De Partij van Europese Socialisten (PES) speelde in de voorbije decennia een cruciale rol bij het vormgeven van Europese beleid, al verloor ze stelselmatig aan invloed. Hoe is de partij ontstaan en wat zijn haar uitdagingen vandaag?
De Partij van Europese Socialisten (PES) ontstond uit de hernieuwde Socialistische Internationale (SI). Met als doel Europese oplossingen te vinden voor de nationale problemen, werden door de zes socialistische partijen in de oorspronkelijke EGKS landen organisaties op poten gezet die op termijn zouden uitgroeien tot enerzijds de Groep van Socialisten & Democraten (S&D) in het Europees Parlement (EP) en anderzijds de Partij van Europese Socialisten (PES).
Ondanks uitdagingen zoals een diversiteit aan ideologische strekkingen en spanningen tussen nationale voorkeuren, speelde de PES een cruciale rol bij het vormgeven van Europese beleid. Na een hoogtepunt in de jaren 1990 is haar invloed echter afgenomen als gevolg van electorale uitdagingen en een bredere crisis in de Europese sociaaldemocratie. De PES probeerde de relevantie te herwinnen via initiatieven zoals het Spitzenkandidaten-systeem, maar blijft worstelen met obstakels zoals interne verdeeldheid en zwak centraal leiderschap. De geschiedenis leert ons dat de PES relevantie en invloed kan herwinnen door te investeren in een langetermijnstrategie en te kiezen voor duidelijke speerpunten.
OORSPRONG IN DE SOCIALISTISCHE INTERNATIONALE
In 1951 werd in Frankfurt de nieuwe Socialistische Internationale (SI) opgericht, met als voornaamste doel het coördineren van socialistische activiteit in de internationale organisaties die in de onmiddellijke naoorlogse periode werden opgericht, zoals de Raad van Europa (RvE). Als reactie op de besprekingen voor het opzetten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) zette de SI de 'Studiegroep voor Europese Eenheid' op, waarbij de socialistische partijen van de zes stichtende landen van de EGKS betrokken waren: België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland. De grondgedachte van de SI, en deze Studiegroep in het bijzonder, was dat de nationale problemen waarmee de Zes werden geconfronteerd Europese oplossingen vereisten. Dit maakte een diepere samenwerking noodzakelijk.
In 1952 kwamen de socialistische partijen van de zes stichtende landen een tienpuntenbeleid overeen met betrekking tot de EGKS, het allereerste transnationale socialistische partijbeleid op het gebied van de Europese integratie.
In 1952 kwamen deze partijen een tienpuntenbeleid overeen met betrekking tot de EGKS, het allereerste transnationale socialistische partijbeleid op het gebied van de Europese integratie. Om hieraan uitdrukking te geven werd in datzelfde jaar de Socialistische Groep in de Gemeenschappelijke Vergadering van de EGKS opgericht, onder leiding van Guy Mollet van de Franse Parti Socialiste. Enkele jaren later, in 1957, als reactie op de start van de Economische Gemeenschap (EEG), richtten diezelfde partijen ook het 'Verbindingsbureau van de Socialistische Partijen van de Europese Gemeenschap' op. Het was verbonden aan, maar overlapte niet volledig met, de Socialistische Groep. Terwijl de Groep zich concentreerde op het wetgevend werk van de parlementsleden, richtte het Bureau zich op de coördinatie tussen nationale partijen en bood het de socialistische leiders een gemeenschappelijk platform om regelmatig met elkaar in contact te komen.
Zo legden de partijen die aanvankelijk een afdeling vormden binnen de SI de basis voor wat later zou uitgroeien tot enerzijds de Groep van Socialisten en Democraten (S&D) in het huidige Europees Parlement (EP), en anderzijds de Partij van Europese Socialisten (PES).
DE WEG NAAR 1979 EN DE EERSTE EUROPESE VERKIEZINGEN
Voor het EP stonden de jaren 1960 en 1970 in het teken van democratisering van het Europese project, waarbij de instelling herhaaldelijk opriep tot het organiseren van de rechtstreekse verkiezing van haar leden. In die context waren ook de socialistische partijen actief bezig met het uitwerken van een gemeenschappelijk programma. In 1962 stelden zij dat ‘de Europese integratie een politiek doel heeft, namelijk de ultieme creatie van een 'Verenigde Staten van Europa', die socialistische thema's moest behandelen zoals inkomensbeleid en economische planning. Tien jaar later herhaalden de zes partijen hun engagement voor Europees federalisme, waarbij ‘een democratische structuur voor een verenigd Europa, vergezeld van een vollediger economische, sociale, monetaire en politieke integratie, niet kan worden bereikt zonder een supranationale structuur voor de democratische en in het bijzonder de sociaaldemocratische krachten’.
In april 1974, tegen de achtergrond van de eerste rechtstreekse EP verkiezingen, ontstond de Confederatie van Socialistische Partijen van de Europese Gemeenschap (CSPEG) als een poging om een grotere samenwerking tussen socialistische partijen te bevorderen en van het verenigen van het Europees democratisch socialisme onder een gemeenschappelijke vlag. De ambities van CSPEG werden echter al snel getemperd door de harde realiteit van politiek pragmatisme en diepgewortelde nationale belangen. Waar het Bureau aanvankelijk nog een ambitieus programma voorstelde op het vlak van onder meer een Europees industriebeleid en de Europese standaardisatie van sociale uitkeringen, werden deze supranationale ambities afgezwakt met de uitbreiding naar het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, waar socialistische partijen veelal minder warmliepen voor meer bevoegdheden voor Europa. Bovendien worstelde de CSPEG met structurele beperkingen. Besluitvormingsprocessen werden belemmerd door het onvermogen om bindende resoluties af te dwingen en opt-outs werden mogelijk gemaakt voor partijen die bepaalde delen van het programma niet konden aanvaarden. De balans tussen het ideologische eenheid en autonomie van lidpartijen kwam steeds meer onder spanning te staan.
Bij de eerste rechtstreekse Europese verkiezingen van 1979 negeerrde Britse Labourpartij het bestaan van een Europees programma volkomen.
Dit werd pijnlijk duidelijk in de strijd om een gemeenschappelijk programma te formuleren voor de eerste rechtstreekse Europese verkiezingen van 1979. Het compromis dat uiteindelijk werd bereikt vertoonde een schijn van samenhang, maar was van zodanig algemeen karakter dat zijn verenigende kracht zeer beperkt was. De nationale partijen behielden effectief hun volledige autonomie bij het opstellen van hun eigen nationale manifesten, en de Britse Labourpartij negeerde het bestaan van een Europees programma volkomen. Secretaris-Generaal, Dick Toornstra, stelde achteraf dat op deze manier de CSPEG weinig meer voorstelde dan een symbolische 'Europese Socialistische Postbus'.
In de nasleep van 1979 worstelde de CSPEG met het besef dat haar aspiraties voor een werkelijk transnationale organisatie die de aangesloten partijen in de richting van een uniforme ideologische visie kon sturen steeds onrealistischer werd. In plaats daarvan begon de Confederatie te evolueren naar een meer pragmatische organisatie, gericht op specifieke beleidscoördinatie. De Europese relance in de jaren 1980, gericht op eenmaking van de Europese markt en uitbouw van monetaire unie, bood haar hiertoe de kans. Het zou tot het Verdrag van Maastricht in 1992 duren vooraleer de socialisten een nieuwe sprong waagden richting Europese partij.
MAASTRICHT EN DE GEBOORTE VAN DE PES
Te midden van initiatieven om het Europese project nieuw leven in te blazen, werden de zogenaamde Europese 'toppen' – de samenkomst van gekozen staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten – steeds belangrijker. Naar analogie vond coördinatie tussen national politieke partijen ook steeds meer plaats via 'Europese partijtoppen' van nationale partijleiders. Op vraag van de CSPEG schreef Nederlands PvdA-leider, Wim Kok, een rapport over de werking van de Confederatie waarin hij waarschuwde hoe in dergelijke format nationale overwegingen Europese coördinatie overschaduwden. Kok riep daarom op tot een breder gebruik van meerderheidsstemming en naar meer coördinatie tussen de Confederatie en de EP groep. Centraal stond het idee dat door een gebrek aan eenheid en slagkracht de Europese socialisten te veel reageerde op politieke gebeurtenissen, in plaats van ze te anticiperen.
Met de hernieuwde focus op de democratische rol van Europese partijen in het Verdrag van Maastricht van 1991, werd het Kok-rapport (deels) ten uitvoering gebracht. De Confederatie transformeerde tot Partij van Europese Socialisten (PES), wat de weg vrijmaakte voor een reeks hervormingen gericht op het vergroten van de effectiviteit van de partij op het Europese toneel. Zo werden er werkgroepen opgericht om de beleidscoördinatie tussen nationale partijen op specifieke thema's te bevorderen, en werd er ook werk gemaakt om het gebruik van unanimiteit bij besluitvorming aan banden te leggen.
Daarnaast breidde de PES, naar het voorbeeld van de EVP, de partijtoppen ter voorbereiding van de Europese toppen (vandaag de Europese Raad) verder uit. Hoewel deze partijtoppen vaak beperkte media-aandacht kregen (en krijgen), waren zij niet alleen bedoeld om de zichtbaarheid van sociaaldemocratische perspectieven op Europa te vergroten, maar ook om de interactie tussen partijleiders te intensiveren, met als doel gecoördineerde reactie op urgente kwesties mogelijk te maken en compromissen te faciliteren. Naarmate het tempo van de samenkomsten van de Europese Raad toenam, nam ook de frequentie van de topconferenties van de PES-leiders toe, wat de noodzaak van tijdige en dus semi-permanente coördinatie tussen de premiers van de lidstaten weerspiegelde. Deze hervorming hebben ertoe geleid dat de hernieuwde Europese socialisten in de jaren 1990 een cruciale rol speelde bij het vormgeven van Europese beleidsinitiatieven, zoals het hoofdstuk over werkgelegenheid in het Verdrag van Amsterdam van 1997.
De geboorte van de PES was niet meteen ingegeven door een proactief transnationalisme, maar een pragmatische en strategische aanpassing aan de nieuwe politieke context na Maastricht.
Desondanks bleef de PES worstelen met inherente spanningen die voortkwamen uit het diverse ideologische landschap van het Europese socialisme en de voortdurende spanning tussen nationale autonomie en supranationale samenwerking. Als de hervorming naar van CSPEG naar PES een (poging tot) significante stap richting transnationale politieke organisatie weerspiegelde, dan nog moeten we vaststellen dat deze plaatsvond in een context waarbinnen politieke identiteit en activiteit voornamelijk gefocust is op het nationale niveau en gedefinieerd wordt door relatief kleine groep nationale politieke elites. De geboorte van de PES was dus niet meteen ingegeven door een proactief transnationalisme – laat staan door het Europese federalisme van de jaren 1970 – maar in de eerste plaats een pragmatische en strategische aanpassing aan de nieuwe politieke context na Maastricht. Bovendien zou de aankomende uitbreiding van de EU richting Centraal- en Oost-Europa haar zoektocht naar eenheid en slagkracht nog verder bemoeilijken.
EENHEID EN VERSCHEIDENHEID
Vanaf de late jaren 1990 onderging de PES een periode van tegelijk groeiende ideologische eenheid én groeiende nationale diversiteit. Enerzijds vond er in West-Europa een convergentie plaats van veel sociaaldemocratische partijen richting het politieke centrum en 'derde weg' socialisme, met als voornaamste frontman de Britse Labourpremier Tony Blair. Dit leidde tot een marginalisering van traditioneel euro-kritische stemmen binnen het Europees socialisme en opende de deur voor een vereniging van sociaaldemocratische partijen achter een algemeen pro-markt en pro-Europees standpunt.
Anderzijds zorgde het vervagen van ideologische verschillen er ook voor dat de verschillen in concrete nationale invullingen des te meer naar boven kwamen. Voor de PES betekende dit vooral dat zij verdelende thema's zoveel mogelijk vermeed en zich richtte op thema's waar de lidpartijen elkaar makkelijk konden vinden. Niettegenstaande initiële aarzeling, bleek de uitbreiding van de EU richting Centraal- en Oost-Europa zo'n thema. De PES wierp zich dan ook op als centrale hub voor sociaaldemocratische partij-opbouw in de 'nieuwe democratieën'.
De PES wierp zich op als centrale hub voor sociaaldemocratische partij-opbouw in de 'nieuwe democratieën' in Centraal- en Oost-Europa.
Dit was op zich geen sprong in het duister. Er bestaat een lange geschiedenis van hoe sociaaldemocratische partijen, voornamelijk via de Socialistische Internationale, ondersteuning boden aan sociaaldemocratische partijen in Zuid-Europese landen, zowel tijdens de militaire dictaturen daar als – veel intensiever – in de periode onmiddellijk daarna. De rol die de PES speelde in de jaren 1990 was die van socialisatiekanaal voor partijen in landen die werden klaargestoomd voor hun 'terugkeer naar Europa'. Deze partijen mochten zich reeds voor EU toetreding als volwaardig lid aansluiten bij de PES, waarbij zij toegang hadden tot alle bijeenkomsten. De 'nieuwe' partijen konden dus tot op zekere hoogte al wegen op interne debatten en besluitvorming, maar werden voornamelijk in sneltempo gesocialiseerd in de West-Europese sociaaldemocratie. De PES deed dit uiteraard niet uit puur altruïsme: de vroege socialisatie van de nieuwe partijen zorgde er ook voor dat zij onmiddellijk na toetreding konden worden ingeschakeld in de Europese besluitvorming, via de S&D in het EP en de PES partijtoppen voorafgaande aan Raadsvergaderingen.
Er kan echter niet gezegd worden dat de uitbreiding geen risico's inhield voor de PES. Net zoals toen de Britse en Deense socialistische partijen bij toetreding een sterk intergouvernementele strekking binnenbrachten, zo moest de PES na de 'Oostelijke uitbreiding' leren omgaan met (post-)communistische partijen en anti-regime partijen in hun rangen. De ideologische eenheid die werd gevonden tussen de West-Europese partijen werd dus niet alleen uitgedaagd door nationale belangen, maar ook door ideologische nieuwkomers. Deze nieuwe interne verscheidenheid heeft, samen met een meer algemene (electorale) crisis van de sociaaldemocratie in Europa, ertoe geleid dat, ondanks initieel succes, de PES bepaalde oude zeren niet van zich heeft kunnen afschudden.
SPITZENKANDIDATEN EN ELECTORALE UITDAGINGEN
Sinds haar hoogtepunt midden de jaren 1990 is de invloed van de PES afgenomen, en blijft deze vandaag marginaal in de Europese verkiezingen, coördinatie in de Raad en het wetgevend werk in het EP. Electorale campagnes en de selectie van kandidaten voor de Europese verkiezingen blijven prerogatieven van nationale partijen; breuklijnen in de Raad lopen volgens nationale voorkeuren en niet zozeer ideologie; en de relatie met de S&D blijft een 'work in progress'. Deze evolutie ging hand in hand met electorale uitdagingen en de bredere crisis waarin de sociaaldemocratie zich bevindt. Gezien de lange geschiedenis van de sociaaldemocratie, staan vriend en vijand met verbazing te kijken naar de spectaculaire achteruitgang van de sociaaldemocratische partijen in Europa, vooral sinds de Grote Recessie van 2007-2009. De Nederlandse PvdA ging van 24,8% in 2012 naar 5,7% in 2021, en strandde in 2023 op net geen 16% in een kartel met GroenLinks. De Franse socialisten vechten nog steeds voor politiek overleven sinds ze de tweede ronde bij de presidentsverkiezingen van 2017 misten.
De PES heeft getracht zichzelf op de kaart te zetten met de enthousiaste omarming van het systeem van Spitzenkandidaten voor de Europese verkiezingen.
Te midden van deze uitdagingen heeft de PES getracht zichzelf (opnieuw) op de kaart te zetten met de enthousiaste omarming van het systeem van Spitzenkandidaten voor de Europese verkiezingen. De keuze voor Frans Timmermans in 2019, bijvoorbeeld, kan worden gezien als de PES die een sterke kandidaat naar voor schuift om Europees beleid vorm te geven volgens parlementaire principes. De PES heeft, net als de EVP, de selectie van de haar topkandidaat ook sterk naar zich toegetrokken, inclusief traditionele partij-politieke rituelen zoals verkiezingen van de topkandidaat op een partijcongres. Dat de Europese socialisten na de verkiezingen echter (schoorvoetend) hebben ingestemd met Von der Leyen als Commissievoorzitter heeft bijgedragen aan de terugval van het Spitzenkandidaten-project.
De keuze vandaag voor de Luxemburger Nicolas Schmit lokt gemengde reacties uit. Het kan worden gezien als strategische zet om samenwerking met de EVP te vergemakkelijken. De Green Deal was al een moeilijke strijd de voorbije jaren, en een harde verkiezingscampagne kan nog meer kwaad bloed zetten, wat de EVP misschien sneller zal doen nadenken over samenwerking over rechts. De gemoedelijke Schmit kan de gemoederen bedaren en zijn ervaring met Von der Leyen gebruiken om de banden tussen de 'Grote Coalitie' opnieuw aan te halen. Tegelijk kan het echter ook gezien worden als een uiting van een weinig ambitieuze visie en een zekere gelatenheid in de zekere overwinning van Von der Leyen, wat weinig vernieuwing binnen de PES zal teweegbrengen.
Dit heeft deels te maken de inherent faciliterende rol van de PES. Ze dient in de eerste plaats tot het bevorderen van nauwe samenwerking tussen de lidpartijen. Besluitvorming binnen de PES draait dan ook om consensusvorming, waarbij lidpartijen een aanzienlijke mate van autonomie bewaren. In zo'n context is het weinig verrassend dat haar doeltreffendheid bij het vormgeven van het EU-beleid stuit op hordes zoals interne verdeeldheid, nationale belangen en zwak centraal leiderschap. Niettegenstaande een vrij sterke ideologische samenhang, blijft het voor de socialistische partijen moeilijk om boven hun individuele belangen uit te stijgen.
Lessen trekken uit het verleden is altijd een complexe opdracht. Als we echter kijken naar de momenten in de geschiedenis van de PES waar zij het meest succesvol was, staat streven naar duurzame interne coherentie gelijk aan wachten op Godot. Uiteenlopende visies – van ideologische dan wel nationale aard – zullen altijd blijven bestaan binnen een grote partijfederatie zoals de PES. Toch heeft interne verdeeldheid de PES en haar voorgangers in het verleden niet tegengehouden om met momenten te kunnen wegen op Europese besluitvorming – zowel in de Europese Akte als in de verdragen van Maastricht en Amsterdam is een sociaaldemocratische stempel te vinden. Het is dus zaak een aantal krachtige speerpunten te kiezen, en ervoor te zorgen dat de juiste mensen op de juiste plek zijn om die waar te maken. Zonder te investeren in een uitgesproken visie met desnoods beperkte maar duidelijke standpunten en een politieke strategie over de lange termijn, lijkt het weinig waarschijnlijk dat de PES een omslag kan brengen in de electorale neergang van de sociaaldemocratie voorbije jaren. Stilstaan is achteruitgaan.
REFERENTIES
- Abou-Chadi, T., Mitteregger, R., & Mudde, C. (2021). Left behind by the Working Class? Social Democracy’s Electoral Crisis and the Rise of the Radical Right.
- Bandau, F. (2022). What Explains the Electoral Crisis of Social Democracy? A Systematic Review of the Literature. Government and Opposition, pp. 1-23.
- Bressanelli, E. (2014). Europarties after Enlargement: Organization, Ideology and Competition. London: Palgrave Macmillan.
- Cunningham, K., & Hix, S. (2024). A sharp right turn: A forecast for the 2024 European Parliament elections. European Council on Foreign Relations Policy Brief.
- Day, S. (2005). Developing a Conceptual Understanding of Europe's Transnational Political Parties (With a Specific Focus on the Party of European Socialists). Journal of Contemporary European Studies, 13(1), pp. 59-77.
- Hanley, D. (2008). Beyond the Nation State. Parties in the Era of European Integration. London: Palgrave Macmillan.
- Hertner, I. (2013). Are European Election Campaigns Europeanized? The Case of the Party of European Socialists in 2009. Government and Opposition, 46(3), pp. 321-344.
- Hix, S. (1999). The Party of European Socialists. In R. Ladrech & P. Marlière (Eds.), Social Democratic Parties in the European Union: History, Organization, Policies. London: Macmillan Press Ltd, pp. 204-217.
- Hix, S., & Lesse, U. (2002). Shaping a Vision A History of the Party of European Socialists 1957 - 2002. Brussels: PES.
- Hix, S., & Lord, C. (1998). A Model Transnational Party? The Party of European Socialists. In D. S. Bell & C. Lord (Eds.), Transnational Parties in the European Union. Aldershot: Ashgate, pp. 86-101.
- Holmes, M., & Lightfoot, S. (2013). Limited Influence? The Role of the Party of European Socialists in Shaping Social Democracy in Central and Eastern Europe. Government and Opposition, 46(1), pp. 32-55.
- Külahci, E., & Lightfoot, S. (2014). Governance, Europarties and the challenge of democratic representation in the EU: A case study of the Party of European Socialists. Acta Politica, 49(1), pp. 71-85.
- Lightfoot, S. (2005). Europeanizing Social Democracy? The Rise of the Party of European Socialists. Abingdon: Routledge.
- Ladrech, R. (2003). The Party of European Socialists: Networking Europe's Social Democrats. Journal of Policy History, 15(1), pp. 113-129.
- March, L. (2021). The Party of European Socialists and Its Problems. In J. L. Newell (Ed.), Europe and the Left: Resisting the Populist Tide. Cham: Palgrave Macmillan, pp. 93-122.
- Van Hecke, S., Andrione-Moylan, A., Brack, N., de Coninck, I., Day, S., Gagatek, W., ... Wolfs, W. (2018). Reconnecting European Political Parties with European Union Citizens. International IDEA Discussion Paper (6/2018).
Samenleving & Politiek, Jaargang 31, 2024, nr. 5 (mei), pagina 10 tot 16
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.