Beginselverklaringen zijn als liefdesverklaringen. Beide schuwen de pathos niet, en beide halen dure woorden en grote principes boven om het pleit te beslechten, om te overtuigen. Het is niet anders met de beginselverklaring van de sp.a. Geprangd op 18 pagina’s biedt zij een ideologisch programma aan, met aandacht voor én globaliseringsvraagstukken, én dierenwelzijn, én het zelfstandigenstatuut, én ook, among others, diversiteit. Dat is een prestatie die kan tellen, want een wereldvisie op 18 velletjes samenballen, is in deze gelaagde tijden geen sinecure. En dat blijft ook zo wanneer je de ‘technische fiche’ erbij neemt: 135 bladzijden achtergrondtekst geven de verklaring extra body. Zij geven diepgang aan de ‘Grote Samenvatting’: Een kwestie van principes.
Echter, op welke merites moet je zo’n beginselverklaring nu beoordelen? Je kunt immers altijd voorbeelden geven van vergeten thema’s, en je kunt zonder twijfel altijd kritiek geven op de principes en uitgangspunten die wel zijn verankerd. Zijn zij wel realistisch? Of zijn zij slechts vage wensdromen? En hoe beoordeel je een principe dat haaks staat op de geldende wetgeving (lees: bijv. Europese regelgeving) en praktijken (lees: bijv. de rechtspraak van het Europees Mensenrechtenhof)? Moeten principes overigens wel onmiddellijk uitvoerbaar zijn? Of telt enkel de intentie? Houdt een beginselverklaring kortom enkel een inspanningsverbintenis in (en geen resultaatsverbintenis)?
Een beginselverklaring beoordelen is daarom vaak ook ideologisch turven en afwegen. Wat wel, wat niet? Waarom wel, waarom niet? Toch zullen we dat pogen te doen. Op vraag van de redactie nog wel, en toegespitst op het ruime diversiteitsthema.Ik baseer me hierbij overigens voornamelijk op de technische fiche bij de verklaring. Juist ja, op de achtergrondtekst.1
Een ode aan de diversiteit?
Anno 2007 kan een beginselverklaring uiteraard niet meer om het diversiteitsthema heen. Dat is begrijpelijk. En tegelijkertijd toch ook wel vernieuwend. Want lange tijd wilden socialisten vooral niets met diversiteit te maken hebben - behalve dan met de diversiteit tussen arbeiders en ‘bourgeoisie’, die liefst zo spoedig mogelijk weggevlakt moest zijn. Het is, om een voorbeeld te geven, nog niet zo heel lang geleden dat socialisten in het Vlaamse parlement weinig heil zagen in het inburgeringsmodel. Waar was dat nou toch voor nodig? In dit land was er toch niemand ingeburgerd? Zo’n 10 jaar later is inburgering een fetisj geworden. Ook bij vele socialisten.
Wekt het verwondering dat in de beginselverklaring zelf diversiteit als een troef, als een kans (BV, 8), als verrijkend (AT, 48) wordt neergezet? Uiteraard niet. Het is allicht ook wervend bedoeld, ware het niet dat er aansluitend meteen allerlei problemen worden opgesomd. Diversiteit wordt dan een kans die wij niet mogen missen, maar waar wij - en ‘wij’ staat dan voor autochtonen én allochtonen - toch maar mooi de nodige inspanningen voor moeten leveren, met name door rechten (welke?) en plichten (welke?) te respecteren. Of nog scherper klinkt het in de achtergrondtekst: ‘goedbedoeld begrip voor andere religies en overtuigingen leidt er regelmatig toe dat we gedrag en houdingen accepteren die ronduit ongewenst zijn’ (AT, 49).
Was het dan niet beter geweest om diversiteit niet als een troef te benoemen, maar als een feit? Allicht wel. Ook al klinkt dat minder positief. Eerlijker is het wel, want diversiteit is vooral hard werken. Zeg nou zelf: welke troef zit er in feite vervat in de vaststelling dat wij allen de volgende jaren en decennia, en allicht tot het einde der tijden, of in elk geval tot aan het invoeren van een stelsel van individuele sociale verzekering, geldelijk mogen bijdragen aan het Nederlandse taalonderricht en maatschappelijke lessen van de meeste nieuw- en oudkomers? Welke troef volgt er, en ik ga nu even verder op recente cijfergegevens van het Antwerpse Lokaal Overlegplatform, uit de stelselmatige afname van het Nederlands als thuistaal bij steeds meer Antwerpse scholieren?
Het is deze dichotomie - troef of feit - die de verklaring op dit onderwerp toch licht parten speelt. Want hoewel de verklaring graag de indruk laat dat diversiteit gezellig is, wordt er meteen ook het signaal gegeven dat niet alle verschillen moeten kunnen. Ik ben het daar met eens. Alleen had dat laatste misschien wel wat duidelijker, wat scherper gekund. Zonder eerst de mantra’s - verrijking! troef! kans! - te debiteren. Ook op andere onderdelen is de verklaring naar mijn mening vastgelopen in haar poging om ‘flinksheid’ te verzoenen met ‘vrijheid-blijheid’. Dat is bijvoorbeeld zo in het hoofdstuk over cultuur. Een hoofdstuk dat sowieso al rammelt omdat het hutsepot maakt van diverse cultuurbegrippen als daar zijn: cultuur als ‘geheel van manifestaties van kunst, ontspanning en vermaak’, en cultuur als ‘geheel van normen en waarden van een groep’.
Lang leve de maffiacultuur!
Het is onmogelijk om tegen cultuur te zijn. Dat wil de achtergrondtekst toch doen geloven (AT, 22). Maar waarom dat zo is, wordt nooit echt duidelijk. Tenzij het bewijs van deze stelling zou moeten volgen uit de zin die de stelling voor- en nagaat. Ik citeer het geheel: ‘Cultuur is de collectieve manifestatie van gedragingen en waarden. Het is dus onmogelijk tégen cultuur te zijn. Nagenoeg alles in het leven is immers een uiting van ‘cultuur’.’ De opsomming die de stelling kracht moet bijzetten, is fraai gekozen: de Oosterse cultuur, politieke cultuur, eetcultuur en maffiacultuur.
Maffiacultuur? Behalve wanneer Al Pacino meespeelt, ben ik altijd tegen maffiacultuur. Toch lijkt de sp.a mij nu voor te houden dat je niet tegen (maffia)cultuur kan zijn. Een relativisme dat in elk geval de Paul Cliteuren van deze wereld op de kast jaagt. En wat blijkt: ook de sp.a is niet helemaal overtuigd dat elke cultuur moet kunnen. Voor fundamentalisme bijvoorbeeld is er ook voor socialisten in een diverse samenleving geen plaats. ‘En belangrijke ethische verwezenlijkingen, zoals de gelijkheid tussen man en vrouw, ongeacht de sexuele (sic) geaardheid, mogen niet ter discussie staan. Culturele groepsrechten kunnen onze individuele grondrechten niet in het gedrang brengen’ (BV, 8). Het is bijzonder hoe men er in is geslaagd om binnen een paragraaf te switchen van ‘alles kan cultureel gesproken’ naar ‘er zijn grenzen aan cultuurgedragingen’. En bovendien zijn die grenzen niet eens goed gekozen: er is niets mis met ideologisch fundamentalisme of conservatisme, zolang dit niet leidt tot geweld en onderdrukking.
Maar de schuld ligt niet bij jezelf hoor … Of toch wel?
Samenleven in diversiteit vergt oefening. En de finaliteit van die oefening moet een open, solidaire en creatieve samenleving zijn waar mensen zich steeds verder ontwikkelen tot weerbare en vertrouwensvolle burgers (AT, 22). Elk individu heeft dus recht op een emancipatorisch groeipad. Wie faalt, heeft dat echter niet aan zichzelf te wijten, want ‘cultureel gedrag is meestal niet het gevolg van echte keuzes’, maar wordt ‘in belangrijke mate bepaald door het thuismilieu, de opleiding, het inkomen,…’ (AT, 23). Natuurlijk spelen alle genoemde factoren een rol. En natuurlijk moet de overheid, als emanatie van ‘de’ samenleving, tools aanbieden zodat elkeen zichzelf kan overstijgen en zijn individuele rechten kan laten prevaleren op de groepsrechten.
Maar waarom kan hier dan niet meer de nadruk worden gelegd op de eigen verantwoordelijkheid? Ik geef een voorbeeld. Elders in de tekst wordt de huwelijksimport uit Marokko en Turkije als negatief bestempeld (AT, 43), en sedert de inaugurele redevoering van Jan Latten weten wij wat de negatieve gevolgen kunnen zijn van huwelijken met laaggeschoolde importbruiden en -bruidegoms.2 Weg emancipatorisch toekomsttraject. Wat rest, is (in het beste geval) een stand still waarbij de ontvangende samenleving lustig inburgeringstrajecten blijft aanbieden en kinderen uit zo’n huwelijken, indien nodig, bijkomend ondersteunt met extra GOK-middelen. Allemaal prima hoor, echt waar, maar wanneer wordt de kanttekening gemaakt dat deze achterstand minstens ten dele aan zichzelf verwijtbaar is? Gelijke onderwijskansen verzekeren is een must, maar het strekt tot aanbeveling dat tezelfdertijd duidelijk wordt aangegeven dat het bestendigen van een achterstand door bijv. telkenmale een huwelijkspartner in het herkomstland te zoeken, ook een eigen verantwoordelijkheid inhoudt.
In de beginselverklaring is dit appel er al wel, maar nog niet voldoende helder. Naar mijn mening volstaat het niet wanneer er een beroep wordt gedaan op ‘meer ambitie bij allochtone jongeren, hun gezinnen en de hele allochtone gemeenschap’ (AT, 33). Dergelijk appel is slechts zinvol wanneer men tezelfdertijd bepaalde gedragshandelingen aanklaagt. Zoniet zal het appel zijn doel niet bereiken. En daarom is het verheugend om te lezen dat de sp.a pleit voor ‘gerichte sensibiliseringscampagnes’, die de ‘mogelijke voor- en nadelen van het huwen met een partner uit het land van herkomst’ opsommen (AT, 43). In diezelfde zin is het eveneens verheugend dat de sp.a alle huwelijkspartners verplicht wil zien inburgeren. Het ware nog beter geweest als die inburgering ook financieel in hoge mate door de huwelijkspartners zou worden gedragen. Maar allicht klinkt dat nog wat te flinks voor een socialistische beginselverklaring…
Onderwijs in een diverse samenleving: middel voor de creatie van een gedeeld burgerschap
In elke maakbare samenlevingsgedachte speelt onderwijs evident een belangrijke rol. En dat is niet anders in een diverse samenleving. Onderwijs moet er steun bieden aan de ontwikkeling van een gedeeld burgerschap in de nieuwe ‘interculturele samenleving’ (AT, 27). Onderwijs moet kortom doordesemd zijn van het diversiteitsbesef, zodat een model van gedeeld burgerschap kan worden aangereikt. Daarop kan culturele diversiteit zich ontwikkelen. Dat is juist, maar hoe ga je dat in concreto doen zolang diversiteit een meer (groot- en centrum)stedelijke aangelegenheid is? En zelfs in die mate dat diversiteit op microschaal van klas, school of wijk afwezig is? Een gedeeld burgerschap creëer je niet door witte scholen in stedelijke randgemeenten en concentratiescholen binnen de stadsgrenzen te laten bestaan. Wie een gedeeld burgerschap wil, zal moeten zorgen voor meer sociale mix, ook als dat een inbreuk betekent op de onderwijsvrijheid. En ook als dat betekent dat (allochtone) kinderen uit de stad verplicht worden om school te lopen buiten de stad. Zo’n school- en stadsvlucht bestaat overigens vandaag ook al. Maar dan van witte kinderen (en witte ouders).
Voor alle duidelijkheid, het onderwijshoofdstuk is zeer goed uitgewerkt. Taal en andere achterstanden worden genoemd, en als oplossing wordt er onder meer een inschrijvingsplicht voor het kleuteronderwijs ingevoerd. Dat is een goede zaak. Wat mij betreft mag er overigens een duidelijke koppeling gemaakt worden tussen kindergeld en kleuteronderwijs, zolang er binnen deze onderwijsverplichting immer de mogelijkheid blijft bestaan tot grotere flexibiliteit dan wat geldt vanaf de lagere school. Het moet, met andere woorden, nog steeds mogelijk zijn dat kleuters voor enkele dagen met oma en opa naar zee gaan, of dat zij tijdens het schooljaar voor een week met de ouders naar Marokko reizen. Een inschrijvingsplicht, gekoppeld aan een minimaal aantal aanwezige dagen, strekt daarom tot aanbeveling. Het is me wel niet erg duidelijk of er werkelijk zo’n groot onderscheid is tussen een inschrijvingsplicht (waarbij de straf op niet-naleving onvermeld blijft) en een vervroeging van de leerplicht. Het is juist dat een leerplicht geen schoolplicht inhoudt, maar het is in geval van thuisonderwijs toch de opdracht van de onderwijsinspectie om na te gaan in hoeverre de leerplicht een aanvaardbare inhoud krijgt via dat thuisonderricht.
Behartigenswaardig is ook de ondubbelzinnige erkenning dat de kennis van de Nederlandse taal bij allochtone jongeren dramatisch te noemen is. Godzijdank hebben ‘taalachterstandnegationisten’ zoals Jan Blommaert3 (‘een Nigeriaan in de Gentse Rabotwijk leert beter Turks dan Nederlands enzovoort’) of Jurgen Jaspers (‘allochtone - Marokkaanse - scholieren kennen het Nederlands wel, maar doen alsof zij het niet kennen’) geen blijvende indruk gemaakt. En dat is een fijne vaststelling.
Feesten als middel tot gemeenschappelijke identiteit
Nog niet zo heel erg lang geleden werd elke poging om tot meer sociale cohesie en meer gemeenschappelijkheid te komen door samen te feesten weggehoond. En kijk: feesten als middel tot gezamenlijk burgerschap wordt nu als een interessante piste naar voren geschoven (AT, 24 en 26). De gegeven voorbeelden - Roma, de Zomer van Antwerpen, Zinnekensparade - duiden echter aan dat er nog heel wat werk aan de winkel is. Toch is het uitgangspunt goed, op voorwaarde dat de waarde die aan gezamenlijk feesten wordt gehecht niet wordt overroepen. Op termijn kan samen feesten wel een bindmiddel vormen, maar het is geen tovermiddel. Bovendien zijn de gegeven voorbeelden ontoereikend om die gemeenschappelijkheid te creëren. De omvorming van bijvoorbeeld het feest van de Vlaamse gemeenschap tot een feest van de diverse Vlaamse gemeenschap is op termijn te verkiezen. De Vlaamse feestdag kortom als een equivalent van de Canadese Multicultural Day, met aandacht voor feest én reflectie.
Geen open grenzen (want we willen graag houden wat we hebben)
België / Vlaanderen kenmerkt zich door een fijn mechanisme van sociale voorzieningen. Ook de sp.a ziet dit graag zo blijven. ‘Precies daarom kunnen we geen open grenzen politiek voeren’ (AT, 41). Met andere woorden: als we iedereen zouden toelaten, dan zal dat ook het einde van de gekende sociale verzorgingsstaat impliceren. Een redenering die staat als het Colosseum in Rome. Maar ook een redenering die haaks staat op het inleidend globaliseringshoofdstuk. Maar goed. Dat is een detail, want geen enkele kruidenier verklaart zich graag op voorhand failliet.
Opvallend is wel dat in de beginselverklaring de instroom vanuit de derde wereld eendimensionaal wordt verklaard als een gevolg van een economische oorlog (die wij voor het behoud van onze sociale verzorgingsstaat gemakshalve graag mee in stand houden). In die zin zijn deze ‘instromers’ allemaal slachtoffers. Want zij willen niet migreren. Zij willen werk vinden en hun leven opbouwen in eigen land (AT, 41). Ik ben bang dat dit wel erg kort door de bocht is. Ook wie in een herkomstland relatief goede vooruitzichten heeft (in vergelijking met andere inwoners uit het herkomstland, niet in vergelijking met wat mensen in het Westen verdienen), verkiest vaak het Westen. Zelfs als dat een degradatie van status inhoudt!
Evenwichtig en op papier geduldig is dan weer wel de visie die de beginselverklaring geeft op mensen zonder wettig verblijf. En toch. Terugnameakkoorden met derdewereldlanden zijn nu nog al te vaak een wensdroom. En vrijwillige terugkeer wordt zo minimaal financieel gesteund dat slechts weinigen zich ‘geroepen’ voelen. Je zet immers niet alles op het spel richting Fort Europa om enkele jaren later met enkele goudstuivers naar het herkomstland terug te keren. Ondertussen zitten natuurlijk heel wat mensen in een vagevuursituatie. Uiteraard verzetten zij zich tegen hun verwijdering, en uiteraard weigeren tal van herkomstlanden hen op te nemen. De afgifte van een beslissing om het grondgebied (zelfstandig) te verlaten, is voor de onmachtige Belgische overheid dan het enige wat rest. Meer terugnameakkoorden verzekeren, liefst op Europees of (waarom niet) op Benelux-niveau, kan deze impasse doorbreken. Maar ondertussen groeit het aandeel van onwettige verblijvers allicht elke dag aan…
Hierboven is al kort ingegaan op enkele aspecten van de volgmigratie. Het is duidelijk dat sp.a een koele minnaar is van deze instroommethode. Toch blijft zij te veel de vrijheid van partnerkeuze koppelen aan het recht om met deze partner hier te lande te verblijven. Vrije partnerkeuze hoeft echter niet noodzakelijk te betekenen dat deze partner ook naar België moet komen. De Belgische huwelijkspartner kan ook naar het land van de huwelijkspartner verhuizen. Op dit punt moet en kan er immers een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen gezinshereniging en gezinsvorming. Terwijl bij gezinshereniging de rechtspraak van het Europees Mensenrechtenhof redelijk absoluut is, is dat minder het geval bij het aangaan van een gezin.
Slotsom
In wat hier voorgaat, heb ik getracht toch wat te slaan en te zalven in een ideologisch programma dat in hoofdlijnen en in bijstellingen zeer genuanceerd is. Misschien het meest te bekritiseren, is dat de tekst op sommige onderdelen nog zwalpt tussen ‘flinksheid’ en ‘vrijheid-blijheid’. In zijn totaliteit haalt de ‘flinksheid’ evenwel de bovenhand. En dat is ontegenzeggelijk revolutionair voor een partij die het multiculturele of interculturele thema, na jaren van stilzwijgen, als problematisch heeft erkend. Bovendien blijft de tekst niet hangen in, wat bij andere partijen al wel eens het geval is, het problematiseren. Waar mogelijk worden er handvatten aangereikt voor een betere en fijnere samenleving. Het zal echter mee afhangen van de uitvoering van deze beginselverklaring of dat ook zal lukken.
Bob Van den Broeck
Redactielid
Noten
1/ Alle verwijzingen naar de beginselverklaring en achtergrondtekst worden meteen in de hoofdtekst aangebracht, respectievelijk aangegeven met de afkortingen BV en AT gevolgd door de betrokken bladzijde(n). Beide teksten zijn naleesbaar via de webstek www.s-p-a.be of via www.onzeprincipes.be.
2/ Latten J. (2005), Zwanger van segregatie. Een toekomst van sociale en ruimtelijke segregatie?, Amsterdam, University Press.
3/ Zie bijvoorbeeld zijn tekst over taalnaïviteit http://cas1.elis.ugent.be/avrug/jbdoc06\_04.htm
diversiteit - inburgering - sp.a
Samenleving & Politiek, Jaargang 14, 2007, nr. 2 (februari), pagina 29 tot 33
DE BEGINSELVERKLARING VAN DE SP.A
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.