Geen woord dat meer wordt gebruikt als het neoliberalisme. Maar wat houdt dit ideologische project precies in en waarin verschilt het van het klassiek liberalisme?
© Andrew Rae
Net zoals de getuigen van Jehova het einde van de wereld herhaaldelijk afkondigden, hebben academici de voorbije twee decennia het neoliberalisme dood verklaard, om nadien schoorvoetend de diagnose te moeten bijstellen. Terwijl sommigen een pleidooi houden voor terughoudendheid in het vaststellen van het einde van het neoliberalisme1, worden anderen ertoe verleid om de discrepantie tussen hoop en realiteit te verenigen door te spreken over zombie-neoliberalisme.2 De diagnose wordt vooral bemoeilijkt door de vaagheid en alomvattendheid van het concept neoliberalisme, dat (vooral in linkse) academische kringen werd herontdekt in de jaren 1990 en waarvan de analyses sindsdien met exponentiële snelheid toenemen.3
Hoewel deze diversiteit aan analyses an sich niet problematisch is, is het toch wel opvallend en bedenkelijk dat menig analist in het neoliberalisme een heruitgave ziet van het project van het economische liberalisme van de 18-19e eeuw waarbij ons lot in de handen van de markt werd gelegd en de staat diende te worden teruggedrongen. Op basis van dergelijke analyses is het inderdaad verleidelijk om het neoliberalisme dood te verklaren.
Een correctie in de analyse van neoliberalisme dringt zich op om een juiste diagnose te stellen. In dit artikel zal ik argumenteren dat het neoliberalisme als ideologisch project gekenmerkt wordt door twee sleutelelementen: (1) de erkenning van de rol van de staat in het creëren van de markt(logica); (2) een wijziging in de verhouding tussen economie versus de staat en gemeenschap. Deze analyse kan ons helpen te begrijpen waarom het neoliberalisme niet alleen springlevend is, maar ook bijzonder moeilijk om te keren valt.
HET WALTER LIPPMANN COLLOQUIUM
Hoewel het concept 'neoliberalisme' al werd gehanteerd op het einde van de 19e eeuw, zou het pas in de jaren 1930 gelinkt worden aan een nieuwe politieke beweging van liberale denkers.4 Eén van deze denkers was Walter Lippmann. Hij publiceerde in 1937 het boek An Inquiry into the Principles of the Good Society waarin hij argumenteerde dat het klassieke liberalisme intellectueel dood was.5 Het boek was de directe aanleiding om een colloquium te organiseren in Parijs, genoemd naar Lippmann, waaraan tal van belangrijke liberale denkers deelnamen.6 Zoals Jurgen Masure in een eerdere bijdrage in dit blad7 opmerkt, was het doel van dit colloquium om een liberaal alternatief te ontwikkelen voor het tanende klassiek liberalisme uit de 19e eeuw. De reden hiervoor was dat het centrale element van dat klassiek liberalisme als belangrijkste oorzaak werd gezien van diens falen: het principe van laissez-faire.8
Men kwam tot de conclusie dat een nieuw liberalisme moest worden gecreëerd waarbij de staat een actieve rol diende aan te nemen.9 Alexander Rustöw maakte daarom gewag van een interveniërend liberalisme: de markt vereist een actieve en bijzonder waakzaam beleid. Uiteindelijk kwam men overeen om de term neoliberalisme te hanteren om de breuk te maken met het laissez-faire van het klassiek liberalisme. Dit betekende geenszins dat de liberale tenoren het colloquium verlieten met een consensus over hoe dit neoliberalisme er zou uitzien. Na de oorlog zouden verschillende scholen (zoals de Freiburger Shüle of Ordoliberalen; en de Chicago School of Economics) dit neoliberale model verder uitwerken.10 Belangrijk om op te merken is dat men binnen de liberale familie nooit tot een consensusproject zou komen omdat sommige denkers en scholen (bijvoorbeeld de Oostenrijkse school) afstand zouden nemen van de neoliberale shift en het klassieke standpunt zouden (her)innemen.
In wat volgt, focus ik mij voornamelijk hoe de Ordoliberalen en de Chicago School of Economics het klassiek liberalisme transformeerden tot het neoliberalisme.
HET ERKENNEN VAN DE ROL VAN DE OVERHEID IN DE CONSTRUCTIE VAN DE MARKT(LOGICA)
Het waren voornamelijk de Ordoliberalen die na de Tweede Wereldoorlog zouden aansturen op een meer interveniërende rol van de overheid als sleutelelement van de liberale ideologie.11 Walter Eucken poneerde dat de staat verantwoordelijk is voor het resultaat van economische activiteit. Leonhard Miksch van zijn kant argumenteerde dat een liberaal beleid gekenmerkt wordt door evenveel economische interventies als in een beleid van planning (hoewel ze anders van aard zijn).
Sommigen menen dat dit geen echte breuk is met het klassiek liberalisme. Karl Polanyi had er in The Great Transformation (1944) al op gewezen dat laissez-faire gepland was.12 Om te begrijpen wat hij hiermee bedoelde, moeten we wat dieper ingaan op de kerngedachte van het klassieke liberalisme en de context van de 18e eeuw waarin zijn doelstellingen zouden worden geformuleerd.
Het klassiek liberalisme was erop gericht om in een mercantilistisch systeem waarin de staat ongelimiteerd ingreep in de markt, een ruimte van economische vrijheid te creëren.13 Aldus zouden de natuurwetten van de markt bevrijd hun gang kunnen gaan en zou de markt de (of beter 'haar') waarheid – in de vorm van de natuurlijke prijs – kunnen formuleren. Belangrijk is dat laissez-faire hierbij niet het instrument is, maar het doel dat moet worden bereikt. De staat is een instrument om de marktmechanismen te bevrijden van iedere belemmering. En pas nadat dit is verwezenlijkt, dient ze zich terug te trekken en de vorm aan te nemen van de nachtwakerstaat.
Voor neoliberalen moet de markt niet bevrijd worden met behulp van de staat die zich nadien moet terugtrekken, maar moet de markt door de staat gecreëerd en voortdurend in stand gehouden worden.
Het is op dit punt dat de Ordoliberalen breken met het klassiek liberalisme van de 18e en 19e eeuw.14 Hun radicaal anti-naturalistische invulling van de markt leidt hen tot de conclusie dat laissez-faire niet het leidmotief kan zijn (niet als instrument, noch als doel) om de markt tot stand te brengen en te organiseren. Volgens de Ordoliberalen kan de markt niet geconceptualiseerd worden als een natuurlijke economische realiteit, voortgebracht door intrinsieke natuurwetten die overheden dienen te respecteren (nadat deze zijn bevrijd van alle mogelijke belemmeringen die zijn opgeworpen door de staat, religie en gemeenschap). De markt kan en moet worden geconstrueerd. Ze kan enkel in stand worden gehouden door voortdurende politieke interventies. De Ordoliberalen definiëren de economie als een orde, of Wirtshaftsordnung, dat voorwerp is van sociaal-politieke interventies en regulering. Met andere woorden: de markt moet niet bevrijd worden met behulp van de staat die zich nadien moet terugtrekken, maar de markt moet door de staat gecreëerd en voortdurend in stand gehouden worden.
DE GEWIJZIGDE HOUDING TUSSEN ECONOMIE EN STAAT/GEMEENSCHAP
Het klassiek liberale project en haar doel om de natuurwetten van de markt te bevrijden, wordt door academici ook wel eens omschreven als een project van 'dis-embedding'. Dit betreft een bepaalde interpretatie van Karl Polanyi's argumenten in The Great Transformation waarbij het marktproject van de klassieke liberalen wordt gezien als een poging om een gemeenschap (society) te creëren waarin de economie niet langer is ingebed of is losgekoppeld als het ware (i.p.v. een economie die is ingebed in de gemeenschap waarbij verwezen wordt naar politiek, religie en sociale relaties).15
Het doel van 'dis-embedding' betreft het tot stand brengen van een zelfregulerende markt door de condities te creëren die van de markt de enige organiserende macht maken in het economische domein (door iedere belemmering weg te nemen en nadien een politiek van laissez-faire te voeren). Maar Polanyi voegde er hierbij aan toe dat, om een zelfregulerende markt tot stand te brengen, een tweede element vereist is: 'Self-regulation also implies that all production is for sale on the market and that all incomes derive from such sales.' (p.72) Een markteconomie diende ook de zogenaamde fictieve waren – land, arbeid en geld – te omvatten, maar dit betekende dat de inhoud van de gemeenschap ondergeschikt zou worden gemaakt tot de wetten van de markt. De creatie van de markt als het enige mechanisme in de economische sfeer is met andere woorden niet voldoende om een markteconomie tot stand te brengen. Dis-embedding economy from society leidt onvermijdelijk tot het tegenovergestelde: embedding society into the economy (via de zogenaamde commodificatie van de fictitious commodities). Het was net tegen dit proces dat er verzet ontstond die de vorm aannam van een brede tegenbeweging, met als gevolg dat het marktproject een utopisch karakter aannam. Hierdoor werd de marktwerking verstoord, wat disruptieve spanningen met zich meebracht die uiteindelijk zouden uitmonden in de Eerste en Tweede Wereldoorlog.
Er is discussie in welke mate de klassieke liberalen hadden nagedacht over deze 'fictieve waren' en of ze nu een economie wilden creëren die was losgekoppeld van de gemeenschap en gereguleerd door marktmechanismen of een economie waarin de gehele maatschappij zou zijn ingebed en ondergeschikt.16 Wat vaststaat is dat het geloof in de natuurwetten van de markt en hun laissez-faire objectief de klassieke liberalen verhinderde om het proces waarbij 'disembedding' altijd zal uitmonden in het omgekeerde – geen economie die is losgekoppeld van de maatschappij, maar een maatschappij die ondergeschikt wordt gemaakt aan een marktlogica – actief mee te construeren.De fictieve waren gedroegen zich niet als waren, en van natuurwetten van de markt in de maatschappij was uiteraard geen sprake. De maatschappij zal altijd anders reageren. Het neoliberalisme als ideologie en politiek project is net ontstaan vanuit dit falen en het inzicht dat om een markteconomie te installeren dit dient te gebeuren binnen een marktmaatschappij. Dit idee werd uitgewerkt door de Ordoliberalen, en geradicaliseerd door de Chicago School.17
De Ordoliberalen definieerden de economie als iets dat wordt geconstrueerd en daarom nood heeft aan een staat die de historische en sociale condities van de markt construeert en in stand houdt. Maar de interventie door de staat neemt bij de Ordoliberalen een specifieke vorm aan. In haar interventie om de markt te creëren dient de overheid geen onderscheid te maken tussen economie en maatschappij: de staatsinterventie is erop gericht om concurrentiemechanismen te installeren in ieder aspect van de maatschappij, zodat een marktmaatschappij tot stand wordt gebracht. Wat we krijgen is een algemene regulering van de maatschappij door de markt, en bij de Ordoliberalen neemt dit de vorm aan van de ondernemersmaatschappij. De homo oeconomicus is niet de consument of de man van ruil, maar de ondernemer. En de homo oeconomicus wordt niet ontdekt, maar actief tot stand gebracht.
Hoewel de doelstelling van de Ordoliberalen duidelijk was om een marktmaatschappij te creëren, ging men echter nog steeds uit van een verschil tussen het economische en het sociale (de maatschappij) waarbij de onderneming/ondernemer als een intermediërend element functioneerde. Het was deze ambiguïteit die de Amerikaanse neoliberalen van de Chicago School zouden scherpstellen. Het sleutelaspect van de methodiek van de Chicago School was om niet-economische aspecten door een economische bril te bestuderen. Daar waar de Ordoliberalen het idee naar voren schoven om de maatschappij in naam van de economie te besturen, conceptualiseerden de Amerikaanse neoliberalen het sociale als een inherent onderdeel van het economische domein. Sociale relaties en individueel gedrag werden bestudeerd door middel van economische criteria.
Getuige daarvan betreft het interdisciplinaire karakter van de Chicago School waarin niet alleen economen, maar ook sociologen, filosofen, politicologen en zelfs criminologen actief waren. Een beroemd voorbeeld zijn Gary Becker en George Stigler die criminaliteit bestudeerden in markttermen met een negatieve vraag en aanbod. Ze argumenteerden dat beleid niet gericht moet zijn op het uitwissen van criminaliteit als fenomeen, maar dat er een evenwicht moet worden bereikt op deze markt. Diezelfde logica werd ook toegepast op de overheid, die als een soort bedrijf werd gezien dat intern dient te functioneren volgens marktprincipes maar tegelijkertijd gericht is op het universaliseren van competitie voor individuen, groepen en instituties. De kracht van de Chicago School situeert zich dan in de notie van performativiteit: 'hoe we praten over zaken heeft een invloed op ons gedrag, wat vervolgens ook een impact heeft op onze theorieën'.18
MAATSCHAPPIJ ONDERGESCHIKT MAKEN AAN DE MARKTLOGICA
Het neoliberale project kan niet worden gereduceerd tot de poging om het initiële economische liberale project uit de 18e-19e eeuw te herinstalleren. Het grote verschil met klassiek liberalisme is de verwerping van het geloof in natuurwetten van de markt en bijgevolg het verwerpen van laissez-faire (als ultieme doelstelling).
Van hieruit vloeien de twee centrale punten in het neoliberalisme die werden uitgewerkt door de Ordoliberalen en de Chicago School of Economics. Ten eerste dient de interventie van de staat de marktlogica te construeren (in plaats van te bevrijden) en voortdurend in stand te houden. Ten tweede is er een herdefiniëring in de verhouding tussen economie versus staat/maatschappij.
Neoliberalisme is een bewuste poging om de maatschappij ondergeschikt te maken aan en in te bedden in een marktlogica.
Neoliberalen zijn zich bewust dat een markteconomie enkel tot stand kan komen in een marktmaatschappij: het is een bewuste poging om de maatschappij ondergeschikt te maken aan en in te bedden in een marktlogica. Wat meteen het radicale karakter van de interventie verklaart: de marktlogica moet voortdurend worden gecreëerd in ieder aspect van de maatschappij. Wie deze twee kernelementen als kapstok gebruikt in diagnoses over de huidige staat van het neoliberalisme, zal constateren dat het neoliberalisme niet alleen reëel en springlevend is, maar zal ook beter begrijpen waarom het zo moeilijk is om de neoliberale modus operandi van het kapitalisme te veranderen.
EINDNOTEN
- Een mooi voorbeeld hiervan in de context van Covid-19 betreft de bijdrage van Vargas-Gómez, D. (2020). COVID-19: neoliberalism is not going down without a fight. Open Democracy. Heel wat gelijkaardige analyses verschenen vanaf 2012 over hoe het neoliberalisme de Great Financial Crash had overleefd (Bv. Mayer, M., & Künkel, J. (2012). Introduction: Neoliberal Urbanism and its Contestations - Crossing Theoretical Boundaries. In M. Mayer & J. Künkel (Eds.), Neoliberal Urbanism and its Contestations. Crossing Theoretical Boundaries (pp. 3-26). Palgrave MacMillan.↑
- Peck, J. (2010). Zombie neoliberalism and the ambidextrous state. Theoretical Criminology, 14(1), 104-110. Zie ook het interview met filosoof Thijs Lijster in De Morgen naar aanleiding van zijn nieuwe boek: https://www.demorgen.be/nieuws/filosoof-thijs-lijster-het-neoliberalisme-is-een-trein-die-op-de-afgrond-afstevent~be13df04/.↑
- Ik heb oprecht medelijden met een student of academicus die een literatuurstudie over het neoliberalisme wil ondernemen.↑
- Plewhe, D. (2009). Introduction. In P. Mirowski & D. Plewhe (Eds.), The Road from Mont Pèlerin. The Making of the Neoliberal Thought Collective (pp. 1-42). Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.↑
- Fawcett, E. (2015a). 9. Het denken over het liberalisme in de jaren 1930-1950. In: Het verhaal van een idee. Liberalisme, pp. 347-357. Amsterdam / Antwerpen: De Bezige Bij.↑
- Een interessant boek die de debatten op dit colloquium schetst is: Reinhoudt, J., & Audier, S. (2017). The Walter Lippmann Colloquium. Springer.↑
- Masure, J. (2022). Zeg nooit neoliberaal tegen een neoliberaal. Anatomie van het neoliberalisme. Samenleving & Politiek, 29(6), 50-54. https://www.sampol.be/2022/06/zeg-nooit-neoliberaal-tegen-een-neoliberaal.↑
- Fawcett, E. (2015a). 9. Het denken over het liberalisme in de jaren 1930-1950. In: Het verhaal van een idee. Liberalisme (pp. 347-357). Amsterdam / Antwerpen: De Bezige Bij.↑
- Foucault, M. (2008). Six. 14 February 1979. In M. Senellart, F. Ewald, A. Fontana, & A. I. Davidson (Eds.), The Birth of Biopolitics. Lectures at the Collège de France. 1978-1979 (pp. 129-158). Picador/Palgrave MacMillan. Plewhe, D. (2009). Introduction. In P. Mirowski & D. Plewhe (Eds.), The Road from Mont Pèlerin. The Making of the Neoliberal Thought Collective (pp. 1-42). Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.↑
- Mirowski, P., & Plehwe, D. (2015). The Road from Mont Pelerin. The Making of the Neoliberal Thought Collective. Harvard University Press; Slobodian, Q. (2018). Globalists. The End of Empire and the Birth of Neoliberalism. Harvard University Press.↑
- Ik baseer mij hier op de lezingen aan het Collège de France van 31 januari, 7 februari en 14 februari 1979 waarin Foucault de ordoliberalen behandelt en het artikel van Lemke uit 2001. Zie Senellart, M., Ewald, F., Fontana, A., & Davidson, A. I. (2008). Michel Foucault. The Birth of Biopolitics. Lectures at the Collège de France 1978-1979. Picador/Palgrave MacMillan. ; Lemke, T. (2001). 'The birth of bio-politics': Michel Foucault's lecture at the Collège de France on neo-liberal governmentality. Economy and Society, 30(2), pp. 190-207.↑
- Polanyi, K. (2001). The Great Transformation. The political and economic origins of our time. Boston, Beacon Press, p. 147.↑
- Ik baseer me hier op de lezingen aan het Collège de France van 10 en 17 januari 1979 van Foucault, het werk van Polanyi en Lemke. Zie: Senellart, M., Ewald, F., Fontana, A., & Davidson, A. I. (2008). Michel Foucault. The Birth of Biopolitics. Lectures at the Collège de France 1978-1979. Picador/Palgrave MacMillan; Polanyi, K. (2001). The Great Transformation. The political and economic origins of our time. . Boston, US: Beacon Press; Lemke, T. (2001). 'The birth of bio-politics': Michel Foucault's lecture at the Collège de France on neo-liberal governmentality. Economy and Society, 30(2), pp. 190-207.↑
- Zie opnieuw de lezingen van Foucault aan het Collège de France van 31 januari, 7 februari en 14 februari 1979.↑
- Polanyi, K. (2001). The Great Transformation. The political and economic origins of our time. Boston, US: Beacon Press. Zie vooral de introductie van Fred Block in de 2001 editie.↑
- Block, F., & Somers, M. R. (2014). Karl Polanyi and the Writing of The Great Transformation. In: The Power of Market Fundamentalism. Karl Polanyi's critique (pp. 73-97). Harvard University Press.↑
- De volgende paragrafen zijn gebaseerd op de lezingen aan het Collège de France van 31 januari, 7 februari en 14 februari 1979 waarin Foucault de ordoliberalen behandelt, de lezingen van 14 en 21 Maart 1979 waarin Foucault dieper ingaat op het Amerikaanse neoliberalisme (uitgewerkt aan de Chicago School) en het artikel van Lemke uit 2001. Zie: Senellart, M., Ewald, F., Fontana, A., & Davidson, A. I. (2008). Michel Foucault. The Birth of Biopolitics. Lectures at the Collège de France 1978-1979. Picador/Palgrave MacMillan; Lemke, T. (2001). 'The birth of bio-politics': Michel Foucault's lecture at the Collège de France on neo-liberal governmentality. Economy and Society, 30(2), 190-207.↑
- Mazzucato, M. (2018b). Value of Everything. Allen Lane.↑
Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 4 (april), pagina 57 tot 62
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.