Het ligt voor de hand dat bij een debat over een verlaging van de lasten op arbeid, ook een verzwaring van de belasting op vermogensinkomens, waaronder inkomens uit aandelen, wordt onderzocht.
Aandelenkoersen kennen weliswaar flinke schommelingen, maar leveren aandelenbeleggers gemiddeld genomen een mooi rendement op. Dat rendement bestaat uit twee elementen: de dividenden en de eventuele meerwaarden bij verkoop van de aandelen. Die meerwaarden blijven in ons land meestal onbelast. Heel wat andere westerse landen kennen wel een belasting op meerwaarden op aandelen.
Dat ons land ook met andere sociaaleconomische regimes een uitzondering vormt (inkomensindexering, geen beperking in de tijd van werkloosheidsuitkeringen, salariswagens, om er een paar te noemen), is geen argument om het debat over een meerwaardebelasting uit de weg te gaan. Hierna wordt gepoogd enkele elementen voor een dergelijk debat te ontwikkelen.
OORZAKEN VAN MEERWAARDEN OP AANDELEN
De stijging van de beurskoers van een vennootschapsaandeel kan voortvloeien uit twee oorzaken. Een eerste oorzaak kan de winst zijn die de vennootschap boekte en er allicht vennootschapsbelasting op betaalde , maar nog niet uitkeerde aan haar aandeelhouders. Een tweede oorzaak kan zijn dat aandelenbeleggers voor de vennootschap goede financiële perspectieven zien, daarom hun aandelen kopen en zo de beurskoers doen stijgen.
GELIJKE BELASTING OP ARBEIDS- EN VERMOGENSINKOMSTEN?
Het gemiddeld tarief voor de belasting op arbeidsinkomens is in ons land hoger dan het gemiddeld tarief voor vermogensinkomens. Dat er een dergelijk verschil is, lijkt me te verantwoorden. Immers, het vermogensinkomen is deels een compensatie voor het koopkrachtverlies dat de vermogende lijdt ten gevolge van de inflatie. Dat deel noemen economen een nominaal inkomen, maar geen reëel inkomen. Een obligatie met een jaarlijkse rentevoet van 2%, levert geen supplementaire koopkracht op indien de inflatie ook 2% bedraagt. In beginsel is er in die omstandigheden dan ook geen reden om in dat geval op die rente belasting te heffen.
STRUCTUUR VAN DE BELGISCHE BELASTING OP ONDERNEMINGSWINSTEN
Een aandeelhouder is eigenaar van een deel van het eigen vermogen van een vennootschap, en verwerft daardoor recht op een proportioneel deel van de vennootschapswinsten. Op die winsten wordt belasting geheven in twee stappen:
- zodra de boekhouding van de vennootschap winst aantoont, is ze op die winst vennootschapsbelasting verschuldigd. Het basistarief van die vennootschapsbelasting bedraagt in ons land 25%;
- keert de vennootschap die winst uit als dividend aan de aandeelhouder, dan is daarop roerende voorheffing (dividendbelasting) verschuldigd. Het basistarief daarvan bedraagt 30%. De combinatie van de basistarieven voor vennootschapsbelasting en roerende voorheffing, bedraagt aldus 47,5%: 25 + 30*(1-0,25). Rekening houdend met de inflatiecomponent vermeld in vorige paragraaf, is dat hoger dan het hoogste marginaal tarief voor arbeidsinkomens.
In de praktijk is de fiscale druk op ondernemingswinsten echter gevoelig lager. De verklaring ervoor ligt bij verschillende afwijkingen ten opzichte van de hiervoor vermelde tarieven: het verlaagde tarief vennootschapsbelasting en roerende voorheffing voor kleine vennootschappen, de vrijstelling van inkomsten die reeds belast werden (bijvoorbeeld dividenden die de vennootschap van een andere vennootschap ontvangt), de investeringsaftrek, het stelsel van liquidatiereserve, enzovoort. Sommige van die afwijkingen zijn principieel zeker te verantwoorden; andere verdienen beslist een debat in het kader van een eventuele fiscale hervorming. Deze afwijkingen lijken me echter geen argument te zijn voor de invoering van een meerwaardebelasting; wie die afwijkingen niet opportuun acht, moet pleiten voor de afschaffing of aanpassing ervan.
Het lijkt me zeer aangewezen om een rem te zetten op de zogenaamde 'vervennootschappelijking'.
Zo lijkt het me zeer aangewezen om een rem te zetten op de zogenaamde 'vervennootschappelijking'. Daarbij wordt zelfstandige arbeid van onder meer geneesheren-specialisten, consultants en bestuurders van vennootschappen, gerealiseerd via een vennootschap. Dat kan de belastingdruk op dergelijk arbeidsinkomen reduceren tot 30 à 35%, en een flinke vermindering van sociale bijdragen opleveren. Is in de vennootschap waarin de arbeid is ondergebracht, geen of weinig eigen vermogen geïnvesteerd, dan is het hiervoor vermeld inflatieargument uiteraard niet geldig.
Het is nochtans belangrijk erop te wijzen dat de belasting op ondernemingswinsten meestal fors hoger ligt dan de belasting op de intresten die een vennootschap betaalt aan haar kredietverstrekkers. Dividenden zijn niet aftrekbaar van de belastbare vennootschapswinst; intresten zijn dat wel. Er wordt dan ook terecht gesproken van de fiscale discriminatie van risicodragend kapitaal (aandelenfinanciering) in vergelijking met niet-risicodragend kapitaal (schuldfinanciering). Ons land kende tot enkele jaren geleden een stelsel van notionele intrestaftrek om die discriminatie tegen te gaan. De opportuniteit van dergelijk stelsel, en van de afschaffing ervan, vergt een afzonderlijk debat.
WAAROM WORDT DE BELASTING OP ONDERNEMINGSWINSTEN IN TWEE STAPPEN GEHEVEN?
De belasting op ondernemingswinsten via enerzijds vennootschapsbelasting en anderzijds roerende voorheffing bij uitkering van de winst aan aandeelhouders, is een internationaal gangbare praktijk. Er zijn twee motieven voor die dubbele structuur.
Een eerste motief is de versterking van het eigen vermogen van de vennootschappen. Wanneer die hun winst reserveren, dus niet uitkeren aan hun aandeelhouders, kunnen ze met die reserves uitbreidingsinvesteringen financieren. Dat wordt traditioneel als bevorderlijk voor het economisch leven beschouwd. Al valt uiteraard niet uit te sluiten dat aandeelhouders die uitgekeerde dividenden ontvangen, de opbrengst ervan investeren in nieuwe aandelen van dezelfde of andere vennootschappen. Dat kan evenzeer zorgen voor economische groei.
Een tweede motief is dat door de dubbele structuur de opbrengst van de belasting op ondernemingswinsten kan worden verdeeld tussen: a) het land waar de vennootschap haar activiteiten uitoefent, en dat de vennootschapsbelasting int; en b) het land waar de aandeelhouder van de vennootschap belastingplichtige is, en dat belasting kan heffen op de dividenden die de aandeelhouder ontvangt. Dat landen ook belasting heffen op de dividenden die binnenlandse vennootschappen uitkeren aan buitenlandse aandeelhouders, is niet uitzonderlijk. Het kan leiden tot een dubbele belasting van dividenden: in het land van de uitkerende vennootschap en in het land van de aandeelhouder. De zogenaamde dubbelbelastingverdragen willen die dubbele belasting vermijden.
Maar er zijn, naast de gevallen van dubbele belasting, ook situaties van dubbele niet-belasting. Het is overbekend dat nogal wat multinationale ondernemingen weinig of geen vennootschapsbelasting betalen: noch in het land waar ze produceren, noch in het land waar hun hoofdzetel gevestigd is.
DE ARGUMENTEN VOOR EEN BELASTING OP MEERWAARDEN GEREALISEERD BIJ VERKOOP VAN AANDELEN
Sedert verschillende jaren bevelen internationale instellingen ons land aan een meerwaardebelasting te heffen bij verkoop van aandelen. Deze aanbevelingen vonden hun weg in vele voorstellen voor een globale fiscale hervorming. De argumenten ervoor zijn tweevoudig.
Sedert verschillende jaren bevelen internationale instellingen ons land aan een meerwaardebelasting te heffen bij verkoop van aandelen.
Ten eerste kan een vennootschap uiteraard gedurende lange jaren (in beginsel tot aan het einde van de eeuwigheid) ontsnappen aan de dividendbelasting, door geen dividenden uit te keren. Hoger is vermeld dat dit de financiële structuur van de vennootschap versterkt, hetgeen als een voordeel beschouwd wordt. Maar dat voordeel wordt een nadeel wanneer het de dynamiek van de financiële markten beperkt: die kan er baat bij hebben dat dividenden worden uitgekeerd en zo financieringsmogelijkheden creëren voor nieuwe vennootschappen.
Een tweede argument is de praktijk om dividenden door financiële creativiteit te verpakken als meerwaarden, waardoor vanzelfsprekend de dividendbelasting ontweken wordt.
Het zijn deze argumenten die verklaren waarom heel wat landen een of andere vorm van meerwaardebelasting op aandelen kennen.
LEIDT EEN BELASTING OP MEERWAARDEN TOT EEN DUBBELE BELASTING OP INKOMENS UIT VENNOOTSCHAPPEN?
Een eenvoudig en theoretisch voorbeeld kan de relevantie van deze vraag aantonen.
Jan Janssens en Piet Pieters richten samen een vennootschap op en investeren ieder 1 miljoen euro in die vennootschap. Er zijn geen andere aandeelhouders. De vennootschap realiseert jaarlijks een winst van 100.000 euro, waarop ze telkens 20.000 euro vennootschapsbelasting (tegen verminderd tarief) betaalt. De winsten na vennootschapsbelasting (jaarlijks 80.000 euro) worden niet uitgekeerd, maar gereserveerd. Na vijf jaar verkoopt Piet Pieters zijn aandelen aan Jan Janssens. De waarde van de vennootschap bedraagt ondertussen 2,4 miljoen euro: twee miljoen startkapitaal en 400.000 (5*80.000) gereserveerde winsten. Het aandeel van Piet Pieters daarin is de helft, dus 1,2 miljoen. Toch zal Jan Janssens niet bereid zijn om 1,2 miljoen te betalen voor de aandelen van Jan Janssens. Hij weet immers dat wanneer hij de 200.000 euro gereserveerde winst wil uitgekeerd zien, hij daarop dividendbelasting (roerende voorheffing) zal moeten betalen. Bij een tarief van 30% bedraagt die toekomstige dividendbelasting 60.000 euro (200.000*0,3). Jan Janssens zal dus aan Piet Pieters slechts 1,14 miljoen willen betalen voor diens aandelen: 1,2 miljoen – 60.000. Zo realiseert Piet Pieters een meerwaarde van 140.000 euro. Is er een meerwaardebelasting van bijvoorbeeld 20%, dan is hij daarop 28.000 (0,2*140.000) euro belasting verschuldigd. De dag nadien doekt Jan Janssens de vennootschap op. Hij is roerende voorheffing verschuldigd op de uitkering van de 400.000 euro gereserveerde winsten. Dat zou niet anders geweest zijn indien Piet Pieters zijn aandelen zou hebben aangehouden tot bij de liquidatie van de vennootschap.
Dit voorbeeld illustreert dat de meerwaardebelasting niet in de plaats komt van bestaande belastingen, maar zich eraan toevoegt. De belastingschuld ervan wordt gegenereerd door de aandelentransactie.
Het beschreven voorbeeld is fictief: Jan Janssens en Piet Pieters zouden wel gek zijn om de fiscus 40.000 euro te bezorgen die ze kunnen behouden door de aandelentransactie zo kort voor de liquidatie van de vennootschap niet te laten doorgaan.
Uit het voorbeeld mag dan ook worden afgeleid dat een meerwaardebelasting een aansporing inhoudt om aandelen minder frequent te kopen en te verkopen.
Het voorstel maakt ook duidelijk dat er een essentieel verschil is tussen een meerwaardebelasting enerzijds, en anderzijds de vennootschapsbelasting en de roerende voorheffing op dividenden: de meerwaardebelasting wordt niet gefinancierd door kasmiddelen onttrokken aan de vennootschap.
In dit voorbeeld is nog geen rekening gehouden met de eventuele fiscale aftrekbaarheid van minwaarden op aandelen.
BELASTING OP MEERWAARDEN VERSUS FISCALE AFTREK VAN MINWAARDEN
Indien meerwaarden op aandelen fiscaal belast zouden worden, lijkt het logisch dat minwaarden op aandelen fiscaal aftrekbaar zouden worden. Dat laatste zou voor de overheidsbegroting erg problematisch zijn in jaren van scherp dalende beurskoersen, zoals het jaar 2022. Om dat te vermijden, omvatten voorstellen tot invoering van een meerwaardebelasting ook mogelijkheden voor een fiscale aftrek van minwaarden, maar met ruime beperkingen. Een van die beperkingen is dat de minwaarden enkel fiscaal aftrekbaar zouden zijn van de op andere aandelen gerealiseerde meerwaarden.
Een nadere conceptuele analyse zou aantonen dat een volledig parallelisme tussen de meerwaardebelasting en de fiscale aftrek van minwaarden op zeer lange termijn a/ zou leiden tot een quasi volledige compensatie voor de hiervoor besproken dubbele belasting op inkomens uit vennootschappen; en b/ geen structureel hogere begrotingsontvangsten zou genereren, maar wel een aanzienlijke vervroeging in de tijd van die ontvangsten.
BELGISCHE VERSUS BUITENLANDSE AANDELENBELEGGERS
De vrees bestaat ongetwijfeld dat de eventuele invoering van een meerwaardebelasting zou leiden tot hogere financieringskosten voor vennootschappen die in België actief zijn. Dit risico is niet onbestaande, maar ook enigermate relatief. Immers, een dergelijke belasting zou betrekking hebben op zowel de meerwaarden gerealiseerd op aandelen van vennootschappen actief in het buitenland, als op aandelen van vennootschappen actief in België.
En het is minstens vreemd dat heel wat buitenlandse aandeelhouders in vennootschappen actief in ons land, meerwaardebelasting betalen bij de verkoop van die aandelen, terwijl dat niet het geval is bij verkoop door Belgische belastingplichtigen van aandelen die zij aanhouden in vennootschappen actief in het buitenland. Deze toestand baat meer de Belgische aandelenbeleggers dan de in België actieve vennootschappen.
MODALITEITEN VAN EEN EVENTUELE MEERWAARDEBELASTING OP AANDELEN
Mocht er een politiek akkoord tot stand komen over het beginsel van een meerwaardebelasting, dan zouden er nog hevige debatten volgen over de modaliteiten ervan.
Vooreerst is er de vraag met welke aandelenkoers de verkoopprijs zou vergeleken worden voor de bepaling van de meerwaarde op een aandeel dat de verkoper heeft aangekocht voor de datum van invoering van de meerwaardebelasting: is dat de prijs waartegen de verkoper het aandeel kocht, dan wel de prijs op de dag van de invoering van de belasting? Het laatste is te verkiezen indien men speculanten die vaak aandelentransacties verrichten niet beter wil behandelen dan stabiele aandeelhouders. Maar die laatste optie maakt het noodzakelijk om voor niet beursgenoteerde aandelen een waarde te bepalen op de dag van de invoering van de belasting.
Indien die optie wordt weerhouden, is er de vraag of ze ook wordt toegepast voor meerwaarden gerealiseerd op aandelen aangekocht voor de invoering van de belasting, tegen een prijs die hoger ligt dan de prijs van het aandeel op datum van de invoering van de belasting.
Een volgende vraag is of de meerwaardebelasting zou gelden indien de verkoper van een aandeel de meerwaarde of de integrale verkoopopbrengst integraal aanwendt voor de aankoop van andere aandelen.
Sommigen zouden ongetwijfeld pleiten voor een voorkeurregeling voor aandelen van familiebedrijven, naar analogie met het gunstregime voor familiebedrijven in het Vlaamse stelsel van successierechten.
Een andere vraag is of vererving van aandelen zou aanzien worden als een transactie die aanleiding geeft tot het heffen van de meerwaardebelasting, dan wel of de betaling van de meerwaardebelasting enkel moet gebeuren indien de erfgenamen de geërfde aandelen verkopen. In dat laatste geval rijst de vraag of bij de bepaling van de meerwaarde rekening gehouden wordt met de successierechten die de erfgenaam betaalde.
De invoering van een meerwaardebelasting kan belangrijke aandeelhouders ertoe aanzetten zich te vestigen in een land zonder meerwaardebelasting vooraleer tot de verkoop van en belangrijk aandelenpakket over te gaan. Om die belastingontwijking tegen te gaan, voerde andere landen met een meerwaardebelasting ook een exit taks in. Dat is desgevallend ook voor ons land aangewezen.
En uiteraard zijn de te hanteren tarieven en de aftrekbaarheid van de minwaarde de belangrijkste modaliteiten van een dergelijke belasting.
Aan al deze modaliteiten en vragen zijn belangrijke politieke en technische vraagstukken gebonden.
HET BEGROTINGSRENDEMENT VAN EEN MEERWAARDENBELASTING
Jammer en verwonderlijk is dat informatie ontbreekt over het begrotingsrendement van de meerwaardebelasting in de landen waar die geheven wordt.
Het advies dat de Afdeling Fiscaliteit en Parafiscaliteit van de Hoge Raad van Financiën in mei 2020 uitbracht, bevat een statistische raming van de opbrengst van een brede meerwaardebelasting. Deze raming stelt voor de periode 1999-2019, bij een zeer brede grondslag en een tarief van 10%, een jaarlijkse opbrengst van zowat 1,2 miljard euro in het vooruitzicht.
Een raming van de Hoge Raad van Financiën stelt een jaarlijkse opbrengst van zowat 1,2 miljard euro in het vooruitzicht.
Vanzelfsprekend moet een dergelijke raming met voorzichtigheid gehanteerd worden, om onder meer volgende redenen:
- de periode 1999-2019 werd gekenmerkt door een tendentiële daling van de rentevoeten, wat ongetwijfeld een positief effect heeft gehad op de aandelenkoersen;
- de invoering van een meerwaardebelasting zou allicht een zekere rem vormen op het aantal aandelentransacties en dus op de opbrengst van de belasting;
- de invoering van een meerwaardebelasting betekent een complicatie van onze fiscale wetgeving, en vergt bijkomende middelen voor de correcte inning en controle erop.
Wat het tarief van een meerwaardebelasting betreft nog het volgende. In juni 2022 publiceerde UG-professor Mark Delanote een rapport opgemaakt op vraag van de FOD Financiën: Algemene Visienota met betrekking tot de bredere fiscale hervorming. Daarin wordt gepleit voor een meerwaardebelasting op aandelen, met een tarief van 15 à 30%. Een maand later publiceerde minister van Financiën, Vincent Van Peteghem, een blauwdruk voor een bredere fiscale hervorming. Daarin schrijft hij: 'We belasten gerealiseerde meerwaarden op aandelen, obligaties en andere financiële producten aan 15%, …'
Het zal niet ontbreken aan voorstellen voor de gedeeltelijke of volledige besteding van de opbrengst van een eventuele meerwaardebelasting. Er kan worden gedacht aan:
- Het uitdoven van bestaande belastingen op vermogen of vermogenstransacties, zoals de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen en de taks op de beursverrichtingen. Dit voorstel is vervat in de vermelde blauwdruk van minister Van Peteghem.
- De verlaging van de in ons land erg hoge fiscale en parafiscale druk op arbeid.
- De beperking van het in ons land verontrustende begrotingstekort.
BESLUIT
Ons land behoort tot de wereldtop inzake de algemene belastingdruk, en vooral de fiscale en parafiscale druk op arbeid. Daarmee rekening houdend is het verwonderlijk dat meerwaarden op aandelen hier grotendeels fiscaal vrijgesteld zijn.
In het kader van een algemene fiscale hervorming, gericht op de vermindering van die lasten op arbeid, is een debat over de invoering van een meerwaardebelasting op aandelen zeker gewenst. Het verdient de voorkeur dat bij dit debat ook aandacht gaat naar de andere belastingen op vermogens, vermogenstransacties en vermogensinkomsten.
Maar de invoering van een meerwaardebelasting op aandelen is technisch niet eenvoudig, en vergt een moeilijk debat over de modaliteiten ervan. Deze bijdrage tracht dat debat enigermate te situeren.
Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 1 (januari), pagina 52 tot 59
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.