Op donderdag 24 november 2011 organiseerde de Stichting Gerrit Kreveld, bezinnings- en initiatiefcentrum voor een sociale democratie en uitgever van Samenleving en politiek, in samenwerking met Kunstencentrum Vooruit, een debat over populisme, met als deelnemers Dick Pels, Jos Geysels en Johan Vande Lanotte. Laatstgenoemde verzorgde de inleidende lezing, getiteld Het monkelend leiderschap. Leuk om zien, lullig om horen, over rechts populisme en links negationisme. Hieronder leest u de neerslag ervan.
HOMOGENE SAMENLEVING EN WAARDEN
De periode tussen 1970 en 1985, toen ik tussen de 15 en de 30 jaar was, was een héérlijke periode. We leefden in West-Europa, in een vrije democratie, met stijgende welvaart en zelfs met een vermindering van de ongelijkheid tot begin van de jaren 1980. De West-Europese staten waren vrij homogeen gebleven. In België hadden we wel wat Italiaanse mijnwerkers, maar die leverden ons oer-Belgische zangers als Rocco Granata en Salvatore Adamo op, we hadden een aantal Marrokanen, maar die waren in enkele steden geconcentreerd (Antwerpen en Brussel) en die steden waren sowieso wat buitenbeentjes dus dat hinderde niet erg, de diamantsector bloeide door de Joodse inbreng en de Joodse bevolking kon op onze steun rekenen. In Gent begon een Turkse groep zich te vestigen. Voor nogal wat Gentenaars was dat niet erg ok, maar voor de rest van Vlaanderen was dat geen probleem. Vlaanderen werd bevolkt door Vlamingen. De homogeniteit zagen we ook in de geloofsbelijdenis, waar het katholicisme dominant bleef en als toetje werden de democratische structuren door stevige en stabiele zuilen beheerd, zodat iedereen van bij de geboorte tot de dood, zijn plaats in de maatschappij kende.
Bovendien hadden we een ongevaarlijke externe ‘vijand’. Tegenover het vrije, welvarende, democratische Westen, stonden de onvrije, zich slecht ontwikkelende en totalitaire regimes van het Oostblok. Goddeloos bovendien. Het was wel wat sneu dat die in de Olympische Spelen zoveel medailles wonnen, maar het mannelijk uitzicht van de Oost-Europese atletes troostte ons dan weer in onze superieure eigenheid.
Heel erg belangrijk was wel dat die externe ‘vijand’ erg extern bleef. Het IJzeren Gordijn verhinderde migratie en de zwakte van de communistische regimes verhinderde dat er een grote militaire dreiging van uit ging. Overigens, toen de VS kernwapens tegen deze vijand wilden plaatsen, werd er massaal tegen gedemonstreerd. Dat illustreert perfect hoe ‘wakker’ we lagen van het ‘rode gevaar’.
Ik vat deze idyllische beschrijving samen: een homogene samenleving, homogene waarden, welvarend en vrij, met een niet-bedreigende antipool, die ons vooral bevestigde in het geloof in ons eigen systeem.
TEGENGESTELDE APPRECIATIE VOOR EEN VERANDERENDE WERELD
Eind de jaren 1980 veranderde dit plaatje in ijltempo. Afrikaanse vluchtelingen probeerden als eersten West-Europa binnen te komen, een evolutie waar we niet op voorbereid waren en in 1989 viel met de Berlijnse Muur ook het zo comfortabele onderscheid tussen oost en west weg, tussen democratie en totalitair regime. Mag ik zeggen tussen goed en kwaad? Het startsein werd gegeven voor een jarenlange en zeer omvangrijke migratie. De landen reageerden nog wel, maar finaal was het resultaat erg duidelijk: West-Europa had geen knusse tegenpool meer, West-Europa was etnisch niet meer homogeen, West-Europa werd geconfronteerd met een nieuwe godsdienst, de Islam, op het moment dat het zelf massaal ontkerstende.
Deze demografische evoluties werden aangevuld met radicale economische wijzigingen: meer globalisering, de eenmaking van Europa en op sommige vlakken van de wereld, een enorme toename van de mobiliteit waardoor de wereld als het ware open en bloot aan onze voeten lag, de opkomst van massamedia die beelden op één seconde over heel de wereld rondsturen en de mens met informatie overstelpen, een sterke individualisering en een ingrijpende wijziging van de gezinsvormen, zodat ook op familiaal vlak homogeniteit niet meer aanwezig was.
Deze evoluties hebben de maatschappij de voorbije jaren grondig dooreen geschud. Kan de mens zo’n snelle evolutie wel volgen? Het is een open vraag. Maar het is sowieso duidelijk dat deze evolutie fundamenteel op twee tegengestelde manieren geëvalueerd wordt.
Voor veel mensen is die evolutie ronduit negatief. Ik illustreer dat met een voorbeeld. In 1995 was ik van deur tot deur aan het lopen voor de federale verkiezingen. Dat betekent: bij iedere deur aanbellen, de mensen een programma geven, hen aanspreken. Ik mag zeggen dat ik in Vlaanderen diegene geweest ben die dat canvassen zowat uitgevonden en geperfectioneerd heeft, met een maximum van 60.000 aangebelde woningen in één campagne. Eén van die dagen waren we actief in Ieper, de stad van Yves Leterme, in de wijk Zaalhof. In nette termen: een volkswijk. In wat hardere termen: een wijk waar nogal eens gevochten werd en waar de moraal niet erg hoogstaand was. Een wijk waar de socialisten bij de verkiezingen sterk stonden. Na een hele dag rondgelopen te hebben, kwam een oud vrouwtje aarzelend naar me toe. Vermoedelijk had ze me wat gevolgd en gewacht tot ik gedaan had. Ze trok - letterlijk - aan mijn mouw. ‘Mijnheer’, zei ze zacht, ‘mijnheer, de vreemden gaan hier de baas worden met hun vreemd geloof. Gij moet daar iets aan doen’. En weg was ze. Ze verwachtte duidelijk geen antwoord. Ik zou toen ook niet zo makkelijk geweten hebben hoe ik best moest antwoorden. Of all places in het blanke, homogene Ieper met (veel) katholieke en (enkele) socialistische wijken van oudsher verdeeld, zonder migratie, sprak deze oude mevrouw haar angst uit. De wereld was veranderd, zo veel was me toen wel duidelijk, en voor deze mevrouw was dat geen goeie zaak.
Veel andere mensen hebben dezelfde evaluatie. Ze zien traditionele waarden, waar ze juist erg aan gehecht zijn, vervagen. De grondige wijzigingen van de maatschappij ervaren ze als een aantasting van de basisprincipes waar hun maatschappelijk leven op gebaseerd is. Bovendien is in die periode de onveiligheid en het onveiligheidsgevoel gestegen, is het niet respecteren van maatschappelijke en wettelijke regels (bijvoorbeeld inzake migratie) toegenomen. We kunnen erg lang debatteren over de omvang hiervan, over wat vroeger verborgen was en nu niet meer (denken we maar aan huishoudelijk geweld), maar dat er een toename is van het niet respecteren van de maatschappelijke regels is een feit en wordt door deze mensen als overduidelijk ervaren. Bovendien - en daar onmiddellijk mee gelinkt - de instellingen die hier een tegengewicht moeten bieden, slagen er volgens hen niet in om ook effectief dat tegengewicht te bieden. Politie en justitie falen.
Anderen bekijken het vanuit een andere hoek. Ze stellen vast dat de sociale voorzieningen in die periode onmiskenbaar verbeterd zijn. In alle landen is de gezondheidszorg voor de mensen spectaculair verbeterd. Ik zie dat zelf op mijn huisbezoekentochten: mensen van 70 zijn er nu beter aan toen dan twintig jaar geleden. Het onderwijsniveau van onze bevolking is snel gestegen. De welvaart is enorm toegenomen, zij het sinds 2008 onder druk. Nooit is onze bevolking zo welvarend geweest, met deze kanttekening dat ongelijkheid in veel landen is toegenomen (maar in Vlaanderen is dat niet het geval, de ongelijkheid is er verminderd). We kunnen heel de wereld bereizen en diversiteit maakt onze maatschappij kleurrijker en rijker. De migratie zal onze maatschappij en onze economie de nieuwe impulsen geven die we broodnodig hebben. We zijn wereldburgers geworden en nooit voorheen waren de mogelijkheden voor mensen zo groot en zo divers. De kwalen of kwaaltjes die er het gevolg van zijn moeten we er maar bij nemen - binnen limieten - en we moeten daar niet te veel over kniezen: vroeger was het heus ook niet allemaal rozengeur en maneschijn.
De evaluatie is divergent, de vaststellingen veel minder: er is veel migratie en diversiteit, de gezinsvormen zijn erg uiteenlopend, we hebben geen echt tegenbeeld meer waar we ons kunnen tegenover afzetten zonder dat het tot haatgevoelens leidt, we kennen een overrompeling door massa- en sociale media, de economische en politieke instellingen zijn niet bepaald aan hun meest vertrouwenswekkende periode bezig en staan immens onder druk, maar ook blijft sowieso de vaststelling overeind dat er nooit zoveel nieuwe mogelijkheden geboden worden. De feiten zijn duidelijk en de appreciatie van dit alles door de bevolking is erg uiteenlopend, zelfs tegengesteld.
HET MONKELEND LEIDERSCHAP
Tegen deze achtergrond is het monkelend leiderschap ontstaan. Het monkelend leiderschap dat wil behagen, desnoods door te haten, maar dat wil behagen aan de eigen groep, die netjes is afgebakend, en consequent - als enige - positief wordt aangesproken. We vinden het monkelend leiderschap bij het rechts populisme dat een groeiende politieke stroming is, die de eigen echte volksgenoten (de ware Finnen, de echte Nederlanders, de goeie Vlamingen) omarmt en behaagt door ze in hun frustraties, vooroordelen, grieven of problemen te bevestigen en door de tegenstanders tot wereldvreemde, zo niet volksvijandige sujetten te herleiden. De niet-eigen groep wordt vijand. Maar we vinden het monkelend leiderschap ook bij het links negationisme, dat een tanende politieke stroming is, die de eigen geestesgenoten sust door de problemen die zich stellen onder de mantel van relativering, solidariteit, algemene rechtsprincipes en wereldburgerschap te verstoppen en door de tegenstanders tot bekrompenheid, verzuring en racisme te herleiden.
Een leiderschap dat dus behaagt, de realiteit vervormt en onzin verkoopt. Leuk om zien, lullig om horen.
Anderen hebben deze stromingen al gedetailleerd omschreven. Ik zal mij vandaag beperken tot twee illustraties die mij het meest zijn opgevallen.
Een tijdje geleden werden we opgeschrikt door een nieuw woord dat vanuit Nederland naar ons kwam overgewaaid. De kopvoddentaks. We (althans ik) werden vooral opgeschrikt omdat dit woord zo’n onnoemelijk hatelijke connotatie uitstraalt. Minachting eigenlijk. Ook in Vlaanderen hebben we de discussie over de hoofddoek in publieke ambten, over de hoofddoek in het officieel onderwijs, zoals we vroeger ook al de discussie over kruisbeelden in officiële gebouwen hadden. Andere landen kenden dezelfde discussie. Of het nu Frankrijk met zijn laïcité dan wel Italië met de universele christelijke traditie was. Maar bij de kopvoddentaks werd een dimensie toegevoegd. Haat. Vernedering. Ik ben opgevoed door dames met een kopvod, moet je weten. Tussen drie en zes ging ik naar de kleuterklas waar zuster Martina de plak zwaaide. Lieve mevrouw, zuster Martina. Nonnetjes mochten toen geen wereldse namen als Martien of Sofie hebben. Ze moesten Latijnse namen dragen die hen boven het wereldse hielpen uitstijgen. Zuster Martina had een lachend, warm gezicht, al konden we daarvan enkel het noodzakelijke zien. Er liep een lijn, startend onmiddellijk boven de wenkbrauwen, langs het rechteroog naar beneden, net onder de kin doorlopend en dan weer langs het linkeroog omhoog. Dat was vrij. De rest was met witte boord en zwarte gewaden afgeschermd. Een nonnenkap heette dat toen. Nu en dan als de kinderen te wild werden gooide zuster Martina haar kap die tot aan haar lenden kwam over haar hoofd heen, stootte ze een dof geluid uit en als ze de doek weer naar achter gooide en haar - inmiddels streng - gezicht bevrijdde, verwachtte ze dat we stil en bang zouden zijn. Met matig en tijdelijk succes. Lieve dame die voor mij drie jaar heeft gezorgd, de Heer hebbe haar ziel. Ik ga er van uit dat in Nederland dit verhaal net zo goed schering en inslag was. En in zo’n omgeving krijgen we het woord ‘kopvoddentaks’ in ons gezicht gegooid, om niet te zeggen gespuwd. En wat dan te denken hoe die mensen zich voelen die effectief uit religieuze overtuiging een hoofddoek dragen. Hoe kan een rijk en tolerant volk met een religieuze traditie zo sterk een andere godsdienst haten?
Ik schakel over naar mijn tweede illustratie. Oostende is een kleine stad van 70.000 inwoners met een dagelijkse roro-verbinding naar Groot-Brittannië. Groot-Brittannië is geen lid van de Schengenzone, heeft geen systeem van identiteitskaarten, kent een zeer gebrekkige controle op zwartwerk en heeft een immense markt (vooral rond Londen) voor dat zwart werk. Met de Olympische Spelen in aantocht wordt die vraag steeds groter. Het gevolg is dat massa’s mensen op een illegale wijze Groot-Brittannië proberen binnen te komen om die markt aan zwart werk te bevolken. Dat doen ze onder andere via Oostende. We noemen deze mensen met een wat hard woord ‘transitillegalen’: mensen die illegaal in het land zijn, er niet willen blijven, op weg naar een ander land, in casu Groot-Brittannië. Ze verblijven op Oostends grondgebied, met zeer weinig middelen van bestaan - ze krijgen voedsel als het moet, tot ze kunnen oversteken, geholpen door runners die daarvoor door hen betaald worden. In totaal waren er op een bepaald moment tussen de 200 en de 300 mensen en steeg ook het aantal inbraken in auto’s fors tot meer dan 120 per maand. Voor die misdrijven werden 33 mensen opgepakt, waarvan 30 ‘transitillegalen’. De situatie bleef maar duren en dus hebben de sp.a-burgemeester en ikzelf (als voorzitter van de haven) drastische maatregelen genomen. We hebben aangekondigd dat wie illegaal in de stad verbleef, zou worden opgepakt en telkens zou worden vastgehouden tot de volgende afvaart al vertrokken was. Op die manier dachten we een ontradend effect te hebben op heel deze migratiepogingen en hoopten we op een duidelijk preventief effect tegen autodiefstallen. Twee maanden later stellen we vast dat het aantal diefstallen twee maanden op rij rond de twintig ligt, dus 80 procent lager dan in de maanden daarvoor. Vanuit progressieve hoek zijn we erg bekritiseerd. We viseerden de slachtoffers (is iemand die bewust kiest voor zwartwerk een slachtoffer?), we criminaliseerden illegalen (is autodiefstal geen misdrijf?), deze mensen werden gestigmatiseerd, enzovoort. Terwijl we eigenlijk gewoon mensen tijdelijk administratief aanhouden, zoals dat iedere zondag met minstens evenveel voetbalsupporters gebeurt, om te vermijden dat het uit de hand loopt. Hoe is het mogelijk dat tegenover zo duidelijke feiten als diefstallen uit wagens, gepleegd door een welbepaalde groep, zo’n feitenontkennende retoriek wordt opgebouwd? Hoe komt het dat mensen die traditioneel alles wat ook maar even naar georganiseerd zwart werk ruikt, keihard veroordelen, hier erg relativerend over praten?
DE GEMEENSCHAP: TERUG VAN NOOIT WEG GEWEEST
Ik probeer wat verklaringen te vinden, maar ik moet daarvoor even terugschakelen. Het is duidelijk dat mensen niet gelukkig kunnen zijn, dat mensen niet rationeel kunnen handelen, dat mensen niet naar de toekomst kunnen kijken en die toekomst geen vorm kunnen geven, als ze zich geen deel van een grotere gemeenschap voelen waar ze zich thuis weten. HUN gemeenschap. Zelfs de grootste individualist die persoonlijke excellentie nastreeft en zich maximaal wil differentiëren, zal daar een zekere behoefte aan hebben. Ik heb wel gezegd: als ze zich geen deel van een grotere gemeenschap VOELEN. Die gemeenschap is iets wat je ondervindt, aanvoelt, dat op je inwerkt zonder dat je het misschien beseft en de afwezigheid van het grote geheel is dan weer iets wat je misschien niet merkt, maar dat wel je gedrag beïnvloedt. De afwezigheid van een groter geheel waar je je in herkent en waar je je thuis in voelt, zorgt voor onzekerheid, kribbigheid, zelfs balorigheid.
De meest voorkomende manier om naar een onzekere toekomst te kijken, is teruggaan naar het verleden. De meest voorkomende manier om om te gaan met de onzekerheid inzake diversiteit is het verlangen naar homogeniteit. De meest voorkomende manier om niet gekaderde complexiteit aan te pakken, is kiezen voor simplisme. Die reactie heeft alles te maken met de nood aan zekerheid , met de nood zich ergens thuis te voelen, met de nood de kaders te begrijpen en aan te voelen en te aanvaarden, waarin we leven. Teruggrijpen naar het verleden, verlangen naar homogeniteit en eenvoud zijn dus NORMALE menselijke reacties voor mensen die zich niet thuis VOELEN. Hoe minder we ergens bijhoren en hoe minder positief we staan tegenover onszelf, des te negatiever, zelfs agressiever zullen we staan tegenover anderen. Dat geldt voor individuele personen, dat geldt ook voor groepen.
De gemeenschap is dus terug van nooit weg geweest. We hebben er nood aan afstand te nemen van een maatschappij die handelt als een naamloze vennootschap die maximale winst voor iedere, versnipperde, afzonderlijke aandeelhouder nastreeft. We hebben nood aan een samenwerkende coöperatieve waar de coöperanten op gelijkgestemde basis een gemeenschappelijk doel nastreven, waar iedereen beter van wordt. Als socialist zou ons dat vreugdevol moeten stemmen. Maar er zijn enkele belangrijke bedenkingen.
Ik kom uit zo’n warme gemeenschap. Zo’n nest. Een dorp van 700 inwoners, in de Westhoek tussen Ieper en Veurne, de zompige polders waar de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog in vastgezogen werden. Waar volgens sommigen aan de grenzen van de gemeente een bordje ‘einde beschaving’ staat en waar mijn vader na een tweede poging van mijnentwege tot riposteren op een grove ouderlijke vergissing in het beoordelen van mijn gedrag, gewoon antwoordde met één woord: ‘zwijg’. Veel mensen houden er van, veel mensen verheerlijken het. Ik wou er absoluut uit weg. Me bevrijden, mijn eigen gang gaan. Studeren, me zelf realiseren, socialist worden. Ook dat is een eeuwige en NORMALE menselijke behoefte: ontsnappen uit de beschermende gemeenschap, er zelfs opstandig tegen worden en een eigen pad volgen, dat de normen, de waarden, de verwachtingen van die gemeenschap tegenspreekt, volgens sommigen zelfs beschaamt. Wie dus met vreugde vaststelt dat de ‘gemeenschap’ terug is - ik ben er één van - moet weten dat ontsnappen uit die gemeenschap ook al even menselijk en nodig is.
Ik kom tot mijn tweede bemerking. De noodzaak aan een gemeenschap en dat te voelen heeft in het verleden vaak ranzige kantjes vertoont. We hoeven niet tot de Tweede Wereldoorlog terug te gaan om dat te illustreren. Recente bewegingen in Vlaanderen met het Vlaams Belang en in Nederland met de PVV zijn voorbeelden van hoe het benadrukken van een groepsidentiteit het makkelijkst gedijt als het als een anti-identiteit wordt omschreven. Anti-Europa, anti-islam, anti-vreemdelingen, anti-Waals. De nood aan een gemeenschap waarbinnen iemand zich thuis voelt is niet hetzelfde als de nood aan een gemeenschap die anderen uitsluit. De vreugde om de terugkeer van de gemeenschap omvat niet de gemeenschap die gebaseerd is op een anti-houding tegenover anderen. De terugkeer van de uitsluitende gemeenschap, minstens de dreiging ervan, verklaart al een deel waarom verstandige mensen zo onverstandig reageren op al bij al vrij normale vragen naar grotere gemeenschappelijkheid.
Mijn derde bemerking is evident voor een sociaaldemocraat. De gemeenschap koestert en beschermt maar in die mate dat ze gelijke kansen aan iedereen geeft. Groot-Brittannië is lange tijd (en misschien nog) het voorbeeld geweest van een gemeenschap. Het eilandgevoel, zoals dat heet. Maar Groot-Brittannië zal daar nooit de vruchten van plukken zolang het een extreem duale maatschappij is en blijft. De geweldtraditie is er even oud en sterk als de ongelijkheid. En ze zal even lang overleven.
CONCLUSIE
Ik kom tot de essentie en ook tot de conclusie van mijn betoog. De kern van de uitdagingen waar onze westerse democratie voor staat is eigenlijk eenvoudig, maar o zo moeilijk: het verzoenen van vrijheid en verbondenheid en dus beide in de juiste mate stimuleren en handhaven.
Dat betekent dat we de gemeenschap zoals die decennia lang is gegroeid niet op tien jaar tijd mogen dooreen schudden. Diversiteit kan een positief en dierbaar goed zijn. Maar dat is enkel zo als we er bedachtzaam mee omgaan en de positieve impact niet als een automatisch en natuurlijk gevolg van meer migratie zien. Diversiteit is een werkwoord, om een Vlaamse auteur te parafraseren. Als ‘transit-illegalen’ stelen moet er een reactie komen en mogen we het niet vergoelijken omdat het toch ook slachtoffers zijn. De rechtstaat wordt te vaak gebruikt om uit te leggen waarom een rechtvaardige sanctie niet kan. Terwijl de rechtstaat vooral betekent dat er regels zijn die democratisch zijn vastgelegd, die basisrechten beschermen en die moeten worden toegepast door iedereen, ook de machthebbers. Het leiderschap moet dus duidelijker grenzen stellen aan dit alles en duidelijker opkomen voor de waarde van gemeenschappelijkheid in onze samenleving.
Wat voor diversiteit geldt, geldt ook voor de gemeenschap. Ook die gemeenschap ontwikkelt zich niet natuurlijk of automatisch tot iets goeds. Binnen het gemeenschapsgevoel sluimert altijd een neiging om vijandsbeelden te creëren, om homogeniteit in afkomst, geloof en gedrag te eisen. Het leiderschap moet ook duidelijk maken dat die gemeenschappelijkheid, die eigenheid, enkel tot iets mooiers leidt als het geen antibeweging is, geen negatieve identiteit. Alleen als mensen zich rond positieve en motiverende waarden kunnen verenigen, kunnen ze vooruitgaan. Wie optimist is heeft meer kans om gelukkig te worden, zo blijkt uit studies, wie als groep een positieve identiteit opbouwt heeft meer kans om welvaart en welzijn uit te bouwen.
Het monkelend leiderschap dat de eigen groep behaagt leidt nergens toe. Het behaagt, maar is hol. Het is leuk, maar finaal lullig. Alleen een project dat gemeenschappelijkheid erkent, waardeert en stimuleert kan slagen. Het betekent dat het zich thuis voelen in die gemeenschap centraal in onze bekommernis moet staan en dat we dus oog moeten hebben voor veel kleine gevoeligheden. Diegene die dit stimuleert moet er wel voor zorgen dat de gemeenschap niet verstikt of erger nog dat het leidt tot haat tegen de ‘andere’, een gevoel dat latent sowieso aanwezig is. Het leiderschap zal dus noodzakelijkerwijze de ‘eigen’ mensen moeten tegenspreken en naar nieuwe ideeën stuwen. Progressieve leiders zullen moeten uitleggen dat het kiezen voor gemeenschap en identiteit niet gelijk staat aan kleinburgerlijk, bekrompen en onverdraagzaam. Conservatieve leiders zullen moeten uitleggen dat het kiezen voor een gemeenschap niet gelijk staat aan uniformiteit, superioriteit of uitsluiting van anderen. Electoraal is dat zonder meer een riskante bezigheid. Maar de andere weg, het volgen van de eigen groep, het monkelend leiderschap, leidt behalve tot kortstondig electoraal succes vooral tot de ontwrichting van onze maatschappij.
Johan Vande Lanotte
Sp.a-vicepremier en minister van Economie, Consumentenzaken en Noordzee
links - populisme - gemeenschap
Samenleving & Politiek, Jaargang 18, 2011, nr. 10 (december), pagina 21 tot 28
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.