De sociale verkiezingen zijn een uiting van sociaaleconomische democratie
De verkiezingen waarbij de werknemers hun vertegenwoordigers in de ondernemingsraden en Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW’s) verkiezen, worden de ‘sociale verkiezingen’ genoemd. In 2008 vinden deze voor de 15de keer plaats. Alle Europese landen hebben systemen van werknemersinspraak, maar België is het enige land waar de verkiezingen voor alle ondernemingen binnen dezelfde periode worden gehouden. Dit biedt de vakbonden het voordeel om een nationale campagne te kunnen voeren en ook niet-bedrijfsgebonden thema’s naar voren te schuiven. De verplichting om de verkiezingen binnen de voorziene periode te organiseren, heeft als nadeel dat een onderneming die tussen twee verkiezingsperiodes in aan de oprichtingsvereisten voldoet pas verkiezingen moet organiseren tijdens de volgende verkiezingsperiode.
Hoewel de Bedrijfsorganisatiewet1 en de Welzijnswet2 voorschrijven dat de sociale verkiezingen elke 4 jaar plaatsvinden, moeten de praktische modaliteiten telkens bij KB worden bepaald. Na de sociale verkiezingen bespreken de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad de problemen die ze bij de vorige verkiezingen hebben vastgesteld of die hen worden voorgelegd door de Minister van Werk. De werkgevers- en werknemersorganisaties brengen ook een advies uit over de verkiezingsperiode. De Minister van Werk stelt de KB’s dan op, rekening houdend met deze adviezen. Voor de sociale verkiezingen van 2008 wordt uitzonderlijk gebruik gemaakt van uitvoeringswetten. De wetsontwerpen worden momenteel behandeld in de Kamer.3
Vaak wordt, ter gelegenheid van de sociale verkiezingen, ook de vakbondsafvaardiging samengesteld. Meestal gebeurt dit bij aanduiding door de vakbonden, maar in een aantal sectoren worden hiervoor verkiezingen georganiseerd. De vakbondsafvaardiging wordt opgericht op basis van een CAO, met name de CAO nr. 5 die, om afdwingbaar te zijn, op sector- of ondernemingsvlak moet worden uitgevoerd.4 De vakbondsafvaardiging moet duidelijk worden onderscheiden van de wettelijke overlegorganen, de ondernemingsraad en het CPBW. De vakbondsafvaardiging heeft een revindicatief karakter, terwijl de overlegorganen een meer verzoenende opdracht hebben. Waar de vakbondsafvaardigingen enkel uit werknemers bestaan, zijn de ondernemingsraden en CPBW’s paritaire organen. Dat wil zeggen dat ze worden samengesteld uit werknemers- en werkgeversafgevaardigden en er niet meer werkgeversafgevaardigden dan werknemersafgevaardigden mogen zijn.5 De werkgeversafvaardiging wordt gevormd door het ondernemingshoofd en de door hem aangewezen leden van het leidinggevend personeel.
Niet alle werknemers hebben recht op sociaal overleg
Alleen ondernemingen met een minimum aan werknemers worden verplicht om sociale verkiezingen te organiseren en overlegorganen op te richten. Hoewel België reeds een eerste maal veroordeeld is wegens niet-omzetting van de Europese richtlijn 2002/14/EG6, zullen de sociale verkiezingen van 2008 nog worden georganiseerd op basis van de personeelsdrempels van de sociale verkiezingen van 2004.7 Overeenkomstig de wil van de sociale partners, werd een tijdelijke wijziging aan de Bedrijfsorganisatiewet aangebracht.8 Ook in 2008 zullen ondernemingsraden dus moeten worden opgericht in alle ondernemingen met een gewoonlijke gemiddelde tewerkstelling van 100 werknemers. Dit geldt eveneens voor ondernemingen waar bij de vorige verkiezingen een ondernemingsraad werd opgericht, die nu onder de drempel van 100 zakken, maar nog ten minste 50 werknemers tellen. In deze ondernemingen oefenen de leden van het CPBW het mandaat van afgevaardigde in de ondernemingsraad uit. Met ‘onderneming’ wordt niet de juridische entiteit bedoeld. Het gaat om de technische bedrijfseenheid. Deze is onderscheiden van de juridische entiteit en wordt bepaald op grond van de sociale en economische criteria waarbij de eerste primeren. Als de technische bedrijfseenheid de drempel niet bereikt, moet toch een orgaan worden opgericht als de onderneming als juridische entiteit de drempel bereikt.
De drempel voor de oprichting van CPBW’s ligt lager dan de drempel voor de oprichting van ondernemingsraden. CPBW’s moeten worden ingesteld in alle ondernemingen met een gewoonlijke gemiddelde tewerkstelling van 50 werknemers. In de mijnen, groeven en graverijen moeten CPBW’s worden opgericht in alle ondernemingen die ten minste 20 werknemers tewerkstellen.
De overlegorganen hebben vooral adviserende bevoegdheden
De meeste bevoegdheden van de overlegorganen zijn louter adviserend. Aan de macht van de werkgever om zijn onderneming naar eigen inzichten te leiden, wordt niet getornd. De ondernemingsraad wordt door de werkgever op geregelde tijdstippen geïnformeerd over de economische en financiële toestand van de onderneming. De raad wordt geraadpleegd over het personeelsbeleid, de arbeidsorganisatie en structuurwijzigingen. De raad heeft beslissingsmacht over een beperkt aantal sociale materies, zoals de criteria van afdanking en wederaanwerving, het beheer van maatschappelijke werken, het arbeidsreglement, de jaarlijkse vakantie, de vervanging van betaalde feestdagen en het betaald educatief verlof. De opdrachten van het CPBW strekken zich uit tot alle materies die kunnen bijdragen tot de bevordering van het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Het CPBW is betrokken bij het ondernemingsbeleid om geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk te voorkomen. Het kan voorstellen doen tot verfraaiing van de arbeidsplaats. Het CPBW kan klachten onderzoeken in verband met welzijn op het werk en ter plaatse gaan bij ernstige risico’s, ongevallen of incidenten.
De procedures voor de sociale verkiezingen zijn erg strikt
De werkgever die aan de voorwaarden voor oprichting van overlegorganen voldoet, moet de procedure sociale verkiezingen opstarten binnen de door de wetgeving bepaalde periode. Vermits de verkiezingen moeten plaatsvinden tussen 5 en 18 mei 2008 en de kieskalender 150 dagen telt, moet hij de procedure aanvatten op een dag tussen 7 en 20 december 2007.
De belangrijkste data in de kieskalender zijn dag X en dag Y. Op dag X plakt de werkgever de datum en de uurregeling van de verkiezingen aan, de benaming en het adres van de technische bedrijfseenheid, de namen en functies van het leidinggevend personeel en de lijst van de kaderleden, de voorlopige kiezerslijsten en het aantal mandaten voor de ondernemingsraad en het CPBW, en dit per categorie. Voor het CPBW zijn er drie categorieën: arbeiders, bedienden en jonge werknemers. Bij de ondernemingsraad is er ook een vertegenwoordiging van de kaderleden. De jonge werknemers en de kaderleden krijgen alleen een vertegenwoordiging wanneer er genoeg jonge werknemers of kaderleden in de onderneming zijn. De verkiezingsdag wordt ‘dag Y’ genoemd en heeft 90 dagen na dag X plaats. Elke werknemer met drie maanden anciënniteit heeft stemrecht. Hij kan slechts stemmen voor een werknemer die behoort tot dezelfde categorie (tenzij bij gemeenschappelijk kiescollege). De stemming is niet verplicht.
De dag waarop de werkgever de eerste procedurestap zet, wordt ‘X - 60’ genoemd. In de deze fase bezorgt de werkgever schriftelijk inlichtingen over de onderneming (de ‘technische bedrijfseenheid’), haar personeel en een voorstel van verkiezingsdatum aan de bestaande overlegorganen of, wanneer deze er nog niet zijn, aan de werknemers. Na raadpleging van de overlegorganen maakt de werkgever op ‘X - 35’ zijn beslissing bekend. De vakbonden kunnen de beslissing aanvechten bij de arbeidsrechtbank. Vooral de bepaling van de technische bedrijfseenheid geeft elke vier jaar aanleiding tot uitgebreide rechtspraak. Het grootste aantal vonnissen over de sociale verkiezingen blijkt uitgelokt te zijn door werkgevers die proberen aan sociale verkiezingen te ontkomen. Ook over de functies van het leidinggevend personeel, de kaderleden en de verkiezingsuitslag zijn relatief veel betwistingen.9
Met het oog op de rechtszekerheid gelden strikte beroepstermijnen. Hoewel de wetgeving sociale verkiezingen tot de openbare orde behoort, kan de geldigheid van de kiesverrichtingen, eens de termijn verlopen is, niet meer worden aangevochten.
Alleen de vakbonden kunnen kandidaten voordragen
Om te voorkomen dat de werkgevers via eigen lijsten de werking van de overlegorganen zouden ondermijnen, werd het recht om kandidatenlijsten in te dienen voorbehouden aan de representatieve vakbonden. Sinds de sociale verkiezingen van 2000 moeten de kandidaten worden voorgedragen door de representatieve interprofessionele vakbonden ABVV, ACLVB en ACV. De beroepscentrales kunnen een volmacht krijgen waarmee ze toch kunnen optreden bij dergelijke kiesverrichtingen. Het voordrachtoligopolie van de vakbonden werd in 1985 doorbroken bij de invoering van een kadervertegenwoordiging in de ondernemingsraad. Hiervoor kunnen lijsten worden ingediend door de Nationale Conferentie voor Kaderleden. Ook huislijsten zijn mogelijk.
De kandidatenlijsten moeten worden verzonden uiterlijk 35 dagen na de aanplakking van het bericht dat de verkiezingsdatum vaststelt (‘X + 35’). Naargelang de verkiezingsdatum gekozen binnen de onderneming, zal ‘X + 35’ dus plaatsvinden tussen 11 en 24 maart 2008. Het aantal kandidaten hangt af van het aantal werknemers dat de onderneming telt en de categorie waartoe deze werknemers behoren. De werkgever moet de kandidatenlijsten aanplakken, maar kan de kandidaturen voor de rechter betwisten. Vooral het inroepen van rechtsmisbruik is vrij populair. Zijn er geen kandidaturen, dan moeten er geen verkiezingen worden georganiseerd.
Verkozen en niet-verkozen kandidaten zijn beschermd tegen ontslag
Werknemers die zich kandidaat stellen voor een mandaat in de ondernemingsraad of het CPBW zijn wettelijk beschermd tegen ontslag.10 De ontslagbescherming gaat in nog voor de kandidatuur bij de werkgever bekend is. De bescherming begint 30 dagen voor de aanplakking van het bericht dat de verkiezingsdatum aankondigt (‘X - 30’), terwijl de kandidatenlijsten pas moeten worden ingediend 35 dagen na de aanplakking (‘X + 35’). Naargelang de verkiezingsdatum gekozen binnen de onderneming, zal ‘X - 30’ vallen tussen 6 en 19 januari 2008. De periode tussen ‘X - 30’ en ‘X + 35’ wordt de ‘occulte periode’ genoemd. Ze is nodig, omdat het voornemen van de werknemer om zich kandidaat te stellen uiteraard reeds bestaat voor de indiening van de lijsten en de werkgever mogelijk al op de hoogte is van zijn kandidatuur vooraleer de lijst wordt ingediend.
Ook na de verkiezingsdag blijven de kandidaten beschermd. Dit is niet alleen zo voor de verkozen afgevaardigden, maar eveneens voor de niet-verkozen kandidaten. De bescherming duurt in principe vier jaar, d.i. tot na de installatie van de bij de volgende sociale verkiezingen verkozen afgevaardigden. Kandidaten die voor de tweede opeenvolgende keer niet werden verkozen, zijn slechts beschermd tot twee jaar na de verkiezingen. Gering electoraal succes leidt dus tot straf.
Sociaal overleg is niet slecht voor de economie
Werkgevers roepen vaak dat er te veel beschermde werknemers zijn, wat slecht zou zijn voor de economie. Het mag duidelijk zijn dat ze veel belang hechten aan hun autonomie. Vooral de autonomie om vakbonden buiten de deur te houden en werknemers aan de deur te zetten. Het recht van de vakbonden om kandidaten voor te dragen en de bescherming van (kandidaat-) afgevaardigden zijn de twee belangrijkste redenen waarom de KMO-richtlijn nog niet werd omgezet.
De stelling dat er te veel beschermde werknemers zijn, moet zeker worden genuanceerd. In principe kan elke vakbond twee kandidaten per mandaat voordragen: dat zijn dus (3 x 2 =) 6 kandidaten per mandaat. In de praktijk blijft het aantal kandidaten daar ver onder. Niet elke vakbond dient in elke onderneming een lijst in. Bovendien is niet elke ingediende lijst volledig en zijn er kandidaten die zowel op de lijst van de ondernemingsraad als op de lijst van het CPBW staan.
Meer principieel is het vreemd dat de discussies in België zich steeds toespitsen op de drempels waaronder geen verkiezingen moeten worden georganiseerd en de bescherming van de kandidaten. In de ons omringende landen gaan de discussies echter over de bevoegdheden van de overlegorganen. Zou het te maken hebben met de drempels die overal lager liggen en de bevoegdheden die uitgebreider zijn?
Isabelle Van Hiel
Adviseur Federale Studiedienst ABVV
Noten
1/ Sectie IV van de Wet van 20 september 1948 houdende organisatie van bedrijfsleven, Belgisch Staatsblad (B.S.) 27-28 september 1948.
2/ Hoofdstuk VIII van de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun werk, B.S. 18 september 1996.
3/ Wetsontwerp betreffende de sociale verkiezingen van het jaar 2008, Parl. St. Kamer 2007-2008, 52, nr. 257/001 en Wetsontwerp tot regeling van de gerechtelijke beroepen ingesteld in het kader van de procedure aangaande de sociale verkiezingen van het jaar 2008, Parl. St. Kamer 2007-2008, 52, nr. 258/001, www.dekamer.be.
4/ CAO nr. 5 van 24 mei 1971 van de Nationale Arbeidsraad betreffende het statuut van de syndicale afvaardiging van het personeel der ondernemingen, niet algemeen verbindend verklaard.
5/ Er zijn nog meer verschillen tussen de overlegorganen en de vakbondsafvaardiging waarop we helaas niet verder kunnen ingaan. Het gaat hierbij om de personeelsdrempels, de syndicalisatiegraad, de bevoegdheden, de grootte van de afvaardiging, de bescherming, de mogelijkheden om bij CAO af te wijken, enz.
6/ Richtlijn van 11 maart 2002 nr. 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap, P.B. L. 80, 23 maart 2002.
7/ In dit artikel besteden we (te) weinig aandacht aan de KMO’s, omdat het thema reeds aan bod kwam in het artikel van Peter Vanvelthoven en dat van Patrick Humblet en Inger De Wilde, die in het vorige nummer van Samenleving en politiek (jg. 14, 2007, nr. 8) werden gepubliceerd.
8/ Wetsontwerp tot bepaling van de drempel van toepassing voor de instelling of de vernieuwing van de vertegenwoordigers van het personeel in de ondernemingsraden ter gelegenheid van de sociale verkiezingen van het jaar 2008, Parl. St. Kamer 2007-2008, 52, nr. 167/001, www.dekamer.be.
9/ Zie voor een overzicht van de geschillen Vanthournout J. en Leurs A., ‘Overzicht rechtspraak sociale verkiezingen 2004’, In: Humblet P. en Vanthournout J. (eds.), De sociale verkiezingen doorgelicht, Antwerpen, Oxford, Intensentia, 2007, pp. 1-115.
10/ De beschermingsregeling is opgenomen in de Wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden (B.S. 29 maart 1991).
sociale dialoog - sociale verkiezingen - interprofessioneel overleg
Samenleving & Politiek, Jaargang 14, 2007, nr. 9 (november), pagina 31 tot 35
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.