Wat bezielde Liz Truss? Waarom hield ze zo halsstarrig vast aan het ideologisch dogma van trickle down economics?
Liz Truss mag zich de kortst dienende premier van het Verenigd Koninkrijk noemen. Economische chaos overheerste haar kortstondig bewind. De Britse pond leek in september in vrije val. In slechts enkele weken tijd schoot de rentevoet op de Britse 10-jarige staatsobligatie omhoog van minder dan 3% naar meer dan 5%.
De begrotingsplannen van Kwasi Kwarteng, de nieuwe minister van Financiën, speelden een centrale rol in deze tragedie: de meest drastische belastingverlaging van de laatste 50 jaar lag in het verschiet. De hoogste marginale aanslagvoet op de hoogste inkomens zou worden afgeschaft. Daarnaast verwees Kwarteng het voornemen om de vennootschapsbelasting opnieuw te verhogen van 19% naar 25% naar de prullenmand. Gecombineerd met de beloofde £60 miljard financiële ondersteuning voor de energierekening van Britse gezinnen en bedrijven – een mooi cadeau voor Britse energieleveranciers – zou de Britse regering een extra £400 miljard hebben moeten lenen op de financiële markt. Het massaal dumpen van Britse staatsobligaties na de aankondiging van deze plannen dwong de Bank of England tot een nieuw aankoopprogramma om een liquiditeitscrisis bij de Britse private pensioenfondsen af te wenden. In een poging om de chaos enigszins te bedwingen verving Truss haar minister van financiën door Jeremy Hunt, die de begrotingsplannen van zijn voorganger grotendeels introk. Uiteindelijk werd de druk van de Conservatieve Partij te groot en diende Truss haar ontslag in.
Wat bezielde Liz Truss en Kwasi Kwarteng? Eerst en vooral: het zou fout zijn hen de volledige schuld te geven voor de stijgende rente op de Britse staatsschuld. Eerder in september had de Bank of England aangekondigd om van start te gaan met de verkoop van Britse staatobligaties die het tijdens de pandemie had aangekocht om de economie te stabiliseren. We leven nog steeds in een regime van monetaire dominantie: centrale banken en hun monetair beleid bepalen grotendeels de rente op staatsschuld én de koers van het begrotingsbeleid van de regering. Financiële markten kunnen regeringen enkel 'disciplineren' indien de centrale bank hun staatobligaties niet wil (of kan) opkopen.1
Daarnaast was niet het extra gat in de begroting op zich het probleem maar de specifieke maatregelen die het gat zouden creëren. Vooral de belastingverlagingen deden de wenkbrauwen fronsen: volgens de meeste waarnemers en investeerders op financiële markten wakkerden ze onnodig de ongelijkheid aan en hadden ze verder geen enkele positieve invloed op de economie. Nochtans was het centrale uitgangspunt van Truss en Kwarteng dat de belastingverlagingen noodzakelijk waren om de slabakkende productiviteit en groei van de Britse economie op te krikken. Ze waren overtuigd van 'trickle down economics' (TDE) – de idee dat financiële tegemoetkomingen aan de 'rijken' (particulieren met een hoog inkomen, bedrijven en hun aandeelhouders) leiden tot meer economische groei en uiteindelijk zullen neersijpelen tot de rest van de bevolking in de vorm van hogere lonen. Waarom hielden ze zo halsstarrig vast aan dit ideologisch dogma?
THEORIE ACHTER HET DOGMA
Volgens velen heeft TDE niets te maken economische wetenschap en is het louter ideologie. Nochtans is een zeker geloof in TDE is inherent aan de neoklassieke groeitheorie, die (onder meer) gebaseerd is op de volgende veronderstellingen: (1) private investeringen zijn essentieel voor groei in de gemiddelde productiviteit in de economie, die aan de basis ligt van de langetermijngroei van het bbp; (2) het arbeidsaandeel in het bbp blijft ongeveer stabiel, waardoor groei in productiviteit en bbp zich evenredig vertaalt in een hogere lonen en inkomen voor de gemiddelde werknemer en burger.2 Simpel gezegd: wanneer bedrijven meer investeren in nieuwe technologieën, kunnen werknemers gebruik maken van meer efficiënte productiemiddelen en creëren ze meer toegevoegde waarde per gewerkt uur; hierdoor kunnen de lonen – en sociale transfers – meestijgen zonder de winstmarges van de bedrijven aan te tasten.
De laatste veronderstelling is intussen door de tijd ingehaald. Sinds de jaren 1980 daalde het arbeidsaandeel in de geavanceerde markteconomieën: lonen van de gemiddelde werknemer zijn de laatste decennia minder sterk gestegen dan de gemiddelde productiviteit in de economie. Dat neemt niet weg dat de eerste veronderstelling redelijk accuraat lijkt: reële lonen (aangepast voor inflatie) kunnen op lange termijn enkel duurzaam stijgen wanneer private bedrijven voldoende investeren en de productiviteitsgroei in de economie voldoende hoog ligt.
Wat drijft bedrijven om meer te investeren? Volgens de minst van de pot gerukte versies van Trickle down economics is het antwoord eenvoudig: hogere winsten.
Maar wat drijft bedrijven om meer te investeren? Volgens de minst van de pot gerukte versies van TDE is het antwoord eenvoudig: hogere winsten. En de overheid kan zeer gemakkelijk bedrijfswinsten doen stijgen door de vennootschapsbelasting te verlagen.3 Dit is dan ook het meest beproefde recept van de neoliberale periode: tussen 1980 en 2020 zien we een universele verlaging van de belasting op bedrijfswinsten in de OESO-landen. Toch hebben bedrijven in deze periode minder geïnvesteerd dan in de naoorlogse (Keynesiaanse) periode wanneer de vennootschapsbelasting een stuk hoger lag.4 De dubieuze relatie tussen deze twee variabelen vormt de aanleiding voor tientallen studies die de gevolgen van belastingverlaging op bedrijfsinvesteringen en economische groei empirisch hebben onderzocht. De conclusies van deze studies zijn zeer tegenstrijdig. In een recent gepubliceerd meta-onderzoek van 42 empirische studies kwam men tot de vaststelling dat er in de literatuur een publicatiebias bestaat in het voordeel van studies die wél een positief verband tussen lagere bedrijfsbelasting en economische groei zouden aantonen. Eens deze bias is weggewerkt, kan men de hypothese dat er absoluut geen verband bestaat tussen deze twee variabelen niet meer verwerpen.5
Dit hoeft TDE-adepten niet noodzakelijk tot wanhoop te drijven. Misschien leiden belastingverlagingen voor rijke particulieren – bijvoorbeeld door de hoogste aanslagvoet in de personenbelasting af te schaffen – wél tot een hogere economische groei (en dus hogere lonen voor de gemiddelde werknemer)? Hier zijn de mechanismes veel minder eenduidig. Enerzijds verhoogt belastingverlaging het beschikbaar inkomen van mensen met een hogere marginale neiging om te sparen: zij zullen het extra inkomen grotendeels opsparen in plaats te spenderen. Volgens de TDE-redenering is dit een goede zaak: deze extra spaartegoeden zullen op een directe en indirecte manier bedrijfsinvesteringen stimuleren. Direct, omdat spaargeld noodzakelijk zou zijn voor de financiering van investeringen. Indirect, omdat het toegenomen aanbod van spaartegoeden bij gelijkblijvende omstandigheden de rente zal drukken en het goedkoper zal zijn voor bedrijven om geld te ontlenen.
Beide mechanismes vloeien echter voort uit een achterhaald financieel intermediatiemodel waarin men veronderstelt dat de financiële sector spaargeld aantrekt om er investeringen mee te financieren. Zelfs centrale banken erkennen sinds enkele laatste jaren expliciet dat commerciële banken geen spaartegoeden nodig hebben om leningen toe te kennen aan bedrijven en hun investeringen te financieren; hiervoor creëren banken nieuw geld uit het niets.6 Bovendien blijkt uit heel wat empirisch onderzoek dat de hoogte van de rentevoet weinig of geen invloed heeft op beslissingen van bedrijven om al dan niet te investeren.7 De belangrijkste determinant is de overtuiging van bedrijven dat er voldoende vraag zal zijn naar hun output.
NEGATIEVE GEVOLGEN VAN ONGELIJKHEID
En dit brengt ons bij een ander effect van de belastingverlaging voor rijke particulieren. Een meer regressieve inkomensbelasting en -herverdeling zorgt ervoor dat er meer geld terechtkomt bij gezinnen die een relatief laag aandeel van hun maandelijks inkomen uitgeven aan lokaal geproduceerde goederen en diensten. Meer inkomensongelijkheid zal bij gelijkblijvende omstandigheden de totale consumptie-uitgaven in de economie doen afnemen. In de geavanceerde markteconomieën zijn bestedingen van de gezinnen veruit de belangrijkste component is van de totale vraag (in het Verenigd Koninkrijk doorgaans meer dan 60% van het bbp). Bij een negatieve impact op de totale consumptie kan een belastingverlaging het bbp uiteindelijk zelfs doen dalen, zeker wanneer bedrijven geplande investeringen uitstellen. Daarom is het wenselijk om budgettaire stimuli zoveel mogelijk te richten op de financiële ondersteuning van arme gezinnen – precies het omgekeerde van wat TDE beoogt: zij zullen elke extra euro uitgeven en de omzet van lokale bedrijven het meest verhogen.
Steeds meer economen erkennen om die reden dat stijgende ongelijkheid op langere termijn een negatieve invloed heeft op economische groei. Een andere reden is dat het ten koste gaat van in intergenerationele mobiliteit: uit empirisch onderzoek blijkt dat kinderen in meer ongelijke landen moeilijker de sociaal-economische positie van hun ouders kunnen overtreffen in hun later leven. Deze lagere sociale mobiliteit beknot de accumulatie van menselijk kapitaal, een andere belangrijke bron van productiviteitsgroei: in ongelijke landen hebben kinderen uit armere gezinnen minder goed toegang tot kwaliteitsonderwijs.8
Meer nog, de groei in ongelijkheid ligt volgens heel wat studies mee aan de bron van de grote financiële crisis van 2008.9 Omdat reële lonen minder snel groeiden en in sommige gevallen zelfs begonnen te stagneren, gingen overheden op zoek naar andere manieren om de omzet van lokale bedrijven te ondersteunen. Europese landen zoals Duitsland zetten in op export en werden afhankelijk van buitenlandse vraag. Deze vraag bleek voor een groot deel gebaseerd op een onhoudbare groei in private schulden elders in de wereld. In de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk gingen banken in de nasleep van financiële liberaliseringen en innovaties meer kredieten toekennen aan gezinnen met een laag inkomen en zo hun consumptie mee te financieren. Dit legitimeerde in zekere zin ook de groei in inkomensongelijkheid, die zich niet vertaalde in een evenredige consumptie-ongelijkheid. Dit kredietgeleid groeimodel bleek weinig duurzaam: toenemende wanbetalingen vormden het startschot voor de zwaarste financieel-economische crisis sinds de Grote Depressie.10
IDEEËN OF BELANGEN?
De economische wetenschap heeft de laatste jaren heel wat vooruitgang geboekt door zich steeds meer bewust te worden van deze negatieve gevolgen van ongelijkheid. Langs de andere kant zijn er voldoende aanwijzingen dat TDE-recepten in het verleden enkel ongelijkheid hebben aangewakkerd – de afschaffing van de hoogste belastingschijven was bijvoorbeeld een van de belangrijkste drijfveren van het stijgend aandeel van de top 1% in nationale inkomens – zonder verder positieve effecten te hebben gehad op private investeringen en de productiviteitsgroei.11 We kunnen ons daarom afvragen waarom rechts-conservatieve politici deze recepten zo hardnekkig blijven toepassen. Wanneer het zo overduidelijk is dat TDE-beleid is gebaseerd op gedateerde economische ideeën en theorieën, mogen we vermoeden dat er materiële belangen in het spel zijn.
Er bestonden nauwe connecties tussen de Truss-administratie en enkele libertaristische lobbygroepen zoals de Taxpayers' Alliance (TPA) en Institute of Economic Affairs (IEA).
Eerst en vooral valt het op dat er nauwe connecties bestonden tussen de Truss-administratie en enkele libertaristische lobbygroepen zoals de Taxpayers' Alliance (TPA) en Institute of Economic Affairs (IEA). De economisch adviseur van Truss was Matthew Sinclair, oud-directeur van de TPA. Ruth Porther, voormalig communicatiedirecteur bij de IEA, was haar speciaal adviseur. Beide lobbygroepen zijn verstokte pleitbezorgers van belastingverlaging en deregulering. Hun financiering is niet transparant maar uit datalekken blijkt dat rijke particulieren en grote bedrijven hun belangrijkste donoren zijn.12 Daarnaast is het bekend dat de Conservatieve Partij een relatief groot aandeel aan rijke kiezers heeft. Uit een analyse van enquêtedata bleek dat 65% van de kiezers uit gezinnen met meer dan 150.000£ per jaar van plan was om voor de Conservatieve Partij te stemmen voor de algemene verkiezing van 2015.13 In de literatuur is het eveneens bekend dat kiezers met een hoog inkomen andere beleidsvoorkeuren hebben: naarmate men rijker is, is men minder voorstander van herverdeling en meer voor belastingverlaging en afslanking van de overheid.14
Tot slot kunnen we stellen dat een TDE-beleid intrinsiek voortvloeit uit het Britse kredietgeleid groeimodel, dat geschraagd wordt door een belangenconstellatie bestaande uit de financiële sector, huizeneigenaars en bezitters van financiële activa. Naast de reeks belastingverlagingen wilden Truss en Kwarteng komaf maken van het plafond op bankiersbonussen. Neoliberale ideeën hebben de laatste decennia de structurele macht van de City of London versterkt.15 Financiële deregulering leidde tot een expansie van kredieten die de huizenprijzen deden aanzwellen, alsook het vermogen van zij die reeds een huis bezitten. Uit verschillende studies weten we dat huiseigenaars meer voorstander zijn van belastingverlagingen en minder van een genereuze welvaartstaat.16 Huiseigenaars vinden bovendien het bestrijden van inflatie belangrijker dan het terugdringen van de werkloosheidsgraad, zeker wanneer ze gepensioneerd zijn. Dat geldt ook voor bezitters van financiële activa: inflatie tast de reële waarde van hun belegging en rendement aan.17
FOUTE LESSEN
Door eenzijdig te focus te leggen op belastingverlaging midden in de energiecrisis en zo een dieper gat te slaan in de begroting, dreigden de plannen van Truss en Kwarteng de inflatie verder aan te wakkeren en rentevoeten nog meer hoogte in te jagen. Het is deze contradictie die wellicht centraal stond bij de groeiende kritiek vanuit hun conservatieve achterban: het kredietgeleid groeimodel stond – en staat nog steeds – op springen.18 Het valt daarom te vrezen dat de Conservatieve Partij foute lessen zal trekken uit deze crisis en het belang van een evenwichtige begroting opnieuw zal benadrukken: zowel Jeremy Hunt als de nieuwe premier Rishi Sunak hebben al gepleit voor strenge bezuinigingen om het 'vertrouwen' van financiële markten te herstellen.
Het valt te vrezen dat de Conservatieven foute lessen zullen trekken uit deze crisis en het belang van een evenwichtige begroting opnieuw zullen benadrukken.
Bezuinigingen zijn vooral in het nadeel lage inkomensgroepen die het meest afhankelijk zijn van publieke voorzieningen en verdiepen de inkomensongelijkheid.19 Men kan ze daarom zien als de negatieve (en misschien wel meest hardnekkige) variant van TDE-beleid: het zijn doorgaans de sociaal-economische meest kwetsbare gezinnen die de meeste aanpassingslast moeten dragen tijdens een economische crisis (in de vorm van hogere werkloosheid en/of lager beschikbaar inkomen en koopkracht), met de belofte dat hun inspanningen op termijn de macro-economische stabiliteit en economische groei zullen doen herstellen. Het valt te zien of het Labour van Keir Starmer bij de volgende verkiezing voldoende zal kunnen overtuigen met een alternatieve visie die meer hoop geeft voor de doorsnee Brit.
VOETNOTEN
- Enkel indien de staatschuld is uitgedrukt in een vreemde munt – zoals het geval is in veel ontwikkelingslanden – kan de centrale bank de regering niet te hulp schieten.↑
- Voor een recent overzicht, zie Valerie Cerra, Ruy Lama & Norman Loayza (2021) Links Between Growth, Inequality, and Poverty: A Survey, IMF Working Paper WP/21/68, Washington, DC: International Monetary Fund.↑
- Kenneth L. Judd (1985) Redistributive taxation in a simple perfect foresight model, Journal of Public Economics, 28(1), pp. 59-83;↑
- Marglin, S.A. & Schor, J. (red.) (1989) The Golden Age of Capitalism: Reinterpreting the Postwar Experience, Oxford: Oxford University Press.↑
- Gechert, S. & Heimberger, P. (2022) Do corporate tax cuts boost economic growth?, European Economic Review, 147.↑
- McLeay, M., Amar, R. & Ryland, T. (2014) Money Creation in the Modern Econom, Bank of England Quarterly Bulletin, Q1; Deutsche Bundesbank (2017) The role of banks, non-banks and the central bank in the money creation process, Monthly Report, April.↑
- Sharpe, S.A. & Suarez, G.A. (2014) Why isn't Investment More Sensitive to Interest Rates: Evidence from Surveys, Finance and Economics Discussion Series, Divisions of Research & Statistics and Monetary Affairs of the Federal Reserve Board, Washington, D.C.↑
- Cingano, F. (2014) Trends in Income Inequality and its Impact on Economic Growth, OECD Social, Employment and Migration Working Papers, No. 163, OECD Publishing, Paris.↑
- Voor enkele overzichtsteksten, zie: Michell, J. (2015) Income distribution and the financial and economic crisis. In Hein, E. Detzer, D. & Dodig, N. (red.) The Demise Of Finance-Dominated Capitalism Explaining the Financial and Economic Crises, Cheltenham: Edward Elgar, pp. 240-264; Stockhammer, E. (2015) Rising inequality as a cause of the present crisis, Cambridge Journal of Economics, 39(3), pp. 935-958; van Treeck, T. (2012) Did inequality cause the US financial crisis?, Journal of Economic Surveys, 28(3), pp. 421–448.↑
- Vermeiren, M. (2021) Crisis and Inequality: The Political Economic of Advanced Capitalism, Cambridge: Polity.↑
- Voor een recent uitgebreid onderzoek naar de impact van 'belastingverminderingen voor de rijken' (zowell persoonlijke inkomensbelasting als vennootschaps- en vermogensbelastingen), zie Hope, D. & Limberg, J. (2022) The economic consequences of major tax cuts for the rich, Socio-Economic Review, 20(2), pp. 539–559.↑
- Monbiot, G. (2022) Has Liz Truss handed power over to the extreme neoliberal think tanks?, The Guardian, 23 september.↑
- Afonso, A. (2015) To explain voting intentions, income is more important for the Conservatives than for Labour, LSE blog, 25 april.↑
- Lindh, A. & McCall, L. (2020) Class position and political opinion in rich democracies, Annual Review of Sociology, 46, pp. 419-441.↑
- Hopkin, J., Alexander Shaw, K. (2016) Organized combat or structural advantage? The politics of inequality and the winner-take-all economy in the United Kingdom, Politics & Society, 44 (3), pp. 345-371.↑
- Ansell, B. (2014) The Political Economy of Ownership: Housing Markets and the Welfare State, American Political Science Review, 108(2), pp. 383-402. Zie ook zijn meer recent overzichtsartikel: Ansell, B. (2019) The Politics of Housing, Annual Review of Political Science.↑
- Epstein, G. & Jayadev, A. (2005) The rise of rentier incomes in OECD countries: Financialization, central bank policy and labor solidarity. In Epstein, G. (red.) Financialization and the world economy, Cheltenham: Edward Elgar.↑
- Hammond, G. & Wallis, W. (2022) UK home buyers count the cost of Kwarteng's mini-Budget, Financial Times, 30 september.↑
- Heimberger, P. (2020) The dynamic effects of fiscal consolidation episodes on income inequality: Evidence for 17 OECD countries over 1978-2013, Empirica, 47(1), pp. 53-81.↑
Samenleving & Politiek, Jaargang 29, 2022, nr. 9 (november), pagina 69 tot 75
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.