De aanslagen van 11 september 2001 op de WTC-gebouwen in New York en het Pentagon in Washington zijn historisch in velerlei opzichten. Ze zijn historisch genoeg om de jaaroverzichten van 2001 op radio en tv te domineren. Dat is het thema van deze bijdrage. Naast vele andere dingen was 11 september ook een media-evenement, en wel één van die omvang dat het ons definitief moet afhelpen van allerhande vormen van volksgeloof in onze media. Centraal in dit volksgeloof is de idee dat de media er zijn om ons te informeren, en dat enkel de vijand desinformatie en propaganda produceert. We hebben dit geloof zien afbrokkelen, en tezelfdertijd hebben we gezien hoe krachtig deze desinformatie in een context van (gedeeltelijke) globalisatie wel is. Dat gegeven willen we nu uitwerken, vertrekkend van Foucaults opmerkingen over de panoptische samenleving.
De panoptische media
‘In het panopticon wordt iedereen afhankelijk van z’n plaats gesurveilleerd door alle anderen of door sommige anderen. We hebben hier te maken met een instrument van het wantrouwen dat absoluut is en circulerend, want er is geen vast punt. De perfecte bewaking is het toppunt van vijandigheid.’1
Zo evalueert Foucault de Benthamiaanse utopie van het panopticon. De argumenten uit Surveiller et Punir (1975) zijn welbekend: de nadruk op de versnippering, de onzichtbaarheid en de anonimiteit van macht, op de relatie tussen macht, controle, discipline en het lichaam en op de relatie tussen macht en kennis. Dit alles wordt gekristalliseerd in de blik. Die nieuwe klinische blik die op het eind van de 18de eeuw in een hele reeks kennisdomeinen opduikt, een nieuw epistemologisch beginsel wordt en de grondslag is van de surveillance als nieuwe dominante vorm van macht. In het citaat hierboven bundelt Foucault al die eigenschappen: zien en gezien worden zijn de kern van de machtsuitoefening, iedereen is zich bewust van die blik, van het feit dat men gezien kan worden, en iedereen interioriseert daardoor de macht vanuit een fundamenteel wantrouwen tegenover zichzelf en de anderen. Gezien worden, zichtbaar zijn, zichtbaar maken, kijken en doen kijken: weinig zaken concentreren in zich zoveel macht als deze. Als we Foucault volgen, moeten we ons ook zorgen beginnen maken van zodra we macht niet meer voelen of opmerken. Wat we hierboven schreven - de relatie tussen macht en procédés van de blik - is zelden een voorwerp van bedenkingen als men het over macht heeft. Er is een pak visualiteit in onze wereld en de media vormen er de speerpunt van. Maar die visualiteit wordt zelden in termen van een Foucaultiaanse blik geanalyseerd. Nochtans is daar, als we de media nu even in focus plaatsen, veel voor te zeggen. Meer nog, het zou een centraal motief kunnen zijn voor een analyse van de media in onze hedendaagse cultuur. Centraal in de beeldvorming omtrent de ‘informatiesamenleving’ of de ‘kennismaatschappij’ staat immers de (krachtige) suggestie dat we nu meer, sneller en beter weten dan ooit tevoren in de geschiedenis. En daarin spelen onze vrije, ongehinderde media een absoluut cruciale rol. De media zijn onze ‘blik op de wereld’ en van die blik nemen we aan (dit is een culturele premisse) dat hij ons in staat stelt kennis te vergaren over alles wat zich in de wereld voordoet.
De vrije nieuwsgaring is gebaseerd op het uitgangspunt dat niets verborgen mag blijven en dat alles mogelijkerwijze zichtbaar kan en moet gemaakt worden. De media zijn een speurende, onderzoekende, klinische blik op de wereld, en wij hebben de indruk dat we ‘meekijken’ met die blik. We beschouwen dit als een steunpilaar van de vrije en democratische samenleving, want de nieuwsgaring is bij ons vrij van manipulatie, verdraaiing, politieke controle of censuur. Ze produceert informatie - de ruwe grondstof voor kennis - en die staat haaks op propaganda. Onze journalisten zijn objectief en neutraal, ze hebben als enige doel het informeren van de burgers. Ze zijn niet voor politieke karretjes te spannen en dienen enkel het belang van de vrije nieuwsgaring en daardoor van de vrije en democratische samenleving. De media stellen zich voor als een vierde macht, de macht die het dichtst bij de burgers ligt. In deze verbeelding van de media hebben we de open en democratische samenleving meteen ook gedefinieerd als een panoptische samenleving: een samenleving die open en vrij is omdat ze een vrije, ongehinderde, klinische blik op de wereld kan organiseren. Het is die ongehinderde blik die ons als individu toelaat ‘vrij’ te zijn. De blik produceert immers informatie en biedt die ons aan. We kunnen er ons dan een eigen oordeel over vormen. Hoe meer we weten, hoe vrijer we zijn. En we weten omdat onze media ons in staat stellen alles te zien. Het panoptisme is deel geworden van onze inbeelding van democratie: de media zijn niet langer meer het oog van de overheid, ze zijn het oog van de burgers geworden. Maar het panopticon houdt, zoals we zagen, machtseffecten in. Kennis is nooit neutraal en het panopticon is in de eerste plaats een systeem van kennisorganisatie dat dominantie genereert doordat het conformering genereert. Met andere woorden: hoe minder we dat panopticon beschouwen als een machtsinstrument met verdrukkende effecten, hoe meer het risico bestaat dat het ons verdrukt. Dat beeld van de media als een neutrale blik op de wereld zou wel eens een Foucaultiaans machtseffect kunnen zijn.
Dat dit zo is, blijkt volgens ons uit de berichtgeving rond 11 september. In wat volgt bespreken we een aantal aspecten van die berichtgeving. We beginnen met een aanloop: het nieuwe vijandbeeld dat jaren geleden ontstond en waarop de berichtgeving nu voortbouwt. Vervolgens belichten we drie kenmerken van de berichtgeving zelf: (1) esthetisering en entertainment, (2) de constructie van een beperkte reeks motieven, en (3) de transnationale verspreiding van dezelfde beelden.
De duivel
‘Voorlopig zijn er niet meer dan aanwijzingen die in de richting van moslimfundamentalisten wijzen. (...) In het Amerikaanse strafrecht zou dit niet eens het naamkaartje van circumstantial evidence meekrijgen. De sterkste aanwijzing in de richting van de fundamentalisten is de daad zelf. Zij zijn de enigen met voldoende verziekte breinen om een meervoudige kindermoord te plannen. Een psychopaat, zelfs een amokmakende serial killer, zou er nog niet aan denken zich te bedienen van een bomauto.’
Dit zou over 11 september kunnen gaan: Amerika wordt getroffen door terreuraanslagen en meteen draaien alle hoofden in de richting van zogeheten moslimfundamentalisten. Het citaat hierboven is echter een fragment van het editoriaal van Yves Desmet in De Morgen van 21 april 1995, de dag na de zware bomaanslag in Oklahoma. Voor Desmet was er geen onderzoek nodig: al waren er nauwelijks bewijzen, dit moésten moslims zijn, want enkel zij zijn ziek genoeg om zoiets te doen. De rechtstaat, de redelijkheid van de bewijsvoering, de nuchterheid van het oordeel, dat alles mocht opgeofferd worden aan plat racisme, want in de VS waren kinderen vermoord door terroristen. De cartoonist Zak liet dit editoriaal vergezeld gaan van een tekening waarin een ‘Arabische’ jongen aan zijn vader vraagt ‘krijg ik vanavond de bomauto?’ Enkele dagen nadien werd duidelijk dat moslims of Arabieren niets met de aanslag te maken hadden. De daders waren all American guys uit het Amerikaanse platteland, diep christelijk, doordesemd van de Amerikaanse waarden en zo blank als een lelie. Blijkbaar zijn ook zeer alledaagse, blanke, radicale Amerikaanse christenen ziek genoeg om over te gaan tot meervoudige kindermoord met behulp van een bomauto. Het punt dat ons hier bezighoudt is het gemak waarmee men onder bepaalde condities meteen stereotype daders gaat aanwijzen en daarbij alle redelijkheid opgeeft, ook al blijkt achteraf dat men op groteske wijze fout zat. Maar wat ons bezighoudt is de manier waarop men bij terreurdaden die gericht zijn tegen symbolen van wat we gemakshalve het Westen noemen, meteen in de richting van moslims wijst. Dat fenomeen heeft al een respectabele ouderdom2 en is zeker na de val van het IJzeren Gordijn als een dominant geopolitiek interpretatiekader doorgebroken. De Golfoorlog was een eerste grote testcase en daarna een model voor de nieuwe beeldvorming, maar vanzelfsprekend bouwde men toen al voort op een reeds bestaand beeldencomplex waarin ‘islam’, ‘fanatiek’, ‘terreur’ en ‘anti-Westers’ haast vaste associaties waren geworden. In de jaren tachtig, en grotendeels in het zog van de revolutie van de Ayatollahs in Iran, was een nieuw soort moslims in de berichtgeving opgedoken: de Hezbollah in Libanon, de Mujaheddin in Afghanistan, later gevolgd door het FIS in Algerije, de Taliban in Afghanistan en door diverse radicale moslimorganisaties elders in de Islamwereld, niet zelden georganiseerd rond ex-Mujaheddin uit Afghanistan. Het begrip jihad werd plots gemeengoed in de berichtgeving en in het alledaags discours. Moslims werden wereldwijd vereenzelvigd met (en moesten vaak ook verantwoording afleggen voor) gebaarde jongemannen uit het Midden-Oosten die Allahoe Akhbar schreeuwden, met Kalashnikovs zwaaiden of Amerikaanse vlaggen verbrandden. De Hezbollah waren verantwoordelijk voor zware zelfmoordaanslagen, onder andere tegen het hoofdkwartier van de Amerikaanse mariniers in Libanon in 1983 en de Amerikaanse ambassade in Beiroet in 1984. Zogeheten fundamentalisten waren verantwoordelijk voor de moord op Sadat, voor bomaanslagen op burgerdoelwitten in Israël en voor wreedheden tegen burgers in Algerije. Er bestaan diverse spelletjes en tests waarbij men onsamenhangende elementen - woorden, beelden, voorwerpen - bijeen moet brengen en er samenhang in moet scheppen. Iets dergelijks deed zich voor in die periode: allerhande geïsoleerde en op zichzelf historisch en politiek te verklaren fenomenen werden in een balletje bijeengepakt en als de nieuwe Islam voorgesteld.3 Er ontstond zo een nieuwe theorie van islam in het Westen. Een theorie die islam als voornaamste vijand van het Westen voorstelde en dus de uitbundige constructie van karikaturale vijandbeelden de vrije loop liet. Islam, Arabieren, Palestijnen, het maakte overigens allemaal weinig uit: de vijand was iemand die voldeed aan zeer flexibele criteria.4 De uitlatingen van Desmet en de cartoon van Zak zijn voorbeelden van de vanzelfsprekendheid waarmee media die zichzelf zeer ernstig nemen, naar deze vijandbeelden kunnen grijpen. Daarmee maken ze een inbreuk op fundamentele regels van de journalistiek die ze op andere ogenblikken met vuur belijden. Deze vijandbeelden zijn cultureel geworden, deel geworden van onze normaliteit en geprikkeld door talloze opvoeringen, gaande van de mediaberichtgeving tot en met de populaire cultuur. Het aantal films zoals Delta Force, waarin stoere Amerikaanse freedom-lovers het opnemen tegen vuige Arabische terroristen, is niet te tellen.
De Golfoorlog was zoals gezegd een eerste grote testcase, want hier hadden we een eerste grote confrontatie tussen het Westen en de nieuwe vijand. We kregen een lawine aan berichten over de Iraakse aanval op Kuweit: feiten vermengd met zaken die nadien schandelijke leugens bleken (de beruchte ‘couveuse’-zaak bijvoorbeeld, waarbij beweerd werd dat Iraakse soldaten Kuweitse baby’s uit couveuses gehaald hadden en de couveuses naar Bagdad hadden verscheept). De militaire kracht van Irak werd fenomenaal overroepen, hetgeen in eigen land Etienne Vermeersch verleidde tot vergelijkingen tussen Saddam Hussein en Hitler. De zaak werd sterk gepersonaliseerd tot een strijd tussen Saddam Hussein en de leiders van de Vrije Wereld. Saddam Hussein werd voorgesteld als de demon die dit alles orkestreerde: een irrationeel dictator die zich beriep op een obscure politieke doctrine en op Islam, die Amerika het rijk van het Kwaad noemde en George Bush de Satan en die vanzelfsprekend een uitgesproken tegenstander van Israel was. Door die verpersoonlijking werd de kwestie meteen ook gedepolitiseerd en gedehistoriseerd: dit was een probleem met één complete gek, geïsoleerd uit de geschiedenis en zonder ernstige politieke boodschap of serieuze economische belangen op de achtergrond (olie, om er maar één te noemen). Daardoor kon de Golfoorlog ook voorgesteld worden als een oorlog over principes: de onze, die van het Goede, de Vrijheid en de Democratie, versus de zijne, die van het Kwaad, de Verdrukking en de Waanzin. Moeders konden hun zonen laten gaan met het geruststellende besef dat ze niet gingen vechten ten voordele van Exxon of Shell, maar ten voordele van de christen Vrije Wereld die belaagd werd door de duivel.
De Golfoorlog was qua mediatisering baanbrekend. Er was uiteraard de doorbraak van de globale televisie die in real time uitzond wat er te zien was: het CNN-tijdperk brak aan. Peter Arnett’s beelden van nachtelijke beschietingen in Bagdad staan eenieder nog levendig voor de geest. De donkere achtergrond waartegen af en toe wat groene lijnen en flitsen zich aftekenden was op zich een volslagen nietszeggend beeld, maar het werd een historisch en veelzeggend beeld omwille van Arnetts commentaren. De berichtgeving van de geallieerde operaties werd gekenmerkt door een verregaande controle op de berichtgeving door de militairen. Het gevolg was dat er een globaal beeld ontstond van een ‘propere’, uiterst technische oorlog. We kregen een beperkte reeks beelden van jets die opstegen vanop vliegdekschepen, video-opnamen van inslaande intelligente bommen, landkaarten en zandbakken met speelgoedtanks, kleuren en symbolen, militaire leiders zoals Schwartzkopf, en geallieerde troepen die zich klaarmaakten voor de strijd. Doden of gewonden kregen we nauwelijks te zien. Beelden van vernietiging die vanuit Bagdad werden verspreid werden slechts met sceptisch commentaar uitgezonden. Later werd duidelijk dat het hier om propaganda ging en dat de vrije nieuwsgaring stevig aan banden was gelegd. Maar het was efficiënte propaganda. In enkele weken tijd werd de publieke opinie in Europa omgekeerd van een algemeen pacifisme, dat de uitloper was van het einde van de Koude Oorlog (en dat leidde tot bedenkingen omtrent een ‘vredesdividend’) naar een uitgesproken oorlogszucht. Onze jongens moesten naar de Golf. Maar vreemd genoeg leek dat duidelijke propagandagehalte niemand te deren. We kregen hoe dan ook meer beelden op tv dan ooit tevoren en we bleven er vanuit gaan dat we uitstekend geïnformeerd waren. We kregen alles te zien, we wisten alles, niemand nam ons bij de neus.
Al deze dingen komen nu terug: de Golfoorlog en de oorlog na 11 september zijn qua berichtgeving tweelingzusjes. We hebben een repetitie gehad in 1990-1991, zelfs één met nagenoeg dezelfde acteurs. Er is weer een George Bush die de Vrije Wereld leidt en een Arabische moslim die de duivel is. Onze waarden staan weer op het spel, onze jongens kunnen weer uitrukken. En we krijgen vertrouwde beelden te zien die vertrouwde (want reeds uitgeteste) reacties genereren. Dit laatste bekijken we nu in enig detail.
Esthetisering en entertainment
Een eerste opvallende eigenschap van de berichtgeving omtrent 11 september was de esthetische kwaliteit van de beelden. Het ging hier uiteraard om uiterst dramatische en gewelddadige voorvallen, maar het is een kenmerk van de huidige beeldcultuur dat ze met name geweld, lijden en vernieling op een uiterst geësthetiseerde wijze voorstelt.5 De brandende torens werden niet gewoon gefilmd of gefotografeerd, maar wel op bepaalde, esthetisch zeer verzorgde manieren, vanuit hoeken die naast het feit ook heel wat indrukken, emoties en gevoelens losweekten. Ze werden met andere woorden geënsceneerd. Illustraties 1 en 2 zijn hiervan voorbeelden.
Illustratie 1: de torens in kikkerperspectief
Illustratie 2: long shot van Manhattan met de torens
Deze enscenering was een constante: ‘neutrale’ beelden bevatten steeds bewegingen of invalshoeken die een impliciet verhaaltje meegeven met het beeld. Dit verhaaltje wees systematisch in één richting: drama, schok, uitzonderlijkheid qua aard en omvang van de feiten. Er werden ook allerlei symbolen in de beelden verwerkt: de treurende, depressieve politieman, de brandweerlui die elkaar ondersteunden. Toppunt hierbij was een foto waarin de brandende torens gefotografeerd zijn met op de voorgrond het kruis van een kerk. Meteen worden allerlei metalezingen gesignaleerd: de torens als kerkhof (iets wat ook in de Humo-cover opdook, waarin de torens in kruisvorm werden afgebeeld), maar ook de aanslag als een aanslag tegen de Christenheid en de westerse beschaving.Bewegende beelden maakten gebruik van een beeldensyntaxis: statische en panoramische long shots zoals illustratie 2 werden afgewisseld met beelden van op de grond, en daarin werden voortdurend de verwarring en de schok van de mensen in New York beklemtoond. We kregen beelden van heen en weer lopende, panikerende mensen, van opgewonden politiemannen, van voorbijrazende brandweerwagens en ambulances. Illustratie 3 is hiervan een voorbeeld.
Illustratie 3: ambulance
Die beeldensyntaxis was uitgesproken aanwezig in collages van beelden van de inslag van het vliegtuig in de Zuidertoren van het WTC. Dit voorval was gefilmd door zoveel camera’s dat uiteindelijk een haast caleidoscopische weergave ervan kon geboden worden, vanuit dozijnen hoeken en perspectieven, en soms vergezeld van geschokte of opgewonden kreten van degene die de beelden maakte. Deze syntaxis is bovenal esthetisch - het statische van voorvallen wordt doorbroken, er komt snelheid in de beeldsequens - maar ze suggereert ook allerlei vormen van samenhang en causale relaties. De luchtbeelden van de torens worden de reden waarom mensen op de grond zo paniekerig zijn, de brandweerlui die mekaar ondersteunen zijn slachtoffers van die situatie, enzovoort. Via dit spel van samenhang in de lezing van beelden kunnen allerlei politieke boodschappen krachtig geproduceerd worden. BBC World bracht zeer vroeg na de feiten een beeldmontage - zonder veel duiding - waarin beelden van de brandende torens afgewisseld werden met beelden van juichende Palestijnen in de bezette gebieden. De beelden werden op een bepaald ogenblik zelfs gewoon in windows naast elkaar op het scherm getoond. De suggestie hier is voor de hand liggend, maar van enorm politiek belang: de Palestijnen juichen omwille van die gruwelijke aanslag die ons zo schokt, zij spotten met ons afgrijzen. Zij zullen er dan ook wellicht iets mee te maken hebben.
Beeldmontage is nooit neutraal, want ze creëert als het ware ‘zinnen’ die als totaalbetekenis kunnen gelezen worden en effectief ook zo gelezen worden. Het herhalen van beelden in een bepaalde sequens en cadans genereert effecten die men enkel als een soort tantristische brainwashing kan bestempelen: steeds dezelfde zin wordt herhaald aan hetzelfde tempo en met dezelfde intonatie, met als gevolg dat de boodschap van die zin het bewustzijn van de hoorder/lezer/kijker overbezet. De betekenis wordt volkomen geabsorbeerd. CNN bracht in de namiddag van 11 september op een bepaald ogenblik een soort samenvatting van de dag. Het stuk duurde zo’n zes minuten, en in die zes minuten kregen we zes maal onmiddellijk na mekaar een zelfde beeldensequens op het scherm: de brandende noordertoren, de inslag van het tweede vliegtuig, de brand en tenslotte het instorten van de torens, vanzelfsprekend afgewisseld met de paniekbeelden van op de grond. Uit de gigantische hoeveelheid beeldmateriaal werd een beperkte reeks beelden gekozen, wellicht als meest ‘indicatief’ of ‘representatief’ van wat de feiten waren. Die enkele beelden werden in een soort ‘verhaal’ geplaatst, en dit verhaal werd talloze keren herhaald. Dit procédé staat bekend als highlighting. Uit een wirwar aan gegevens selecteert men de voornaamste, die daardoor metonymisch voor het hele verhaal kunnen worden voorgesteld. Meteen is ‘het feit’ gestructureerd - andere dingen zijn er uit geknipt, de aandacht is volkomen gevestigd op de enkele ingrediënten van de feiten die door de beeldproducenten zijn geselecteerd. En deze versie van de feiten wordt dan als enige versie van de feiten afgevuurd op de kijker.
Moderne professionele cameralui en regisseurs hebben zich uitgebreid laten inspireren door mensen als Steven Spielberg, George Lucas en andere baanbrekende filmmakers die erin slaagden enorme effecten te genereren door middel van camerastandpunten en technieken van beeldmontage. De beeldsequensen die we kregen van zowat alle media, konden net zo goed uit één of andere rampenfilm geplukt zijn. De relatie tussen film en werkelijkheid werd trouwens door de media zelf ook opgemerkt. De Morgen van 12/9/2001 leidde een artikel onder de titel ‘het einde van de speciale effecten’ in met de volgende opmerking: ‘Al fantaseert Hollywood nog zo snel, de werkelijkheid achterhaalt dat wel. Zoveel is duidelijk: aan de apocalyptische visioenen die we gisteren vanuit New York op televisie te zien kregen, kan geen enkele big budget-spektakelfilm tippen. Dit was geen verzameling special effects, maar bloedstollende realiteit. Dit was waanzinnige werkelijkheid. En dit keer was er geen Bruce Willis in de buurt om het onheil te bezweren.’
Dit leidt ons tot een volgend element: de verwevenheid van de beeldvorming rond 11 september enerzijds en allerlei vormen van intertextualiteit anderzijds, hoofdzakelijk met entertainment-modellen, bekende films en andere cultureel goed gewortelde vormen van verbeelding.Het is opvallend hoe vaak er werd ‘geciteerd’ in de berichtgeving. Hoe vaak er in de duiding van beelden geput werd uit een arsenaal van sterk appellerende beelden en symbolen. De Morgen van 12 september bracht op de voorpagina een reusachtige foto van de instortende torens, met als opschrift Apocalypse Now. De treinreizigerskrant Metro deed precies hetzelfde: een foto van de inslag van het tweede vliegtuig met als opschrift Apocalyps. De directe verwijzing naar Coppola’s magistrale film zowel als de indirecte verwijzing naar de Bijbelse ondergang van de wereld zijn zonneklaar. Vergelijkingen werden ook gemaakt met Pearl Harbor, want deze film lag net in de rekken van de videowinkels. George Bush gebruikte in zijn reactie na de aanslag een retoriek die ontleend was aan westernfilms (we’ll hunt them down), en riep zo het beeld op van een door (wilde, barbaarse) vijanden belaagde frontier-community. Een opvallend citaat was de - geënsceneerde - foto van de brandweerlui die op het puin van de torens een Amerikaanse vlag oprichtten (illustratie 4). De fotoreeks van dit gebeuren, die over de hele wereld werd verspreid, is een citaat van de beroemde - eveneens geënsceneerde - fotoreeks van de oprichting van een vlag door Amerikaanse mariniers na de bloedige strijd op het eiland Iwo Jima in de Tweede Wereldoorlog (illustratie 5). Deze foto is nadien overgenomen als model voor het monument van de Mariniers in Washington. Het citaat vergelijkt de brandweerlui met de mariniers (allebei helden, zie lager) en de aanslag met een bloedige strijd die in een overwinning resulteert. De patriottische dimensies van dit beeld zijn te evident om nog meer uitleg nodig te hebben.
Illustratie 4: de brandweerlui en de vlag
AP, voorpagina Knack 19 september 2001
Illustratie 5: Iwo Jima
http://www.iwojima.com/
Doorheen de berichtgeving werd herhaaldelijk gewezen op de gelijkenissen tussen wat zich op 11 september afspeelde en wat in diverse actiefilms en boeken van auteurs als Robert Ludlum en Tom Clancy werd getoond. Ironisch genoeg is de commandant van de Amerikaanse acties in Afghanistan, generaal Fred Franks, de hoofdfiguur in een boek van Tom Clancy, Into the storm (1997). Franks is dus naast een militaire leider ook een cultureel icoon en een epigoon van de (Clancy-aanse) Amerikaanse waarden geworden, en de verwevenheid tussen feiten en entertainment is compleet.6 De beeldvorming over 11 september was bijzonder sterk gemodelleerd op allerlei formaten die esthetiek, emotioneel appèl en sensatie beklemtoonden. Deze klemtoon duwt de nieuwsconsument in bepaalde richtingen van interpretaties. Er is een selectie van feiten die andere feiten en overwegingen uitsluit, en er is een zeer sterke push in de richting van irrationele, emotionele interpretaties die in hoofdzaak een Amerikaans publiek moeten mobiliseren door allerhande verwijzingen naar goed ingeburgerde Amerikaanse culturele en politieke waarden. De Amerikanen, en wij ook, zijn op 11 september in de richting van rauwe, door Amerikaanse populaire cultuur ondersteunde emoties en gut feelings gedreven.
Een beperkte reeks motieven
Naast de vormelijke esthetisering van de berichtgeving merken we nog een ander belangrijk aspect in de berichtgeving rond 11 september: de beklemtoning van een zeer beperkte reeks motieven. Deze motieven ontwikkelen zich bliksemsnel op 11 september zelf. In de eerste uren na de feiten werden reeds een aantal pistes ontwikkeld die vanaf dat punt als vaste (en enige) waarheid gehanteerd worden. In de daaropvolgende weken doken ze systematisch op in vrijwel alle door ons onderzochte media. Samen genomen vormen ze de interpretatieve ruimte waarin de voorvallen van 11 september geplaatst worden. Dit interpretatiekader werd dan wereldwijd verspreid als ‘de’ versie van de feiten. Men moet bij de bespreking hiervan het volgende goed voor ogen houden. De nieuwsmakers waren op 11 september even verward als de nieuwsconsument. Wie de beelden bekijkt van de rechtstreekse uitzendingen die door zowat alle zenders meteen na de gebeurtenissen opgestart werden, ziet en hoort chaos, onduidelijkheid, tegenspraak. De redacties richtten een studio in en begonnen vanaf dat ogenblik zowat elke snipper beeld, interpretatie en informatie uit te zenden en te bespreken, zonder dat er aan grondige analyse gedaan werd, zonder dat de woorden gewikt en gewogen werden. De nieuwsredacties waren op 11 september fora voor verwarring en speculatie, niet voor informatie en duiding. De verwarring kan men het best illustreren door de enorme vloed van geruchten en onjuistheden die werd uitgezonden. Het duurde uren vooraleer men wist over welk type vliegtuigen het ging. Urenlang ging het gerucht dat er nog ergens een ongeïdentificeerd vliegtuig boven de VS rondvloog. De speculaties over het aantal slachtoffers waren schering en inslag. Men wist in de nieuwsstudio’s precies evenveel als wij thuis en elk woord dat van de telex rolde werd kritiekloos op ons afgevuurd. Maar het werd afgevuurd als nieuws, dat wil zeggen omhangen met alle kwalificaties van objectiviteit, duiding, relevantie en neutraliteit. De heersende chaos stond dan ook verregaande en als feit voor te stellen interpretaties niet in de weg.
Een eerste element is de identificatie van de daders. Reeds enkele uren na de aanslag ontstond er in de berichtgeving een vast patroon van schuldtoewijzing, met daarin Osama Bin Laden, het Afghaanse Talibanregime, de Palestijnen, moslims in het algemeen, en de zogeheten ‘schurkenstaten’. Auteurs van dit patroon zijn diverse deskundigen die in de media (hoofdzakelijk CNN en BBC World) worden opgevoerd: CIA en FBI-woordvoerders, zogeheten terrorismedeskundigen, politici zoals de voormalige Israëlische premier Barak, politieke analisten. Binnen de kortste keren, en kapitaliserend op de emotionele impact van een beeldenstroom die we hierboven hebben beschreven, werden de neuzen van het publiek in de richting gedraaid van een aantal usual suspects, toevallig of niet de Duivel van na de Koude Oorlog.
Deze allereerste suggesties die door de deskundigen af en toe veiligheidshalve als ‘hypothesen’ werden gekwalificeerd werden spoedig van ‘bewijzen’ voorzien. Men vond als bij mirakel op de luchthaven van Boston een huurwagen terug, met daarin een Koran en een Arabische handleiding voor het besturen van een Boeing. Eveneens als bij mirakel vond men in de miljoenen tonnen puin van de torens de identiteitspapieren van één van de vermoedelijke daders, dit terwijl men zelfs de zwarte doos van het vliegtuig niet wist te vinden. Later in het proces was Osama Bin Laden zo gewillig enkele onduidelijke uitspraken te doen op een onduidelijke videoband, die eveneens als bij mirakel volledig intact uit een huis ergens in Afghanistan werd gered. Het hoeft geen betoog dat de band zeer duidelijke schuldbekentenissen bevatte, volgens Amerikaanse deskundigen. De diverse miraculeuze bewijzen werden aan de leiders van de NAVO-partners meegedeeld, evenwel zonder dat ze aan het ruimere publiek werden vrijgegeven.Wat men in dit proces van schuldtoekenning niet deed was een ruimere lijst van mogelijkheden aflopen. Complotten die uitgaan van andere dan de usual suspects werden niet vermeld als mogelijkheid, en verklarende factoren andere dan een irrationele haat tegen ‘onze manier van leven’, ‘onze waarden’ of ‘onze democratie’ - denk maar aan de economische en geopolitieke dimensies van dit soort conflicten - werden evenmin geopperd. We kregen een enorme vernauwing van de mogelijke verklaringen naar één kader toe, een kader dat naadloos aansloot bij de huidige geopolitieke strategieën van de NAVO en de VS. De voices die hierbij aan het woord kwamen - de journalisten, deskundigen, getuigen, waren een zeer beperkte categorie, die ons allemaal nagenoeg hetzelfde vertelden.
Dit patroon werd snel en krachtig ondersteund door de media. We kregen zeer vlug allerhande ‘achtergronden’ aangereikt inzake het moslimterrorisme. De Gazet Van Antwerpen bracht op 13 september paginalange overzichten van alle mogelijke moslim-terreurorganisaties. Net zoals tijdens de Golfoorlog werd ook hier snel naar personalisering gezocht: één vreselijke schurk (Bin Laden) is makkelijker te duiden dan een failliet, maar complex en onduidelijk wereldsysteem. We kregen op de VRT de zondag na de feiten een Panorama-uitzending over Bin Laden, kort daarna één over het Taliban-regime in Afghanistan, en de kranten en weekbladen lieten zich evenmin onbetuigd. Gekoppeld aan het bliksemsnelle toekennen van schuld aan voor de hand liggende daders zagen we een tweede eigenschap: het benadrukken van het Amerikaanse slachtofferschap. Dit ging zover dat Louis Michel ons opriep ons kleingeld in collectebussen te deponeren voor de WTC-slachtoffers (en dit in volle 11-11-11-periode). We vernamen eveneens dat de zoekhonden van de New Yorkse brandweer aan depressies leden omwille van het vreselijke zoeken in het puin. De hoeveelheid human interest die dit slachtofferschap benadrukte was reusachtig, en het leidde tot alweer een Amerikaanse culturele inkleuring: de constructie van helden. De New Yorkse brandweerlui werden, zoals we al zagen, de mannen aan het front. George Bush en de burgemeester van New York, Rudolf Giuliani, werden eveneens tot hoge sferen van heldendom verheven. Giuliani was zelfs gastspreker op een speciale sessie van de Algemene Vergadering van de VN over terrorisme. De miltvuurhysterie die kort na de aanslagen uitbrak beklemtoonde dit Amerikaans slachtofferschap en hield het in stand gedurende een aantal weken, lang genoeg om de eerste kritische analyses te smoren. De miltvuuraanslagen waren merkwaardig genoeg enkele dagen voor het eerste voorval reeds aangekondigd door Amerikaanse veiligheidsdiensten. De schaal van de ‘aanvallen’ was belachelijk klein, terwijl de bacterie zelf naar verluidt al bij al een futiel biologisch wapen was. Het effect ervan was echter enorm, in de VS zowel als er buiten. A nation under siege werd een werkelijkheid en de langdurige oorlog die Bush had voorspeld kon worden geënt, niet op een eenmalige aanslag, maar op een wekenlang gevoel van belegering. Merkwaardig genoeg verdween miltvuur uit de media (en blijkbaar ook uit de enveloppen) kort nadat bekend werd dat de bacterie vrijwel zeker uit Amerikaanse laboratoria afkomstig was.Een ander motief dat zeer snel werd aangebracht was dat van oorlog. De aanslagen waren ‘oorlogsdaden’, zei Bush meteen na de feiten, en de NAVO riep voor het eerst in haar geschiedenis het befaamde artikel 5 in om dit verder te ondersteunen. De reacties van de Amerikanen worden systematisch benoemd als war against terrorism, niet als bijvoorbeeld revenge against terrorists. De manier waarop oorlog werd voorgesteld is grotendeels gebaseerd op modellen die vanuit de Golfoorlog zijn aangereikt. Dat wil zeggen: er is een dramatisch verschil in de wijze waarop de eigen troepen worden voorgesteld versus die van de vijand. De eigen troepen en operaties worden geësthetiseerd en verwetenschappelijkt. Beelden van Amerikaanse soldaten zijn kleurrijk en bevatten alweer veel verwijzingen naar allerhande culturele iconen - Schwartzenegger, Rambo, zelfs Action Man-speelgoedpoppen. Kaarten, grafieken en videobeelden van inslaande raketten moeten de wetenschappelijke kant gestalte geven (illustratie 6).
Illustratie 6: technische kaart
Knack, 7 november 2001
De vijand daarentegen wordt voorgesteld als woest, fanatiek, low-tech en ongeorganiseerd (illustratie 7).
Illustratie 7: Taliban-strijders
Reuters, Het Laatste Nieuws, 22-23/09/2001
Alweer zijn de voor de hand liggende associaties duidelijk. Ons leger is rationeel en werkt volgens duidelijke en weloverwogen plannen. Ons geweld is dus rationeel, doordacht, afgewogen. Hun leger is rommelig, ongeordend en dus ook onvoorspelbaar. Zij zitten in een irrationeel kader en worden gedreven door willekeur en fanatisme.Twee andere motieven vervolledigen het lijstje, en ze zijn van secundaire orde in vergelijking met de voorgaande. Het eerste motief dat snel opduikt en redelijk wat belangstelling krijgt is de reactie van andere landen en de alliantievorming. Daarin duiken een pleiade wereldleiders op die hun steun betuigen aan het Amerikaanse volk en er ook de retoriek van overnemen (Verhofstadt bijvoorbeeld, die de aanslagen ook meteen aanslagen tegen de open en democratische samenlevingen noemde). Een tweede motief zijn de economische gevolgen van 11 september, en dan met name de invloed hiervan op de luchtvaart. Hier wordt gewezen op de dramatische gevolgen van de aanslag op de financiële gezondheid van luchtvaartmaatschappijen en op de mogelijkheid dat de aanslagen een internationale recessie zouden ontketenen.
We zien in een klimaat van algemene onduidelijkheid zeer snel na de aanslagen een vaste reeks motieven opduiken, die meteen een beperkend interpretatiekader aan de feiten opleggen. Allerlei rollen worden hier ingeschreven - dader, slachtoffer, held, slechterik - en allerlei populaire associaties worden er rond geweven. Dit alles gebeurt aan de hand van of tegen een achtergrond van grotendeels emotioneel georiënteerde beeldvorming. En dit pakket van beelden en interpretaties gaat de wereld rond.
Transnationale verspreiding
Na 11 september hebben we gezien wat globalisatie is: een enorme golf van uniforme beelden die verspreid wordt binnen een bepaald deel van de wereld, het Westen en allerhande geallieerde elites erbuiten. De eigenschappen van die beelden hebben we reeds beschreven, en we hebben er bij verteld dat ze gekoppeld worden aan stabiele interpretatiekaders en voices, stemmen die de feiten in een bepaald licht verwoorden. De transnationale verspreiding is verbluffend. Precies dezelfde beelden in precies dezelfde sequensen waren te zien op nagenoeg alle zenders die we onderzochten. Dat houdt in dat precies dezelfde selectie van beelden te zien was in de VS, België, Frankrijk, Groot-Brittannië, noem maar op, en dit gekoppeld aan alle voor de hand liggende associaties en emoties die in de opmaak van deze beelden en hun sequensen verscholen liggen. Precies dezelfde blik werd binnen deze geglobaliseerde schil van de wereld verspreid: een kijk op de feiten gekoppeld aan allerlei interpretaties van die feiten. De transnationale overloop was eveneens opvallend in de gedrukte media. Dezelfde foto’s doken overal op met minieme variaties - de inslag van het vliegtuig, de panoramische shots van de brandende torens, de instorting van de torens, de brandweerlui met de vlag. De motieven die we hierboven aanhaalden waren eveneens de motieven die we op zeer ruime schaal ontmoetten. Het interpretatiekader werd mee geglobaliseerd, en daardoor werd de geglobaliseerde ruimte vrijwel volledig gevuld met een Amerikaans scenario propvol Amerikaanse patriottische en culturele symboliek. De Amerikaanse blik, zoals gezegd, werd geglobaliseerd en werd door onze lokale media aangeboden als een probleem voor ons. De relevantiecriteria en de aangeboden interpretaties die zoals we zagen sterk aansloten bij geopolitieke scenario’s en ook niet altijd gestoeld waren op ernstige rationele analyse werden ook aan ons bezorgd als ‘de’ criteria en interpretaties waarmee we 11 september te lijf moesten gaan. Het mag geen verbazing wekken dat dit goed heeft gewerkt. De eindejaarsvraagjes van Humo die traditiegetrouw aan een reeks bekende Vlamingen worden voorgelegd werden haast unaniem beantwoord wanneer het ging om ‘het belangrijkste voorval van 2001’: 11 september. De saturatie die deze lawine aan beelden en vaste interpretatieschema’s veroorzaakte kan misschien best afgemeten worden aan de wijze waarop ze in de periferie van onze berichtgeving werden opgepikt. Een ‘niche’-magazine zoals Point de Vue, dat zich beperkt tot berichten over de society-esbattementen van gekroonde en adellijke hoofden bracht in zijn nummer van 25 september 2001 een hele reportage over de reacties van diverse Royaltyleden op de aanslagen. In Europa zijn nog niet te veel gadgets te vinden van het type dat thans in de VS furore maakt (toiletpapier met de afbeelding van Osama Bin Laden bijvoorbeeld), maar de impact van de beeldenlawine en het scenario is enorm. De Europese publieke opinie is zeer efficiënt beïnvloed geworden door deze campagne, en dit heeft ongetwijfeld bijgedragen tot het geringe aantal vragen dat publiek werd gesteld omtrent de deelname aan de vergeldingsacties tegen Afghanistan.7 Net zoals het heeft bijgedragen tot het verzwakken van de protesten tegen het Israëlische optreden in de Bezette Gebieden. Een bepaalde reeks beelden en schemata is sedert 11 september massaal en krachtig verspreid in de samenlevingen die zich doorgaans tot het Westen (of Westerse bondgenoten) rekenen en heeft daar nagenoeg dezelfde (zij het ongetwijfeld minder heftige) effecten op de publieke opinie gehad als in de VS. Het is nuttig voor ogen te houden dat deze beelden en schemata van Amerikaanse makelij zijn. Het zijn de Amerikaanse blik, het Amerikaanse perspectief en de Amerikaanse belangen die doorheen de mediagolf na 11 september geglobaliseerd zijn.
Het omgekeerde panopticon
We zijn nu klaar voor een besluit. Uit de diverse aspecten van de berichtgeving blijkt dat men deze moeilijk anders kan interpreteren dan als datgene wat men doorgaans in verband met vijandelijke samenlevingen bestempelt als propaganda. De vrije media hebben zich na 11 september gemanifesteerd als een nagenoeg uniform, monovocaal en sterk gedisciplineerd systeem. Precies dezelfde beelden, formaten en interpretaties werden geproduceerd door dozijnen redacties en zenders, die zichzelf graag onafhankelijk en vrij noemen. In zoverre de media, bijvoorbeeld bij ons, analyses hebben geboden waren deze nagenoeg volledig te situeren binnen de aangereikte default-interpretatiekaders. De vrije media waren na 11 september het slachtoffer van Pravdaïsering.
Twee randopmerkingen horen hierbij. Ten eerste, we hebben dit nog al meegemaakt. In de periode van - alweer - de Golfoorlog zagen we hoe een vergelijkbare beeldenlawine de Europese publieke opinies over de streep wist te trekken voor een oorlog waarvan het doel (en de uitkomst) niet heel duidelijk waren. Doel en uitkomst zijn nu zo mogelijk nog onduidelijker, maar het model is weer bijzonder efficiënt gebleken. Ten tweede, deze enorme stroomlijning die de vrije media reduceert tot systeemmedia (niet langer staatsmedia) die samen de stem van één machtssysteem vertolken heeft hen niet verhinderd een positief zelfbeeld te blijven hanteren. Op CNN greep op een bepaald ogenblik een debatje plaats over The propaganda war. Experts debatteerden niet over zichzelf, maar wel over de CNN-achtige Arabische zender Al-Jazeera die in hun ogen was beginnen fungeren als propagandakanaal voor anti-westerse en pro-Bin Laden boodschappen. Desinformatie was vanzelfsprekend weer een eigenschap van de tegenpartij. Onze vrije media konden voorgesteld worden als de spreekbuis van de democratische burgerlijke samenlevingen, ook al wezen alle feiten op het tegendeel.
Dat brengt ons bij de kern van de zaak. De panoptische kwaliteit van onze media is een ideologie, wellicht een centrale ideologie in onze samenlevingen. We hebben de illusie van goede en evenwichtige informatie nodig als element in ons zelfbeeld als vrije, open, democratische samenlevingen en autonoom beslissende individuen. We zien alles dankzij onze alles-ziende media, en daardoor weten we alles en kunnen we over alles een gewogen opinie formuleren. Maar precies daardoor opent zich een reeks mogelijkheden voor manipulatie en propaganda, die wellicht nooit zo krachtig zijn geweest als nu. Vermits ons geloof in de alziende media zo groot is merken we niet langer dat de media ons allerhande zaken doen zien, en dat de mogelijkheden om via de media systematisch aan beïnvloeding te doen nu nagenoeg onbeperkt zijn.
Big Brother-fantasieën zijn hier ongepast, maar toch mag men suggereren dat onze media wel eens een omgekeerd panopticon kunnen zijn, zoniet effectief en permanent dan toch bij momenten en potentieel. Gegeven de illusie die ze scheppen zijn ze een fenomenaal controle-instrument dat toelaat publieke opinies te scheppen, om ze dan als goed geïnformeerde opinies van autonome burgers op te pikken en te hanteren als democratisch legitimatiemiddel. Het beeld is somber. Maar dat is de wereld na 11 september: een wereld waarin informatie nooit meer a priori als objectief kan gezien worden, zelfs niet als ze wordt geproduceerd door vrije individuen.
Jan Blommaert, redactielid en de klas van 2002 8
Noten
1/ Michel Foucault in een interview met J-P Barrou en M. Perrot uit 1977 getiteld ‘L’Oeil du pouvoir’. Dits et Ecrits II, 1976-1988 p. 201. Paris; Gallimard. Eigen vertaling uit het Frans.
2/ Zie Edward Saids Covering Islam: How the media and the experts determine how we see the rest of the world (London; Routledge & Kegan Paul 1981). Dit werk is twintig jaar oud maar brandend actueel. Said blijft overigens zeer actief in het aan de kaak stellen van allerhande vormen van anti-Arabische of anti-islamitische desinformatie. Een goede collectie teksten is te vinden op http://www.edwardsaid.org/.
3/ Het is met name op dit soort veralgemeningen dat Edward Said zijn pijlen richt. Hij kent hierbij een grote verantwoordelijkheid toe aan de zionistische propaganda in de VS die gedurende decennia precies dit ongenuanceerde beeld van de islamitische Arabier als terrorist en irrationeel hater van het Westen heeft benadrukt. Dat dit werkt, bleek uit een groot Amerikaans opinie-onderzoek in de zomer van 2001 waaruit bleek dat: ‘beelden van de Palestijnen lijken hen af te schilderen als niet verzoeningsgezind, agressief en ‘vreemd’, niet zoals ‘ons’.’ Bovendien bleek er een enorme onwetendheid te bestaan onder de ondervraagde Amerikanen over de historische en politieke achtergronden van het Israëlisch-Palestijns conflict. Daardoor wordt Palestijns geweld systematisch gezien als (irrationele) agressie, niet als verdediging of opstand. (Edward Said, ‘Propaganda and War’, Al-Ahram 549, 30/8-5/9/2001, eigen vertaling uit het Engels).
4/ De selectiviteit van deze categorisering is verbluffend, al is dit typisch voor vijandbeelden. Ten tijde van de Koude Oorlog was elke Sovjetburger een Rus, ook al waren Stalin, Kruschev, Shevarnadze, Beria en zovele andere Sovjetleiders helemaal geen Russen. In het geval van het huidige vijandbeeld volstaat het dat men voldoet aan één van de vele mogelijke criteria. Is men geen moslim maar wel ‘Arabier’, dan volstaat dit laatste en wel in brede zin: elke Arabier is anti-Westers. Zo kunnen ook Saddam Hussein, Khaddafi en Asad als vijand gecatalogeerd worden. Men gebruikt het etiket ‘Arabier’ bovendien voor mensen afkomstig uit Marokko zowel als uit Jemen, precies zoals men destijds ‘Rus’ gebruikte voor elke Sovjetburger. Het omgekeerde geldt eveneens: is men geen Arabier maar moslim, dan geldt dat laatste en alweer in brede zin: elke moslim is een radicale moslim. Noteer wel dat willekeur hier de regel is. Het Saoedisch regime wordt nooit door de VS als een bespottelijke en gevaarlijke fundamentalistische theocratie bestempeld, en evenmin zal men vijandtaal horen in verband met bijvoorbeeld Qatar, Dubai of Kuweit, al wonen daar echte ‘Arabieren’ die vaak sponsors zijn van radicale islamitische organisaties, en ook al zijn dit geen democratische paradijzen.
5/ Bij wijze van illustratie kan men even surfen naar http://www.worldpressphoto.nl/, de website van de jaarlijkse World Press Photo-wedstrijd. Vrijwel alle winnende foto’s zijn foto’s die geweld, lijden of vernieling afbeelden.
6/ Het boek van Clancy werd in het Nederlands uitgegeven als De Slag om Kuweit. Zie http://www.boekbeschrijvingen.nl/clancy-tom/clancy2.html.
7/ Toen de Belgische regering het in de schoot van de NAVO had gewaagd lichtjes tegen te sputteren inzake actieve deelname aan de vergelding, werd zij hiervoor in het parlement streng gekapitteld door CD&V-kopstuk Pieter De Crem.
8/ De klas van 2002 bestaat uit L. Anciaux, S. Bauwens, R. Benoit, E. Hüwels, T. Naert, W. Steeman, L. Van der Donckt, A. Van der Veken, K. Vanduffel, K. Vanneste, K. Van Overberghe, G. Verstraete, L. Wouters, A. Hofman en T. Wilssens. We hebben tussen begin oktober en eind december 2001 in wekelijkse informele seminaries diverse mediaberichten over de aanslagen van 11 september geanalyseerd. Dit artikel is het verslag van deze seminaries. We bekeken beelden en uitzendingen van CNN, VRT, VTM, France 3 en BBC World en berichten uit Time, Knack, Paris Match, Vrij Nederland, Point de Vue, De Morgen, De Standaard, Het Laatste Nieuws.
media - media en politiek - 9/11 - 11 september 2001
Samenleving & Politiek, Jaargang 9, 2002, nr. 4 (april), pagina 25 tot 38
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.