Reeds enkele jaren is in het verenigingsleven een ondertoon van bezorgdheid aanwezig. We zien de trend dat het verenigingsleven zich moet verantwoorden waarom het belangrijk is voor onze samenleving en waarom het belangrijk is dat een overheid er in investeert. Dat terwijl andere Europese landen vurig verlangen naar een soortgelijk uniek weefsel dat in onze contreien sterk ontwikkeld is. Kwatongen zouden zelfs kunnen stellen: Vlaanderen schat haar verenigingstraditie niet meer naar waarde. In onderstaande bijdrage wordt deze stelling als basis genomen en getoetst aan drie vragen: welke ambitie toont het Vlaams regeerakkoord met het verenigingsleven?; wat is de impact van dreigende besparingen op het verenigingsleven?; en wat met het besparingsparadigma als vertrekpunt? Maar eerst - opnieuw die verantwoording - enkele cijfers.
EEN RIJKE TRADITIE
16 mei 2014. In een 72 uur durende bezoekronde van de Bond Beter Leefmilieu engageren 39 kandidaat-parlementsleden zich met concrete beloften voor het leefmilieu. Een bijzondere aandacht gaat daarbij naar engagementen ten aanzien van natuur- en milieuverenigingen. Kandidaat-politici uit alle partijen benadrukken het belang van een kritisch en onafhankelijk natuur- en milieumiddenveld. Ze benadrukken de lage kost en de hoge maatschappelijke impact van de milieubeweging en beklemtonen het belang van vrij initiatief voor maatschappelijke vooruitgang.
Die beloftes houden steek. Verenigingen geven immers zuurstof aan de samenleving, zuurstof aan mensen. In het geval van natuur- en milieuverenigingen is dat zelfs letterlijk te nemen. Zo investeren alleen al in de milieubeweging meer dan 150 organisaties en 13.000 vrijwilligers in gezonde lucht, toegankelijke natuur, minder files, groene energie of meer biodiversiteit. Ze organiseren jaarlijks 18.000 activiteiten voor 289.000 leden. Samen vormen deze mensen een motor van engagement met een grote maatschappelijke impact tot gevolg. Een kleine greep uit de waaier van realisaties: anderhalf miljoen mensen geïnspireerd om energie te besparen, een miljoen bomen aangeplant, twee miljoen natuurwaarnemingen, 59.694 ton herbruikte spullen, 141.841 padden en kikkers veilig over de weg geholpen en 45.000 voetbalvelden aan natuurgebied in beheer.
Andere verenigingssectoren kunnen vergelijkbare cijfers opwerpen. In het sociaal-cultureel volwassenwerk, waarin verenigingen actief zijn gaande van de Liga voor Mensenrechten tot het Davidsfonds, nemen jaarlijks tien miljoen Vlamingen deel aan 300.000 activiteiten georganiseerd door 200.000 vrijwilligers en 2.000 beroepskrachten. In deze verenigingen leren mensen bij, worden mensen samengebracht en worden ze bewust gemaakt van nieuwe tendensen zoals duurzaam consumeren of ethisch omgaan met geld. De jeugdbeweging op zaterdag of zondag en jeugdvakanties van mutualiteiten zijn vast ritueel geworden in het grootbrengen van onze jeugd. Duizenden sportclubs zetten elke week opnieuw mensen aan tot hun portie beweging. Kortom, verenigingen zitten ingebakken in de Vlaamse cultuur, identiteit en traditie. Ze vormen de sleutel van een bruisend lokaal én bovenlokaal leven. De lijst van onderzoeken die de positieve effecten van deelname aan het verenigingsleven illustreren zijn eindeloos. Net als de impact die deze verenigingen hebben op de thema’s waarrond zij werken. En hun bijdrage tot maatschappij en economie. Want wat zou de lokale cafébaas of winkelier zijn zonder al die verenigingen die in het weekend bij hen over de vloer komen?
HET REGEERAKKOORD: MEER DAN EEN LIPPENDIENST AAN HET VERENIGINGSLEVEN?
Het begint goed met de ambitie naar het verenigingsleven toe. De titel bevat de woorden ‘vertrouwen’ en ‘verbinden’. Vertrouwen is de grondstof en Verbinden de ‘middle name’ van het verenigingsleven. Het verenigingsleven kampt net als andere actoren in de samenleving met gebrek aan zuurstof door soms overmatig wantrouwen, regulitis en controledrang vanwege de overheid. In die zin bepaalt het akkoord hoopgevend: ‘Vertrouwen en verbinden slaat vanzelfsprekend ook op het verenigingsleven en het middenveld. We geven meer vertrouwen door minder regeltjes zodat verenigingen zich meer kunnen bezighouden met hun werking, minder met administratieve procedures. Meteen nemen we datzelfde verenigingsleven ook mee in onze ambitie om te verbinden, om mee het draagvlak te creëren voor ons toekomsttraject, om samen vooruit te gaan.’ Verder is er in het akkoord heel wat aandacht voor vrijwilligerswerk en wordt de algemene meerwaarde van verenigingen duidelijk erkend.
Naast de budgettaire implicaties, waar later op wordt ingegaan, bevat het akkoord een viertal belangrijke verschuivingen in de relaties tussen verenigingen en overheid.
Het eerste luik betreft het maatschappelijk ambitieniveau van de Vlaamse regering. Met de vorige Vlaamse regering sloten heel wat maatschappelijke actoren, waaronder ook verenigingen, een Pact 2020. Hoewel dit Pact 2020 niet altijd onbesproken is gebleven binnen het verenigingsleven, biedt het wel een stevig kader aan harde doelstellingen in uiteenlopende maatschappelijke domeinen en indicatoren die toelaten de voortgang op te volgen. Bovendien is de gedachte achter het Pact 2020 dat transversale samenwerking essentieel is om tot grote maatschappelijke veranderingen en transities te komen. Die gedachte blijft in het regeerakkoord overeind. Wel blijft het de vraag in hoeverre deze regering de doelstellingen van het Pact 2020 effectief zal herbevestigen én dit ook zal vertalen in beleid dat het halen van de doelstellingen mogelijk maakt. Dat voor sommige doelstellingen het regeerakkoord alvast gas terugneemt of zelfs conflicterende doelstellingen vooropstelt, is reden tot ongerustheid. Dat het regeerakkoord bepaalt dat de indicatoren geactualiseerd worden in functie van gewijzigde externe omstandigheden, is alvast niet van die aard om die ongerustheid weg te nemen. En ook globaal blijkt uit de eerste reacties op het regeerakkoord van heel wat verenigingen niet dat de maatschappelijke ambitie van dit regeerakkoord afspat.
Een tweede grote verschuiving heeft te maken met de autonomie die lokale besturen krijgen. De relatie tussen de Vlaamse overheid en lokale besturen is sterk uitgewerkt in het regeerakkoord. Na het planlastendecreet en de interne staatshervorming, volgt een nieuwe decentralisatiegolf. De bestuurskracht en autonomie van lokale besturen wordt versterkt; wat betekent dat ze bijkomende bevoegdheden, taken en verantwoordelijkheden krijgen. Rapportage gebeurt op hoofdlijnen. Belangrijk voor het verenigingsleven is dat de Vlaamse overheid zich louter nog als ‘kaderstellende’ overheid ziet die de grote doelstellingen van Vlaams beleid bepaalt. Dit heeft belangrijke gevolgen voor heel wat sectoraal aangestuurd lokaal beleid. Vandaag bepaalt Vlaanderen immers heel wat prioriteiten inzake sport, cultuur, jeugd en andere zachte beleidsdomeinen. Zo kunnen gemeenten en steden extra geld krijgen als ze inzetten op het verbeteren van jeugdlokalen en sportinfrastructuur of het ondersteunen van lokale verenigingen. Dit Vlaams prioriteitenbeleid voor lokale besturen lijkt op de helling te staan. De decreten lokaal cultuur-, sport- en jeugdbeleid, pas in 2012 grondig aangepast in functie van het planlastendecreet, zullen aldus een kort leven beschoren zijn. Naast het bepalen van prioriteiten, regelen deze decreten ook een aantal lokale waarborgen over hoe het lokaal beleid moet worden bepaald en bieden ze garanties voor bijvoorbeeld het instellen van lokale adviesraden. Het spreekt voor zich dat deze nieuwe lading lokale autonomie het de plaats van het lokale verenigingsleven in het beleid van steden en gemeenten grondig door elkaar kan schudden: het is maar de vraag welke grip de Vlaamse overheid nog zal behouden op dat beleid. Bovendien luidt de hamvraag: zijn alle lokale besturen wel voldoende gewapend om een nieuwe lading autonomie te ontvangen?
De belangrijkste verschuiving heeft misschien nog wel te maken met de grondtoon van het akkoord. Het verenigingsleven zweeft tussen burger, overheid en markt. Welnu, de volgende Vlaamse regering trekt resoluut de kaart van de markt. Naast het feit dat er zowat doorheen heel het akkoord permanent aandacht is voor het versterken van de positie van ondernemers en bedrijven, ademt het akkoord vermarkting uit. Die vermarkting werkt door in de kijk op de overheid. De Vlaamse overheid beschouwt zichzelf als een bedrijf en ziet de burger als klant. De Vlaamse overheid is daarbij een holdingsstructuur, de Vlaamse regering een moedermaatschappij. In haar uitgaven zal de Vlaamse overheid een ‘waar voor je geld’-index hanteren: minder bureaucratie, meer efficiëntie en meer resultaat per uitgegeven euro. Het akkoord zegt daar verder over: ‘We snoeien prioritair in administratieve overlast en in diensten waarvan de meerwaarde niet aantoonbaar is, of die op een andere wijze beter kan worden aangeboden. De overheid moet loslaten wat de samenleving zelf kan doen.’ Afslanken, het verminderen van het aantal entiteiten, … tonen een doorzetting van een managerskijk op de overheid. Het is maar de vraag hoe deze New Public Management-aanpak zal stroken met de basisdoelstellingen van ‘vertrouwen en verbinden’, alsook van ‘loslaten’ en ‘lasten verminderen’. De ervaring leert immers dat overheden die een rigide managersaanpak invoeren eerder vervallen in een soort hiërarchisch controle-instituut - eigen aan een verticale bedrijfsstructuur - dat nog meer dan voorheen voor elke euro die wordt uitgegeven een papieren verantwoording wenst te zien. Bovendien zal de vermarkting ook doorwerken in de kijk op verenigingen en de rol van maatschappelijke dienstverlening. Zo staat er een stevige paragraaf in het regeerakkoord over ondernemerschap in cultuur en de non-profit. Op de impact voor maatschappelijke dienstverlening wordt later teruggekomen.
Tot slot komt het woord ‘overleg’ vaak voor in het regeerakkoord. Inzake beleidsparticipatie verschuift echter ook een en ander. Voor wat betreft het nieuwe beleid dat via de staatshervorming overkomt van het federale niveau lijkt een soort van overleg gewaarborgd te worden. Toch zien we hier ook een aantal bekommernissen. Het blijft maar de vraag in hoeverre de sociale partners effectief betrokken zullen worden in het afzonderlijk globaal beheer van nieuwe bevoegdheden en middelen uit de sociale zekerheid. Er wordt gesleuteld aan sommige strategische adviesraden en intermediaire structuren, en anderen worden afgeschaft zonder duidelijk adviserend alternatief. Ook hier steekt de ondernemerswereld een stevigere voet tussen de deur: een meer evenredige aanwezigheid van de ondernemers in bestuurs- en adviesorganen wordt voorop gesteld en een heuse Industrieraad met enkel industriëlen krijgt een onafhankelijke klankbordfunctie. Op vlak van gemeentelijke autonomie werd eerder al gewezen op de vraag hoe lokaal een garantie op participatie zal blijven ingebouwd. Kortom, rond participatie zal het devies luiden: ‘the proof of the pudding is in the eating’.
BESPARINGEN BEDREIGEN VOORTBESTAAN VERENIGINGEN
Over het budgettaire kader is momenteel niets concreet geweten. Wel staat vast dat de Vlaamse regering zal snoeien om te doen groeien. In het regeerakkoord duiken voor het verenigingsleven diverse indicaties van besparingen op.
Eerder werd reeds gewezen op de versterking van de lokale autonomie. Het meest uit het oog springende hier is dat deze decentralisatieoperatie ook een hervorming inhoudt met een grote budgettaire impact: de integratie van de sectorale middelen in het Gemeentefonds. Vlaanderen geeft tot vandaag aan lokale besturen bijkomende middelen in ruil voor het stellen van bepaalde beleidsprioriteiten in hun meerjarenplanning. Zo maakte de Vlaamse overheid de afgelopen jaren prioriteit van het versterken van lokale sport- en jeugdinfrastructuur en het ondersteunen van lokale verenigingen in uiteenlopende domeinen. Dit prioriteitenbeleid is een krachtige wortel die wordt voorgehouden: uit recente analyses van meerjarenplannen bleek dat de prioriteiten sterk doorwogen in de opmaak van de lokale meerjarenplannen. In totaal betreft het een budget van om en bij de 150 miljoen euro dat nu volledig opgeslokt zal worden door het Gemeentefonds. Op dit moment is zelfs niet meer zeker dat die middelen überhaupt nog naar sport, cultuur, jeugd en andere zachte domeinen moeten gaan. Als een lokaal bestuur beslist om rioleringen te leggen of pensioenputten te vullen, in plaats van de lokale verenigingen te steunen, dreigt Vlaanderen geen stok achter de deur meer te hebben. Ter illustratie: voor lokale sportclubs betekenen subsidies gemiddeld 10% van hun inkomsten. De subsidies die komen vanuit het decreet Lokaal Sportbeleid bedragen 8,5% van hun totale inkomsten - en vormen dus de hoofdmoot van het subsidieaandeel. Eenzelfde analyse gaat op voor andere types verenigingen. Het wegvallen van een oormerking vormt aldus een zware bedreiging voor het lokaal verenigingsleven.
Verder bepaalt het regeerakkoord dat de persoonsgebonden bevoegdheden van de provincies worden afgeschaft. Ook hier eenzelfde verhaal. Die persoonsgebonden bevoegdheden vertegenwoordigen een budget van meer dan een half miljard euro per jaar. Deze budgetten gaan onder meer naar provinciale domeinen, uitleendiensten, subsidies voor gemeenteoverschrijdende sport-, cultuur- en jeugdwerkingen en activiteiten. Vaak maken verenigingen gebruik van deze diensten. Het is nu maar de vraag of, en waar, de Vlaamse overheid ‘na realisering van een besparing’ deze persoonsgebonden bevoegdheden nog een plaats zal geven.
Ook op het derde niveau, het Vlaamse niveau, zijn er indicaties dat het verenigingsleven niet zal ontsnappen aan besparingen. Bij het verenigingsleven vreest men de typische besparingsmethodes zoals een besparing op werkingsmiddelen en een niet-indexatie van bepaalde budgetten. Ook is het de vraag wat er met tewerkstellingsmaatregelen zoals de GESCO’s (Vlaanderen) en GECO’s (Brussel) zal gebeuren. Voor die maatregelen worden verschillende pistes, gaande van regularisatie mits inlevering van 5% tot een uitdoving gesuggereerd. Eenzelfde bezorgdheid is er op vlak van de continuering van de engagementen die zijn gesloten binnen de Vlaamse Interprofessionele Akkoorden voor de social-profit en non-profit. Het is nog te vroeg om een globale balans op te maken, maar de situatie over de drie bestuursniveaus heen beschouwd is allesbehalve rooskleurig. En dan dient een federaal regeerakkoord nog gesloten te worden.
Het probleem met de besparingen is dat het verenigingsleven ook de voorbije legislatuur niet gespaard is gebleven. Neem nu de sector sociaal-cultureel werk. Voor 2009 ging er nog zo’n 1,9% van het Vlaamse budget naar cultuur. Met de besparingen tijdens de vorige legislatuur inbegrepen is dat nu nog slechts 1,6%. De uitgaven voor cultuur stegen bovendien minder snel dan de totale uitgaven van Vlaamse middelen én waren bovendien lager dan de inflatie. De sector sociaal-cultureel werk - de grootste verenigingssector binnen het domein cultuur - werd extra hard getroffen. Voor het decreet sociaal-cultureel werk was er begin 2014 evenveel geld als begin 2009, wat - rekening houdend met de inflatie - een verdamping van het budget met 10% betekent. In die zin werd hun aandeel al zo goed als bevroren op niveau van het referentiejaar - wat voor hun aandeel gelijk staat met de zogenoemde harde nominale Moesen-norm waar voor de verkiezingen zoveel rond te doen was. Sommigen van deze verenigingen verloren afgelopen legislatuur tot een derde van de middelen. Het is net de cumulatie van alle voorbije en nog komende besparingen op verschillende niveaus die de alarmbel doen luiden. Wanneer men een kikker in kokend water gooit, springt hij er uit. Wanneer men een kikker langzaam opwarmt in het water, zal hij uiteindelijk mee koken en verdwijnen. Dat proces is in Vlaanderen volop bezig. Het is een kwestie van tijd voor een golf van verenigingen de boeken definitief neerleggen. Een verenigingstraditie die aldus grondig in gevaar komt.
ALS BESPAREN EEN DOEL OP ZICH WORDT
Het grotere probleem achter de besparingen die het verenigingsleven bedreigen, is dat besparingen en efficiëntiewinsten boeken een doel op zich dreigen te worden. Verenigingen die de vorige legislatuur al 30% hebben bespaard, zullen echt niet nog efficiënter kunnen werken. Vanaf een bepaald niveau van besparingen wordt er onvermijdelijk in de activiteiten en dienstverlening gesnoeid. En dat zonder dat een debat ten gronde over wat in de samenleving collectief aanbieden en organiseren, is gevoerd. Beter is de vraag om te draaien: welke maatschappelijke dienstverlening wil de samenleving genieten en zijn de leden van de samenleving aldus bereid collectief te financieren? En wie is vervolgens best geplaatst om die dienstverlening - in een kader van erkenning en subsidiering - uit te voeren?
De eerste vraag valt uit elkaar in twee delen: welke maatschappelijke dienstverlening moet collectief - via een of andere rol voor de overheid - worden ingericht? En hoe financieren we dat als samenleving? Vandaag is het duidelijk dat over bepaalde dienstverlening niet de minste twijfels bestaat: allerhande ondersteunings- en stimuleringsmechanismen voor bedrijven en investeringen in beton en bakstenen staan buiten kijf. Nochtans kan men de effectiviteit en efficiëntie van bepaalde vooropgestelde maatregelen ook in vraag stellen. Als in augustus onderzoeksinstituut Vives een studie bekend maakt over de effecten op jobcreatie van Vlaamse investeringssubsidies voor bedrijven en vaststelt dat per schijf van 500.000 euro er één job gecreëerd wordt, moet een regering die zich als doel stelt ‘jobs, jobs en jobs’ te creëren toch wel eens vragen stellen. Ter vergelijking: een slimme federale lastenverlaging in enkele sleutelsectoren van om en bij de 1 miljard euro kan tot 28.500 jobs opleveren. Datzelfde miljard in Vlaamse investeringssubsidies levert slechts 2.000 jobs op. Bovendien ligt momenteel in het financieringsvraagstuk de focus momenteel volledig op de uitgavezijde. Over de inkomstenzijde wordt met geen woord gerept. Iedereen is het erover eens dat arbeid te zwaar belast is. Maar over een tax shift waar ecologische of vermogensparameters in rekening worden genomen, horen we nauwelijks iets. Nochtans geeft 74,8% van de Vlamingen in de stemtest aan dat ze hiervoor gewonnen zijn. Het klopt dat de opeenvolgende staatshervormingen dit soort gesprekken er niet eenvoudiger op maken, maar het risico dat nu bestaat is dat bepaalde actoren meermaals langs de kassa passeren terwijl de gewone burger minder krijgt en meer betaalt.
De tweede vraag betreft dan wie het best geplaatst is om bepaalde diensten uit te voeren: de markt, de overheid of verenigingen van burgers. Dit kan de markt zijn, al zal voor heel wat dienstverlening dit uitsluitend werken. Zo ook voor de markt van lidgelden van verenigingen. Kwatongen stellen dat de verhoging van het lidgeld met enkele tientallen euro’s toch niet zo’n verschil zal maken. Het probleem is dat de huidige Vlaamse regering die techniek evenwel voor alle dienstverlening toepast, gaande van de zorgpremie tot het openbaar vervoer en de lidgelden van verenigingen. De totaalfactuur voor gezinnen dreigt zo sterk op te lopen. Bovendien leidt een stijging van lidgelden tot daling van participatiegraad van bepaalde groepen in de samenleving. De hogere middenklasser zal er zijn of haar lidmaatschap niet laten bij een stijging van enkele tientallen euro’s. Maar iemand waarvoor op het einde van de maand alle kleintjes tellen, overweegt wel drie keer om al dan niet dat lidgeld te betalen. Dat bleek ook uit de participatiesurvey van 2009. De Vlaming gaf daarbij aan dat een stijging van lidgelden van 16% in sportclubs een daling van de participatie met 50% ten gevolg zou kunnen hebben.
Dit heeft niet enkel negatieve effecten op de gezondheid van de Vlamingen en zal de kosten voor de passiviteit doen toenemen, maar er zit nog een ander groot pervers neveneffect aan: een daling van de participatiegraad leidt onvermijdelijk tot een groeiend risico op ongelijkheid. Het is net die val waar men in Nederland met de invoering van de participatiesamenleving steeds meer voor vreest. Het discours van ‘eigen kracht’, ‘zelfredzaamheid’ en ‘doe-het-zelf-democratie’ neemt de hogere middenklasse als maatstaf. Die hogere middenklasse heeft het relatief goed, heeft minder zorgen aan het hoofd en kan dus tijd en middelen vrijmaken om een actieve rol te spelen in het gemeenschapsleven, inclusief het overnemen van een aantal overheidstaken. Dat geldt evenwel niet voor de burger die het minder goed getroffen heeft - de pechvogels als het ware. Als de facturen op het einde van de maand binnenrollen en de rekening staat gevaarlijk bij nul, heeft men wel iets anders aan het hoofd dan het gras te maaien in de lokale speeltuin. Bovendien worden zij verplicht te activeren, te integreren en binnenkort ook nog eens de hand aan de ploeg te slaan in een gemeenschapsdienst. En het culpabiliseringsdiscours zadelt deze mensen op met schuldgevoelens, schaamte en dalend zelfvertrouwen. De weg naar de uitgang raakt zo helemaal afgeklemd. Dit is alvast een samenlevingsmodel waar het gros van de verenigingen niet voor tekent. Verenigingen ijveren dus met recht en rede voor participatiekansen voor deze groepen. Een volledig vermarkt verenigingsaanbod past alvast niet in dat plaatje.
Als tweede kan de overheid pogen de maatschappelijke dienstverlening aan te bieden - al tonen heel wat studies aan dat dienstverlening door de overheid meestal niet goedkoper kan worden georganiseerd. Of hoe 2 miljoen vogeltellingen met betaalde ambtenaarsuren niet bepaald goedkoper zal zijn dan wanneer Natuurpunt hiertoe - weliswaar professioneel omkaderd - vrijwilligers en leden toe oproept.
De derde weg betreft het aanbieden van maatschappelijke dienstverlening via slimme ondersteuning en investeringen in maatschappelijke actoren die professionaliteit van dienstverlening combineren met de maatschappelijke inbreng van vrijwilligerswerk en leden. Het woord professionaliteit is daarbij niet te onderschatten. De samenleving is bijzonder complex geworden. Of het nu een voedselbank, mantelzorg of de zelfmoordlijn is, vrijwilligers spelen er de eerste viool. De evolutie der dingen heeft evenwel gemaakt dat op vlak van voedselveiligheid, op vlak van zorg of op vlak van zelfmoordpreventie heel wat kennis en expertise nodig is om dat ordentelijk en kwalitatief aan te bieden. In verenigingen ondersteunt een professioneel kader vrijwilligers en leden in het opnemen van hun verantwoordelijkheid en engagement voor de samenleving. Daarnaast hebben professionelen oog voor datgene wat de hogere middenklasse in haar eigen homogene netwerk binnen de participatiesamenleving uit het oog dreigt te verliezen: namelijk de zwakkeren in de samenleving. Deze professionelen handelen steeds opnieuw vanuit de optiek ‘iedereen mee’. Die professionele omkadering zal dus in elk maatschappijmodel dat wil ‘loslaten aan de samenleving’ essentieel blijven - iets waar men alvast in Nederland nu begint achter te komen. Hopelijk weet Vlaanderen dat maatschappelijk erg kostelijke leergeld te vermijden.
EEN POSITIEVE OPROEP
Het geschetste kader oogt misschien wat somber. De nieuwe beleidsploeg staat nog maar net in de startblokken en van een begroting is op dit moment nog geen sprake. Er is dus nog veel ruimte om de ongerustheid weg te nemen. Vlaanderen heeft evenwel een sterke traditie in het verenigingsleven. Het zou zonde zijn om langzaam af te breken wat meer dan honderd jaar is opgebouwd. Om dan - zoals in Nederland - na een tijd vast te stellen dat dit in feite een historische vergissing was en terug van nul te moeten beginnen bouwen.
Bovendien zou een slimme Vlaamse overheid er best aan doen een ambitieus maatschappelijk langetermijnproject uit de grond te stampen en daarbij maximaal te buigen op de motor van maatschappelijke verandering die het verenigingsleven kan vormen. Want de uitdagingen waar de samenleving voor staat zijn groot: de klimaatverandering, de groeiende ongelijkheid en armoede en tal van andere maatschappelijke evoluties gaan onverminderd voort. Als we over enkele decennia niet met een kater willen eindigen, kunnen overheid, bedrijven en verenigde burgers maar beter de handen in elkaar slaan.
Danny Jacobs
Voorzitter ‘de Verenigde Verenigingen’
Anton Schuurmans
Projectcoördinator ‘de Verenigde Verenigingen’
Bourgeois I - besparingen - verenigingsleven
Samenleving & Politiek, Jaargang 21, 2014, nr. 7 (september), pagina 77 tot 84
HET VLAAMSE REGEERAKKOORD ONTLEED
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.