens opnieuw tegenover laaggeschoolde 'materialisten' die vooral bekommerd zijn om hun inkomen. Tussen beiden bestaan nauwelijks raakvlakken. Gele hesjes rijden niet met een bakfiets, klinkt het. Het huidige klimaatbeleid maakt het volgens de auteurs alleen maar erger. Het lobbywerk van gevestigde economische belangengroepen en het electorale gewicht van de middenklasse resulteren in een klimaatbeleid dat vooral de belangen van hoge inkomens dient, bijvoorbeeld door subsidies toe te kennen voor milieuvriendelijk gedrag. De verliezers van de klimaatmaatregelen zijn op dit moment al te vaak dezelfde groepen die ook door het sociaal beleid van de laatste decennia minder beschermd worden. Nochtans zijn de hoogste inkomensgroepen in rijke landen meer dan wie ook verantwoordelijk voor de klimaatsveranderingen.
Volgens Van Lancker en Otto hebben we een nieuw gedeeld belang tussen klimaatenthousiastelingen en gele hesjes nodig.
Volgens Van Lancker en Otto hebben we een nieuw gedeeld belang tussen klimaatenthousiastelingen en gele hesjes nodig. Noch het techno-optimisme, noch het groeipessimisme zullen ons daartoe brengen. Techno-optimisten gaan ervan uit dat we dankzij de almaar voortschrijdende technologische vooruitgang geen fundamentele veranderingen in onze manier van leven zullen moeten aanbrengen. Die eersten beseffen volgens de auteurs te weinig dat de kennis en technologie die we vandaag hebben niet volstaat om het klimaat te redden en dat bovendien massale overheidsinvesteringen vereist zijn om de technologie op voldoende grote schaal toe te passen. De ontgroeibeweging pleit er dan weer voor om onze welvaart niet langer te laten samenvallen met de erg koolstofintensieve consumptie van luxegoederen. Van Lancker en Otto zijn kritisch. Groeipessimisten gaan voorbij aan de vaststelling dat economische groei en levenstevredenheid sterk en positief correleren met elkaar. Ze zien over het hoofd dat economische activiteiten minder samenhangen met de aankoop van luxeproducten maar vooral met het voorzien in de fundamentele basisbehoeften. Het grootste deel van de uitstoot van Belgische huishoudens hangt immers samen met eten, wonen en verwarmen.
Van Lancker en Otto zijn helder over wat nodig is: om iedereen mee te krijgen in een klimaatbeleid moeten we de ongelijkheidskloof dichten. Of mensen zich milieuvriendelijk gedragen wordt immers niet bepaald door politieke ideologie of geslacht, maar wel door inkomen. Daar is zeker veel van aan, maar het is tegelijkertijd wat eenzijdig. Uit onderzoek blijkt dat het cultureel kapitaal van burgers, hun scholingsniveau, sterk bepalend is voor milieuvriendelijk gedrag. Het gaat erom dat burgers de relatie tussen hun gedrag en de maatschappelijke uitkomsten van hun gedrag begrijpen en dat ze het idee hebben dat ze met hun gedrag het verschil kunnen maken. Net bij laaggeschoolden ontbreekt vaak dat gevoel van controle te hebben over de eigen leefomgeving. De culturele kloof die Van Lancker en Otto in het boek vaststellen is niet alleen een inkomenskloof. We kunnen het dus ook niet alleen door een inkomensbeleid wegwerken.
Los van die kritiek is het voorzien van een stevig sociaal vangnet inderdaad essentieel om een breed draagvlak te verwerven voor een klimaatbeleid. Daarnaast pleiten Van Lancker en Otto ervoor om klimaatschadelijk gedrag te belasten, maar dan wel op een rechtvaardige manier. Een voldoende hoge koolstofbelasting is zeer effectief klimaatbeleid. Wanneer dit echter 'plat' en zonder flankerende maatregelen zoals investeringen in openbaar vervoer toegepast wordt, leidt het tot een onevenredige daling van de levensstandaard van lage inkomensgroepen. Tot slot pleiten de auteurs voor ecosociale maatregelen, die zowel sociale als ecologische doelstellingen nastreven. Sociale huisvesting is daar een goed voorbeeld van.
Deze drietrapsrakket voor een effectief klimaatbeleid moet tot een nieuw sociaal contract leiden tussen gele hesjes en klimaatenthousiastelingen. De auteurs beseffen dat het niet makkelijk zal zijn dit contract te realiseren. Ze geven aan dat groei en herverdeling in een Europese context altijd sterk met elkaar verweven zijn geweest. Maar de economie groeit vandaag veel trager dan vroeger en dit stelt het naoorlogse sociale contract op de proef. Hoe omgaan met stijgende sociale noden in een context van 'permanente besparingen', vragen de auteurs zich af.
Hoe omgaan met stijgende sociale noden in een context van 'permanente besparingen', vragen de auteurs zich af.
Alhoewel de kritiek op techno-optimisten en groeipessimisten pertinent is, blijven Van Lancker en Otto in het boek weg van wat de lastige kern van de ecologische kwestie. De kern van het ecologisme als beweging is dat de natuurlijke hulpbronnen eindig zijn en er dus onvermijdelijk ecologische grenzen aan de groei zijn. Dat stelt het sociaal contract waarop westerse nationale welvaartstaten gebaseerd zijn veel grondiger op de proef dan ze willen toegeven. En het transformeert de ongelijkheidskwestie op een meer fundamentele manier dan ze in het boek aangeven. Wanneer we ongelijkheid als een sociaalecologische kwestie bekijken kunnen we niet anders dan erkennen dat ongelijkheid niet langer een nationale maar internationale kwestie is. Die kwestie speelt bovendien niet alleen tussen mensen die vandaag leven, maar ook en vooral met mensen die vandaag nog niet geboren zijn.
Alhoewel de auteurs af en toe aandacht besteden aan de internationale dimensie, bijvoorbeeld als het gaat over het emissiehandelssysteem, verdwijnt dit internationaal perspectief bij het uitdenken van oplossingen. Het intergenerationele perspectief is zelfs niet aanwezig. Het sociaal beleidsperspectief in dit boek blijft dus helaas hangen bij de vertrouwde, maar behoorlijk uitgewoonde kaders van nationale staten en intra-generationele patronen van ongelijkheid. Zo besteedt het boek geen aandacht aan het feit dat de relatieve ontkoppeling van groei en het gebruik van grondstoffen op nationaal vlak samengaat met een gigantische verschuiving van de grondstof-intensieve productie en afvalverwerking naar het Globale Zuiden, wat onder meer China tot de fabrieksvloer van de wereld maakte. Bovendien hebben gevestigde welvaartsstaten een gigantische historische ecologische schuld opgebouwd ten aanzien van het Zuiden. Een hernieuwd sociaal contract als basis voor een effectief klimaatbeleid kan dus onmogelijk zomaar een nationaal contract zijn. Ook het model van de westerse nationale welvaartstaat en sociaal beleidskennis zijn dringend toe aan een dekolonisering.
Stijn Oosterlynck
Samenleving & Politiek, Jaargang 29, 2022, nr. 6 (juni), pagina 79 tot 81
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.