In juni van dit jaar kwam ik als Minister van Werk in het nieuws, omdat ik vlak na de parlementsverkiezingen enkele Koninklijke Besluiten ter ondertekening wilde voorleggen aan de Koning. Het werd door sommigen voorgesteld als een wat achterbakse operatie, waarbij ik de liberale regeringspartner in snelheid probeerde te nemen. Er werd vooral benadrukt dat ik de drempel voor de ondernemingsraad nog vlug wilde laten zakken van 100 tot 50. Ik probeer hierna te reconstrueren hoe het zover kon komen. Ik denk dat ik op verschillende momenten op een gepaste manier mijn verantwoordelijkheid genomen heb. Het verlagen van de drempel was absoluut geen doelstelling. Ik heb de belastingbetaler wel willen vrijwaren van hoge boetes en dwangsommen en de organisatie van de sociale verkiezingen in 2008 willen veiligstellen. En dat doe ik nog altijd, ook al ben ik ondertussen een Minister van Werk in lopende zaken. Ik heb de sociale partners tot een engagement gebracht over de omzetting van de Richtlijn. Als zij dat niet nakomen tegen eind november, dan ligt de verantwoordelijkheid bij hen. Ik probeer de sociale verkiezingen veilig te stellen via een vrij onorthodoxe techniek. Omdat dit doel alleen met een wetswijziging kan worden bereikt, dien ik bij de Kamer twee wetsontwerpen in. Een deel moet bicameraal afgehandeld worden. Omdat het parlement het laatste woord krijgt, ben ik zeker dat de werkgevers en werknemers voldoende rechtszekerheid krijgen. Vermits ik mij kan beroepen op een akkoord van de zogenaamde ‘Groep van 10‘ reken ik ook op de steun van een aantal politieke partijen die vandaag nog niet in de meerderheid zitten.
Iedereen herinnert zich de bom die ingeslagen is op het moment dat Renault Vilvoorde gesloten werd. Het falen van de overlegmiddelen heeft toen verhinderd dat informatie op het gepaste moment verspreid werd. Dat heeft toen voor een brutale schok gezorgd. Dat was de aanleiding om op Europees niveau een Richtlijn op te stellen over het recht op informatie voor de werknemers. Het verhaal van die Richtlijn begint voor ons in maart 2002, op het moment dat de omzetting op Belgisch niveau moet gebeuren. Er gaat een klein voorspel aan vooraf, waarbij de Europese Commissie geprobeerd heeft met de sociale partners een overeenstemming te bereiken. Dat is op niets uitgedraaid omdat de Europese werkgeversorganisatie niet wou meedoen. In april 2002 vraagt de regering advies aan de sociale partners. Die nemen zo maar eventjes twee jaar de tijd om van gedachte te wisselen. In maart 2005 komt er van de Nationale Arbeidsraad (NAR) niet alleen een verdeeld advies tussen werkgevers en werknemers, maar zelfs de vakbonden komen onderling niet overeen. De liberale vakbond neemt effectief een afwijkend standpunt in. Met dat dubbel verdeelde advies kon met andere woorden niet veel begonnen worden.
De regering vindt het dossier dus op haar tafel terug in maart 2005, ongeveer op het moment dat de omzettingstermijn van Europa verstrijkt. Vrijwel onmiddellijk laat mijn voorgangster Freya Van den Bossche een interkabinettenwerkgroep bijeen roepen om na te gaan hoe het probleem kon worden opgelost. Er kon alleen worden vastgesteld dat er een juridische onduidelijkheid bestaat. Bedoelt Europa dat er een oplossing moet komen voor ‘vestigingen’ vanaf 20 werknemers of is een oplossing in ‘ondernemingen’ vanaf 50 werknemers voldoende? Het woord ‘vestiging’ komt uit de Duitse rechtspraak, maar sommige advocaten denken dat het ook van toepassing is op ons land. Op juridisch vlak is men er nooit uitgeraakt. Voor mij is wel duidelijk dat er geen echt doorslaggevend bewijs kon worden geleverd om de omzetting van de Richtlijn aan te grijpen om de drempels voor de ondernemingsraad te verlagen.
Maar de vakbonden zijn er wel stellig van overtuigd dat de Richtlijn het noodzakelijk maakt om de vakbondsvertegenwoordiging in kleine ondernemingen te verhogen. Het ACV liet een studie uitvoeren, maar heeft de resultaten tot op vandaag niet bekend gemaakt. Het dossier van de omzetting werd door de bonden gekoppeld aan het dossier van de syndicale vertegenwoordiging in de kleine ondernemingen. Dat was wat de vakbonden echt wilden, maar wat niet altijd duidelijk is overgekomen. Ze waren eigenlijk niet echt geïnteresseerd in de opdracht van de Richtlijn om bijkomende informatie te verstrekken aan bedrijven met meer dan 50 werknemers. Dat is al bij al een formaliteit. Zij wilden vooral een doorbraak in de kleine bedrijven. Maar door deze koppeling is in beide dossiers geen enkele vooruitgang meer mogelijk geweest.
Omdat er niet vlug een uitweg uit dit dispuut kon worden gevonden, heeft de regering aan de Europese Commissie laten weten dat de volledige omzetting niet onmiddellijk mogelijk was. We zijn dan nog altijd maart 2005. Op basis van een artikelsgewijze vergelijkende tabel bleek slechts een beperkt deel problemen te stellen. De Commissie liet al dezelfde maand weten dat er binnen de twee maanden een definitieve oplossing moest komen. De Permanente Vertegenwoordiging heeft hierop met verschillende notificaties geantwoord. Tussen januari en september 2006 is er met de sociale partners herhaaldelijk geprobeerd om een oplossing te vinden. Tevergeefs.
In april 2006 heeft het ACV zich schriftelijk bij de Commissie beklaagd. Dat heeft hoogstens voor een psychologisch effect gezorgd, want de Europese Commissie had op dat moment de procedure bij het Europese Hof van Justitie al opgestart. Ons land werd dan ook in maart 2007 veroordeeld. Wij kregen nog twee maanden tijd om de Commissie te laten weten hoe wij de omzetting gedaan hebben. Anders zou de procedure van ingebrekestelling worden gestart, op basis van artikel 228 van het Europese Verdrag. Dat artikel wordt niet vaak ingeroepen. Het moet een aanwijzing zijn voor het feit dat het Europese Hof zich niet met een kluitje in het riet zal laten sturen. Vanaf dat ogenblik werd de dreiging van een boete van om en bij de 3 miljoen euro en vooral van belangrijke dwangsommen reëel. We moeten beseffen dat België één van de laatste Europese landen is die geen oplossing gevonden heeft. Ik vind het vandaag nog altijd onbegrijpelijk hoe lichtzinnig met die dreiging werd omgesprongen.
Al in september 2006 heb ik de Ministerraad een compromisvoorstel gedaan. Het komt er in essentie op neer dat een Ondernemingsraad zou worden opgericht in de bedrijven tussen 50 en 100 werknemers. Daartoe zouden echter geen bijkomende verkiezingen georganiseerd worden en evenmin bijkomende beschermde werknemers gekozen. Dezelfde beschermde werknemers zouden de taak in het Comité voor Preventie en de Ondernemingsraad op zich nemen. Mijn voorstel voorziet ook de installatie van een Comité voor Preventie in die bedrijven tussen 20 en 50 werknemers, die statistisch gezien veel arbeidsongevallen vertonen. Ik ging immers van de veronderstelling uit dat de aandacht van een Comité voor Preventie en Veiligheid alleen maar een positief effect op de ongevallencijfers kon hebben. Het voorstel werd door de Ministerraad niet aanvaard. Sommige partijen wilden van geen uitbreiding van de overlegorganen weten, hoe beperkt die in praktijk ook zou zijn. Men moet immers beseffen dat heel veel sectoren een syndicale delegatie toestaan in bedrijven met minder dan 50 werknemers. Heel veel zitten nu al op de grens van 20 werknemers. Het was gewoon een symbolenstrijd.
Op 27 april 2007 gaf de Ministerraad aan de Minister van Werk de opdracht de sociale partners bijeen te roepen, met het oog op het vinden van een oplossing voor de sociale verkiezingen van 2008.
Het dossier van de Europese Richtlijn raakte ondertussen immers meer en meer verstrengeld met dat van de sociale verkiezingen 2008. Normaal moeten daarvoor in de periode mei-juni van het jaar voordien de nodige KB’s getroffen worden die de datum en procedure vastleggen. Dat is nodig om overheid, sociale secretariaten en vakbonden de nodige voorbereidingstijd te geven. De organisatie van de sociale verkiezingen is in niets te vergelijken met deze van de parlementaire verkiezingen. Deze kunnen op korte termijn gebeuren. Sociale verkiezingen veronderstellen uitgebreide procedures, met afgemeten stappen en precieze tijdslimieten. Er is bijvoorbeeld al een bescherming van de kandidaten voorzien op het moment dat ze zich als kandidaat bekend maken. Omdat er over de omzetting van de Richtlijn geen overeenstemming kon worden bereikt, kon maar niet beslist worden over die KB’s die daar uitvoering moeten aan geven.
Er was overigens ook nog een tweede struikelblok. Ik had er al in mijn nota aan de Ministerraad van 14 september 2006 voor gewaarschuwd, maar niemand wou die waarschuwing ernstig nemen. Eigenlijk is de organisatie van de sociale verkiezingen vastgelegd in een Wet van 1948. Deze Wet voorziet de oprichting van een Ondernemingsraad in ondernemingen vanaf 50 werknemers. Daar is echter nooit uitvoering aan gegeven. Van verkiezing tot verkiezing legden de sociale partners de drempels vast. Dit werd per KB bekrachtigd. In 1948 zat men nog op 300 werknemers, in 1979 is men tot 100 gezakt. Nadien is men op die grens gebleven. De KB’s die in het verleden de verkiezingen regelden werden echter nooit voorgelegd aan de Raad van State. Men beriep zich keer op keer op een hoogdringendheid, wat in 2004 al voor heel wat juridische moeilijkheden zorgde. Het stond dan ook bij manier van spreken in de sterren geschreven dat de Raad van State vandaag als wettelijke basis alleen de Wet van 1948 erkent! Wil men de drempel lager houden, dan moet die Wet gewijzigd worden.
Net voor de parlementsverkiezingen van 10 juni 2007 heb ik nog geprobeerd de sociale partners tot een compromis te bewegen. De basis daarvan was: laten we een regeling treffen die voorlopig is en laat het aan de volgende regering over om deze definitief te maken. Maar leg alvast de datum vast en een stuk van de procedure. Toen zij daar niet op ingingen, heb ik als een bewarende maatregel twee KB’s ter ondertekening aan de Koning voorgelegd. Ze baseren zich louter op de Wet van 1948 - niet meer en niet minder - omdat dit gewoon niet anders kan. Dat impliceert natuurlijk dat de drempels voor de Ondernemingsraad op 50 werknemers wordt gelegd. In mijn redenering kon het nieuwe parlement dan de wet in de gewenste zin aanpassen. Zoals iedereen weet heeft premier Verhofstadt er voor gezorgd dat de Besluiten niet getekend werden. Het is een zeer merkwaardige situatie: als Minister van Werk probeer ik de wet toe te passen, het advies van de Raad van State te respecteren, de premier verhindert die uitvoering. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat ik het juridische gelijk aan mijn kant had en dat ik die Besluiten in een periode van lopende zaken kon nemen. Ze behoren tot mijn uitsluitende bevoegdheid als Minister van Werk. Maar goed, ze werden niet getekend. Daardoor rest er nog maar één mogelijkheid voor wie de verkiezingen wil organiseren volgens de regels van deze van 2004: de wet moet gewijzigd worden, al is het tijdelijk.
De sociale partners hebben laten weten dat ze unaniem van mening zijn dat ze voor de verkiezingen in mei 2008 de regels inderdaad willen behouden zoals in 2004, in afwachting van een akkoord over nieuwe regels. Vandaar mijn voorstel om de Wet van 1948 tijdelijk te wijzigen en de drempels voor de Ondernemingsraden bij de verkiezingen van 2008 op 100 werknemers te houden. In 2012 geldt opnieuw de Wet van 1948, tenzij de sociale partners en een toekomstige regering een nieuwe regeling in een nieuwe wet gegoten hebben. We gaan er van uit dat ze daar in die periode nu echt moeten in slagen. Om praktische redenen doe ik dat in twee stappen. In een eerste ontwerp wordt de drempel op 100 werknemers vastgelegd, in een volgende worden de procedure en datum bepaald. Het is in de situatie van lopende zaken natuurlijk geen vanzelfsprekende manier van werken. Ik ben er echter van overtuigd dat ik het wetsontwerp zonder problemen kan indienen, omdat het parlement het ontwerp in ieder geval moet goedkeuren. Dat geeft dan ook meteen voldoende rechtszekerheid om de verkiezingen in 2008 zonder problemen te laten verlopen.
Maar laten we wel wezen, deze werkwijze bevat geen oplossing voor de omzetting van de Europese Richtlijn. Ik wou in mijn wetsontwerp ook daarvoor een tijdelijke regeling opnemen. Daarbij zou het Preventiecomité tijdelijk de opdrachten vervullen waarvan Europa denkt dat ze vandaag ontbreken. De sociale partners hebben zich daartegen verzet. De vakbonden met name wilden de band tussen het dossier Europa en het dossier van de syndicale vertegenwoordiging in de KMO’s niet loslaten. Tijdelijk Europa genoegdoening geven, zou neerkomen op een erkenning dat er voor de bedrijven onder de 50 werknemers niets meer hoefde te gebeuren. De redenering is begrijpelijk, maar zadelt ons land wel op met een zeer groot risico. Daarom hebben de partners zich in eerste instantie verbonden om voor het einde van 2007 een oplossing voor de omzetting van de Richtlijn te vinden. Ondertussen stelden zij voor om bij de Europese Commissie uitstel te vragen.
Op vraag van de sociale partners heb ik Europees Commissaris Vladimir Spidla effectief om uitstel gevraagd. Ik heb hem gewezen op de huidige moeilijke situatie met een regering in lopende zaken. De Commissaris heeft toegezegd een uitstel van de bespreking door het College van Commissarissen te onderzoeken (niet meer!). Die bespreking zou dan niet midden oktober, maar midden december plaatsvinden. De sociale partners hebben zich inmiddels schriftelijk geëngageerd om een maand eerder, namelijk voor eind november, tot een oplossing te komen. Ik kan alleen maar hopen dat dit voldoende is om de grote boete en dwangsommen te ontlopen. Ik heb de partners wel stevig op het hart gedrukt dat zij een oplossing moeten aanbieden die al uitwerking heeft in 2008. Een afspraak die maar begint te werken bij de daarop volgende verkiezingen zal voor de Europese Commissie nooit voldoende zijn. Voor alle duidelijkheid: de procedure van het Europees Hof is absoluut niet opgeschort, maar loopt gewoon door!
Ik heb formateur Yves Leterme op de hoogte gesteld van de meest recente stand van zaken. Ik kan hem helaas geen sluitende aanpak aanbieden voor de omzetting van de Richtlijn. Maar als de partners hun afspraak nakomen, maken we wel een behoorlijke kans. Als de ongewone procedure waar ik voor gekozen heb tot een goed resultaat leidt, kan ik hem wel voldoende rechtszekerheid aanbieden voor de sociale verkiezingen in 2008. Voorwaarde is natuurlijk dat ik zonder kleerscheuren de weg door het parlement kan volgen. De timing is immers zeer strak.
Peter Vanvelthoven
Uittredend Minister van Werk en Informatisering
sociale verkiezingen - sociale dialoog
Samenleving & Politiek, Jaargang 14, 2007, nr. 8 (oktober), pagina 4 tot 8
SOCIALE VERKIEZINGEN 2008
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.