Toen nota bene de N-VA na de verkiezingen van 7 juni kwam aandraven met typisch ‘socialistische’ eisen als een Vlaamse kinderbijslag en hospitalisatieverzekering, leek Fukuyama’s einde van de geschiedenis definitief gearriveerd. Links en rechts leken voorbijgestreefde concepten, en de sp.a had dan ook geen moeite met het omarmen van de nieuwe coalitiepartner. Zelfs de klassieke socialistische claim op de portefeuille Werk werd in de nieuwe sfeer van vertrouwen opgegeven. Maar hebben we in Vlaanderen echt een nieuw era betreden, of hebben we ons gewoon in de luren laten leggen?
Ik hoor het Kathleen Van Brempt nog zeggen, op een open gesprek met de Gentse Animo jongeren in de aanloop naar de verkiezingen van 7 juni: ‘LDD, daar gaan we nooit mee in zee! … Met de N-VA daarentegen valt best te praten.’ Het was een antwoord op de stelling vanuit het publiek dat het wel eens zou kunnen dat het grootste probleem van de sp.a na de verkiezingen niet de omvang van het eigen resultaat zou zijn, maar wel dat ze naar alle waarschijnlijkheid in een regering zou moeten stappen met minstens één van de gedoodverfde favorieten op dat moment, N-VA of LDD. Ondertussen weten we dat het de N-VA was die in de prijzen viel. Van Brempt had duidelijk de vinger goed op de politieke pols, zo bleek ook na de verkiezingen, toen de houding van N-VA best wel in de smaak viel aan de onderhandelingstafel voor het regeerakkoord. Frank Vandenbroucke herkende op 10 juni in de kranten zelfs bijna een socialist in De Wever. ‘De laatste weken is het bijna alsof ik mezelf bezig hoor’, was zijn boodschap. Al bleef de toevoeging ‘tot mijn verbazing’ wel binnensmonds.
DE TRUC MET DE DUIF, OF TOCH NIET?
Eind juni 2009 maakten Walter Pauli in De Morgen en Bart Haeck in De Tijd quasi gelijktijdig ongeveer dezelfde analyse: Bart De Wever had zich met een meesterzet verpopt tot de flamingante versie van een socialist. Niet enkel bij de sp.a, maar ook bij vele anderen in het linkse kamp leefde een dergelijk gevoel. Het bredere publiek had plots moeite om de N-VA te plaatsen. Bart Haeck illustreerde dit al met het voorbeeld van de sp.a militanten die tijdens een oefening op een lokale bijeenkomst de N-VA soms links en soms rechts van CD&V positioneerden op het politieke spectrum.
Nu laat De Wever zelf geen kans onbenut om zijn afkeer voor de zogenaamd voorbijgestreefde tegenstelling links-rechts uit te spreken. Herinner u de columns waarin hij, bijvoorbeeld nog in februari 2009, progressief en conservatief met meer en minder subtiele gedachtesprongetjes van plaats wisselde. ‘Nazisme en Marxisme zijn beiden progressief want zetten zich beiden af tegen de gevestigde waarden.’ Het leek wel op een intellectuele versie van het bekende oplichterspelletje balletje-balletje. De Vlaamse zaak kan, begrijpt u wel, in die optiek dus net zo goed progressief genoemd worden, want zij zet zich af tegen het vastgeroeste Belgische model. De onderliggende boodschap ging eigenlijk nog verder. De Vlaamse zaak is in se ‘waardenvrij’. Oftewel: we willen enkel iets beters, iets efficiënters, iets nieuws, fris en vers brengen en onze tegenstanders willen ons gewoon diaboliseren als men ons als ‘rechts’ catalogiseert. Al wie wel eens met een flamingante toogfilosoof gediscussieerd heeft, zal dit argument niet onbekend in de oren klinken. Maar helaas is het ook, het hippe en bijdetijdse slimste-mens-imago ten spijt, een argument dat al zo oud is als de straat. Van bij het begin heeft de Volksunie zich proberen te verkopen als min of meer neutraal wanneer het aankwam op sociaaleconomische thema’s. De redenering was immers dat neutraliteit hier wenselijk was, om zo een zo breed mogelijk potentieel publiek te mobiliseren voor de nationalistische eisen. Niet links of rechts dus, maar Vlaams. Met het uiteenspatten van de VU kwam daar even verandering in, met een N-VA die zich wat rechtser positioneerde en daartegenover Spirit aan de linkerzijde. Maar nu voor de N-VA de weg openligt om het resterende kiespubliek van wijlen SLP te recupereren, is de retoriek van de neutraliteit weer de meest voor de hand liggende strategie. En zelfs een wat meer progressief imago kan geen kwaad, zeker als je mikt op een regering met centrumlinks.
De retoriek alleen kan echter niet verklaren waarom de N-VA met open armen onthaald werd door links. Ook Pauli en Haeck wijzen op een andere hoofdverklaring: aan de basis van de toenadering lagen de concrete eisen die N-VA op tafel legde voor en vooral na de verkiezingen van 7 juni. Verrassend was met name hoe de N-VA ‘Vlaams’ koppelde aan ‘sociaal’. Men kwam aandragen met de Vlaamse hospitalisatieverzekering, de Vlaamse kinderbijslag, het Vlaamse energiebedrijf, groene economie, het Vlaamse aanmoedigingsbeleid, … Zelfs de meest rabiate Belgicist zal toch eventjes met de mond vol tanden gestaan hebben.
Het klonk progressief Vlaanderen dus allemaal nog niet zo slecht in de oren. Meer nog, links was al geruime tijd zelf op zoek naar een Vlaamse invulling van de eigen ideologie en tot dan toe hadden die pogingen geen bijster hoge vlucht gekend. De sociale staatshervorming, weet u wel. Nu komt De Wever me daar toch wel op de proppen met een zeer concrete invulling van dat concept! ‘Ook al zal er wel wat gemorreld moeten worden aan de modaliteiten, en oppassen voor de sociale zekerheid natuurlijk, maar in ieder geval: er valt met die mannen dus toch te praten’, zo moet men gedacht hebben.
Akkoord, het waren Vlaamsgezinde eisen, en ja de visie op de staatshervorming ging wel heel ver, maar die boodschap zijn we ondertussen al gewoon. Waren we trouwens vroeger ook niet altijd tegen die zeurders van Agalev geweest? En nu is iedereen groen, dus zo zie je maar! Bruno Tobback verwoordde deze gedachte het beste toen hij zei: ‘Noch de Vlaamse, noch de Belgische vlag interesseert mij. Als we de sociale zekerheid van de mensen maar verbeteren. En ik heb er geen bezwaar tegen als dat op een Vlaamse wijze gebeurt.’
Dat gevoel werd verder versterkt doordat het regeerakkoord vrij vlot tot stand kwam. En dat het resultaat van die onderhandelingen heel wat sociale elementen bevat, zij het soms misschien wat vaag, valt niet te ontkennen. Als kers op de taart werden de liberalen, die het wat rodere gedeelte van de paarsgezinden van zich hadden vervreemd met hun discours over privatisering in de zorg, eraf gereden. En wie bracht ons het blauwe hoofd op een schoteltje? Wie ‘stak zijn nek uit’ door als eerste te zeggen niet met vier partijen te willen regeren en daar stilletjes aan toe te voegen ‘en als het even kan toch liever met de socialisten’? Dank u wel, mijnheer De Wever.
En ja, hier en daar opperde een cynicus wel dat dit allemaal de trucs waren van een wolf in schapeN-VAcht. En het Vlaams ABVV fulmineerde ook wel vrij fel over het feit dat een aantal elementen uit de sociale voorstellen van de N-VA de sociale zekerheid onderuit halen, maar dat lokte bij de media, bij de publieke opinie en bij een groot deel van links Vlaanderen niet meer uit dan een half geïnteresseerde geeuw. Daar zijn ze weer.
Na zoveel blijken van billijkheid was enige welwillendheid en vertrouwen richting de N-VA niet echt te veel gevraagd, moet de overtuiging van sommigen geweest zijn. En die kwam er ook. De N-VA kreeg een mooie verzameling portefeuilles toegestopt, met als pronkstuk de post van Vlaams Minister van Werk. Dat laatste was wel even wennen, want sinds mensenheugenis was deze portefeuille gereserveerd voor links, hetzij in een socialistische incarnatie, hetzij in één van ACW-signatuur.
De algemene verwondering om de strategie en de sterk sociaal gekleurde voorstellen van de N-VA is echter ook zeer vreemd te noemen. Ook deze zijn immers allesbehalve nieuw. Het zal u misschien verbazen, maar het begrip solidariteit is nooit ver weg geweest in het politieke programma van de Vlaams nationalisten. Zij het dan wel een zeer specifieke vorm van solidariteit, die in de eerste plaats sterk geënt is op een Europees perspectief en in de tweede plaats op mechanismen van sociale zekerheid die gebaseerd zijn op financiering uit algemene publieke middelen in plaats van financiering via bijdragen van werknemers en werkgevers. Logisch ook, want laat dat nu net de twee manieren zijn waarop de N-VA tegelijk ‘iets sociaals’ kan doen en toch de federaal georganiseerde solidariteitsmechanismen kan onderuit halen. In het verkiezingsprogramma van de N-VA uit 2004 lezen we letterlijk dat de Europese Unie ‘geen louter economische orde - een marktmaatschappij - mag zijn of opleggen aan haar lidstaten. Europa moet ook sociale en ecologische minimumnormen vastleggen en de solidariteit tussen de naties verder uitbouwen.’ Hee, en wat staat daar nog, in dat ondertussen vijf jaar oude programma? De Vlaamse kinderbijslag! Bijna woord voor woord het huidige voorstel.
Laat het duidelijk zijn: het verleggen van het zwaartepunt van de financiering van de sociale zekerheid weg van de bijdragen van werknemers en werkgevers en richting een financiering uit algemene middelen ondergraaft wel degelijk de solidariteit. Het is makkelijker te besparen op een algemene pot dan op middelen die zeer specifiek voor iets bedoeld zijn. De link tussen wat ik betaal aan lasten op arbeid en wat ik krijg aan uitkering of pensioen moet duidelijk zijn, wil ik de meerwaarde voelen van die solidariteit. Dat sluit natuurlijk niet uit dat er extra inkomsten gezocht kunnen worden, bijvoorbeeld in de richting van een vermogensbelasting, maar het betekent wel dat niet alles ingezet kan worden op financiering uit algemene middelen. En wat de Europese dimensie betreft: alles inzetten enkel op Europa als redder van de principes van ons sociaal model is zo naïef dat we geen mens, en zeker geen slimste mens, ervan kunnen verdenken hier ook echt in te geloven.
In ieder geval: ook de zogenaamd briljante strategie van de sociale Vlaamse eisen is dus niet nieuw maar al redelijk belegen. Waarom is iedereen dan plots zo verrast? Waarom zijn linkse politici dan zo gecharmeerd dat ze over zichzelf heen vallen om de N-VA met ministerportefeuilles te overladen? Waarom herkent plots half Vlaanderen een ‘socialist’ in De Wever?
Het is natuurlijk mogelijk dat men gewoon kort van geheugen is, maar zou het antwoord niet eerder te zoeken zijn in simpele politieke rekenkunde? De N-VA heeft nu eenmaal zijn boodschap goed verkocht aan het brede publiek en heeft de verkiezingen gewonnen. De CD&V werd met Peeters incontournable en Open Vld was zodanig beschadigd door het zwakke resultaat en door het weer inslikken van de eigen eisen onmiddellijk na de verkiezingen, dat de N-VA de meest zekere gok inhield. Dat klinkt misschien wat koud en berekend maar het is tegelijk de meest realistische optie die men kon nemen, wou men nog vanuit een socialistische visie kunnen wegen op het beleid. Bovendien, kiezen voor Open Vld en niet voor N-VA zou overkomen als kiezen voor privatisering van de zorg en niet voor een Vlaamse hospitalisatieverzekering, als kiezen voor de jobkorting en niet voor een Vlaamse kinderbijslag. Dat zou niet geloofwaardig zijn geweest.
DE AAP EN DE MOUW
Van politieke en andere rekenkunde gesproken, toen de namen van de ministers bekend raakten, was het toch even slikken. De N-VA kwam met niemand minder aanzetten dan de baas van werkgeversorganisatie Voka, Philippe Muyters, om de mooie buit van de portefeuille Werk te bemannen. ‘Muyters op Werk, aiai’ zoals een sp.a militant aan de voorzitster schreef in zijn ondertussen beruchte e-mail. Voka staat immers niet bepaald bekend als het sociale gezicht van Vlaanderen. Gelukkig deed Muyters meteen publiekelijk afstand van zijn Voka-stempel en profileerde hij zich vooral als een overlegfiguur met via de Serv een sterk verleden in de sociale dialoog op Vlaams niveau. Dit werd nog gesterkt door het voornemen uit het regeerakkoord om de sociale partners rond de tafel te brengen om gezamenlijk een werkgelegenheids- en investeringsplan voor de komende jaren uit te werken.
Ondertussen is ook de beleidsbrief Werk bekendgemaakt en hebben we een beter zicht op de richting die men uit wil met de Vlaamse arbeidsmarkt. Die beleidsbrief bevat positieve zaken. Zo wordt er melding gemaakt van diversiteitsdoelstellingen en de nood aan sociale innovatie, en wordt de rol van het sociaal overleg in de verf gezet. Het een en ander blijft wel nog wat vaag, maar dat is niet abnormaal in een beleidsbrief.
Maar laten we even stilstaan bij drie punten die meer problematisch zijn, en die wel heel concreet naar voor worden geschoven:
1) Daar waar Voka al jaren erop aanstuurt om te beknibbelen op een aantal regels van sociale bescherming, gaat minister Muyters meteen voor een grote hap. ‘De hoge mate van ontslagbescherming in ons land is een probleem en Vlaanderen moet daarop een visie ontwikkelen’, zo kunnen we een passage in de beleidsbrief parafraseren. Nu heeft Muyters daar natuurlijk niets over te zeggen, het betreft hier immers arbeidsrecht en dus federale bevoegdheden, maar het is meteen wel heel erg duidelijk in welke richting een staatshervorming volgens de N-VA op sociaaleconomisch vlak moet gaan: overhevelen die bevoegdheden, opdat we kunnen gaan naar een versoepeling van de bescherming tegen ontslag. Het is het meest sprekende, maar lang niet het enige voorbeeld van de sociaaleconomische agenda in relatie tot de staatshervorming: de bevoegdheid over uitzendarbeid moet worden overgeheveld (om het gebruik van interim te vergemakkelijken), die over het brugpensioen ook (om het af te schaffen), de controle en sanctionering van werkzoekenden (om meer te schorsen en uitkeringen in te perken) en ga zo maar door. Tegenover die meer ‘soepele’ bescherming staat dan wel zogenaamd meer zekerheid, zo lezen we. Werkzekerheid in plaats van jobzekerheid heet dat. Een mooi voorbeeld daarvan is de piste die de minister opwerpt van ‘gedeeld werkgeverschap’. Een individuele relatie tussen 1 werkgever en 1 werknemer, is dat immers niet wat voorbijgestreefd? Zouden we niet beter een pool van werkgevers vormen die de werknemer onderling uitlenen? Zo heb je immers altijd werk… Laten we even voorbijgaan aan het feit dat maar weinig mensen zullen staan te springen om (maandelijks, wekelijks?) van hand tot hand te gaan bij twee, drie, vier, vijf… werkgevers. Laten we ook voorbijgaan aan hoe dit eigenlijk ruikt naar het heruitvinden van verboden terbeschikkingstelling. De hamvraag is hoe dit voorstel ooit zou kunnen neerkomen op meer zekerheid voor de werknemer? Het is als werknemer in zo’n systeem quasi onmogelijk om je rechten op te eisen. Bij wie ga je je verhaal halen als er een probleem is? Hoe ga je over je loon onderhandelen? Hoe kan je je organiseren? Welke van de tig bedrijven is verantwoordelijk bij een ongeval? Wie zijn mijn collega’s en wie beslist of ik aan de slag mag blijven, of ik vakantie mag nemen, wanneer ik mijn uren doe?
2) Een tweede duidelijke lijn zit in de verdere nadruk op activering. Dat hoeft niet per se een vies woord te zijn. Als er voldoende aandacht, mensen en middelen gaan naar het aanbieden van een begeleiding op maat van de behoeften van de werkzoekende, dan is dat zeker positief te noemen. Een ‘sluitend maatpak’ heet dat tegenwoordig. Maar het is precies in de middelen dat het schoentje wringt. Enkele maanden geleden waarschuwde het ABVV al samen met de andere vakbonden om in de besparingsoperatie het domein Werk zoveel mogelijk te ontzien. Als er één iets is wat we in de huidige omstandigheden nodig hebben dan is het wel een sterk arbeidsmarktbeleid. Desondanks wordt de VDAB zwaar geviseerd in de besparingen. Op een moment dat de wachtlijsten voor opleiding spectaculair stijgen, de prognoses over de toevloed aan werkzoekenden allesbehalve rooskleurig zijn, en de herstructureringsgolf duidelijk nog niet achter de rug is, wordt de knip gezet op de instelling die hieraan het hoofd moet bieden. Nadruk op activering heeft geen zin als er geen middelen voor zijn. Retoriek over meer maatwerk zal niet volstaan om te vermijden dat we naar een situatie gaan waarin er steeds meer werkzoekenden bijkomen die steeds langer moeten wachten vooraleer ze een passend antwoord krijgen op hun probleem. Niet alleen de VDAB wordt geviseerd: ook de social profit sector zal zwaar in de klappen delen, aangezien er heftig wordt gesnoeid in gesubsidieerde arbeidsplaatsen, sociale economie en lokale diensteneconomie. Door te snoeien op Werk wordt het risico reëel dat we geen antwoorden zullen hebben op de uitdagingen voor de toekomst en ook de extra impuls die de regering met het werkgelegenheids- en investeringsplan wil geven, wordt zo een druppel op een hete plaat.
3) Het wondermiddel dat in de beleidsbrief wordt aangebracht om te verhelpen aan het probleem van capaciteit is de vermarkting van begeleiding naar werk. De private sector moet zich meer op de markt van bemiddeling en opleiding gaan begeven en de rol van VDAB voor een stuk overnemen. In de vorige legislatuur werden hiertoe al aanzetten geformuleerd, onder andere met de proeftuin trajecttender. De evaluatie van deze proeftuin is ondertussen bekend. Los van verdienstelijke leereffecten valt het resultaat eenvoudig samen te vatten: de private spelers hebben geen betere prestaties neergezet dan de VDAB, hebben niet gewerkt aan een goedkopere prijs dan VDAB en de proeftuin heeft niet geleid tot innovatieve methodieken of partnerschappen. Dat wil niet zeggen dat er geen complementaire rol is weggelegd voor marktspelers die een meerwaarde kunnen bieden. Dat wil wel zeggen dat we het capaciteitsprobleem niet gaan oplossen door de markt open te gooien. Dat de beleidsbrief aandacht vraagt voor andere spelers dan de overheid is op zich geen probleem. Veel zorgwekkender is het feit dat de Europese Dienstenrichtlijn veelvuldig aangehaald wordt doorheen de tekst. Het is namelijk zo dat voor die wetgeving die onder de dienstenrichtlijn valt, er strenge Europese regels gelden m.b.t. het vrijmaken van de markt. In juni 2008 werd door de administratie een onderzoek gedaan om te beoordelen welke Vlaamse regelgeving wel of niet onder de dienstenrichtlijn valt. Het takenpakket van VDAB werd als dienst van algemeen belang gecatalogiseerd, en dus niet onderworpen aan het principe dat elke private speler de mogelijkheid moet krijgen om deze taken uit te voeren. De Minister wil hier nu op terugkomen. Dit zou betekenen dat een belangrijk gedeelte van de sociale opdracht van de VDAB, en daarmee ook de Vlaamse werkzoekenden, overgeleverd zouden worden aan de logica van commercieel gewin.
In deze drie voorbeelden is het beeld van de flamingante ‘socialist’ veraf. Ligt dat aan het feit dat de N-VA een breed spectrum vertegenwoordigd en dus niet kan gecatalogiseerd worden als links of rechts? Ik denk het niet. De beleidsbrief Werk bevat alvast zeer duidelijk een aantal rechtse en patronale agendapunten. Dat is ook het goed recht van de minister, maar wij moeten als socialisten ons daar veel meer van bewust zijn en ons geen zand in de ogen laten strooien.
BOTTOM LINE
Zonder afbreuk te willen doen aan de zeer sterke, en al bij al vrij succesvolle inspanningen die er geleverd zijn om een sociaal regeerakkoord te maken, zonder als stuurlui aan wal te willen beweren dat een andere coalitie dan die met de N-VA een haalbare kaart was, zonder elk mogelijk heilzaam effect van een staatshervorming te willen uitsluiten, willen we één zaak duidelijk stellen: het was een vergissing om de portefeuille Werk niet te claimen voor links (in brede zin). Dit is een trendbreuk en houdt gevaren in. Deze vergissing is net zo goed op het conto van sommigen binnen CD&V als sommigen binnen de sp.a te schrijven.
Het minste wat we kunnen zeggen is toch dat men zich in slaap heeft laten wiegen door het sociale rookgordijn dat de N-VA heeft opgeworpen en dat er daardoor geen gevoeligheid meer was om de portefeuille van Werk te ‘bewaken’ vanuit een eensgezind links front.
Natuurlijk moeten we de minister aan het begin van de legislatuur het voordeel van de twijfel geven en natuurlijk hebben we met het regeerakkoord in zekere zin een stok achter de deur, maar een aantal voorstellen uit de beleidsbrief stemmen ons alvast niet bijzonder hoopvol. Hoe sociaal men zich ook profileert, een aantal sociale verworvenheden worden alleszins in het vizier genomen. Waakzaamheid is dus geboden. Maar dan wel waakzaamheid van iedereen. De volgende keer dat de vakbonden waarschuwen voor afbraak van ons sociaal model, lokt dit hopelijk meer reactie uit dan een geeuw. Zoniet zouden we overmorgen wel eens wakker kunnen worden in een heel ander Vlaanderen.
Philippe Diepvents
Adviseur Vlaams ABVV
arbeidsmarkt - N-VA - werkgelegenheid
Samenleving & Politiek, Jaargang 16, 2009, nr. 10 (december), pagina 53 tot 59
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.