Het getouwtrek om kernenergie in België heeft veel weg van een saga zonder einde. Om niet steeds te vervallen in clichés over de kernuitstap, kan het nuttig zijn om met een andere 'bril' naar het maatschappelijk debat te kijken.
Vriend noch vijand was verrast toen Tinne Van der Straeten (Groen) bij haar aantreden als federaal minister voor Energie in oktober 2019 aankondigde een prioriteit te willen maken van het creëren van een stabiel beleidskader. Dit is nodig, zo argumenteerde ze, om investeerders in hernieuwbare energie of in 'vervangcapaciteit' over de streep trekken en aldus een Belgische Energiewende naar 100% hernieuwbare energie aan te zwengelen. Al langer bekritiseerde haar partij op het beleidsondermijnende karakter van de stop-and-go-aanpak van vorige meerderheden inzake de Belgische kernuitstap. Door de kalender van de kernuitstap definitief vast te leggen, wilde zij hier nu komaf mee maken. Hoewel minister Van der Straeten lang kon rekenen op een gunstig gesternte, gooide de recente Russische militaire invasie in Oekraïne roet in het eten. De vrees voor hogere gasprijzen deden haar coalitiepartners twijfelen aan de opportuniteit van een al te snelle kernuitstap.
Komt het verleden opnieuw om de hoek kijken? Een twintigtal jaar eerder gaven Agalev (nu Groen) en Ecolo het wettelijk vastleggen van een kalender voor een volledige Belgische kernuitstap aan als voorwaarde voor hun regeringsdeelname in een coalitie met Vlaamse en Franstalige socialisten en liberalen (de regering-Verhofstadt I, 1999-2003). Hoewel de wet op de geleidelijke kernuitstap werd gestemd op 31 januari 2003 droeg ze de kern van haar eigen mislukken al in zich. Zo stipuleerde een clausule dat bij bedreiging van de bevoorradingszekerheid 'noodzakelijk maatregelen' konden worden genomen. Hiermee werd de deur naar een levensduurverlenging van de kerncentrales al op een kier gezet. Het electorale debacle van beide groene partijen in 2003 zette deze echter wagenwijd open, waardoor het maatschappelijk debat over de wenselijkheid van kernenergie in de Belgische energiemix weer opflakkerde.
TOENEMENDE POLARISERING OVER KERNENERGIE
Doorheen de daaropvolgende decennia zou het maatschappelijk debat over kernenergie in België worden gekenmerkt door een dynamiek van toenemende polarisering (Laes, 2011, 2014). Maar zowel voor voorstanders als voor tegenstanders van kernenergie was er weinig beweegruimte. Enerzijds waren de groenen niet bij machte om hun project politiek te verzilveren, anderzijds zouden minder koele minnaars van kernenergie beseffen dat een volledig terugdraaien van de kernuitstap evenmin opportuun is.
Enkele vaststellingen uit de jaarlijkse opiniepeiling van het Nucleair Forum, uitgevoerd door marktonderzoeksbureau Kantar, kunnen dit laatste illustreren. Voor het jaar 2021, bijvoorbeeld, geeft het rapport aan dat, hoewel 7 op 10 Belgen kernenergie willen behouden, slechts 4 daarvan dat ook na 2025 willen. Verder valt te lezen dat iets minder dan de helft van de Belgen het aandeel elektriciteit uit kerncentrales willen verminderen, 3 op 10 de status quo wil behouden, en 1 op 10 het aandeel wil verhogen. Bovendien zouden twijfels over de haalbaarheid van de sluiting in 2025 bij 8 op 10 Belgen een belangrijke reden zijn voor het behouden van de kerncentrales.
De complexiteit en rijkheid aan nuances staan in schril contrast met al te simplistische categorieën en platitudes die we vaak in het maatschappelijke debat zien terugkomen.
Deze willekeurige greep uit de resultaten suggereert dat de houding van de Belgische bevolking met veel omzichtigheid benaderd dient te worden. De complexiteit en rijkheid aan nuances staan in schril contrast met al te simplistische categorieën en platitudes die we vaak in het maatschappelijke debat zien terugkomen. Eenduidige standpunten voor en tegen kernenergie zijn moeilijk uit de resultaten af te leiden, wat vragen doet rijzen over de geschiktheid van vaak voorkomende categorieën als 'voor-' en 'tegenstanders.' Het zijn labels die niet enkel de complexe werkelijkheid geweld lijken aan te doen, maar ook het debat zelf reduceren tot een kwestie over technologie. Gezien de duur van het getouwtrek kunnen we ons dus afvragen of ze hun houdbaarheidsdatum niet al lang overschreden hebben. Misschien wordt het stilaan tijd om fijnzinniger over kernenergie te communiceren en te debatteren met meer adequate concepten, die ons voorbij de patstelling kunnen brengen.
HET PERSPECTIEF VAN DISCOURSTHEORIE
Een kritische doorlichting van het maatschappelijk debat over kernenergie in België vergt een andere, meer fijnmazige bril die ons toelaat dergelijke nuances beter te registreren en tevens om impliciete assumpties contesteerbaar te maken.
Het perspectief van discourstheorie (Laclau en Mouffe, 1985) biedt zo'n bril, in de vorm van een coherent, maar complex conceptueel kader. Het is gericht op het kritisch benaderen van de betekenissen die we doorgaans als vanzelfsprekend beschouwen. Hierbij wordt de sociale werkelijkheid opgevat als de dimensie waar betekenissen worden gevormd, circuleren en onderling strijden om dominantie. Betekenisverlening is een menselijke activiteit. Daarom kunnen betekenissen van sociale fenomenen (gebeurtenissen, personen, enzovoort) nooit definitief vaststaan en zijn die dus steeds voor contestatie en herziening vatbaar.
De motor van die veranderlijkheid is een voortdurende strijd tussen rivaliserende discoursen om dominantie. 'Discours' – het centrale concept binnen discourstheorie – moet worden begrepen als een betekenisvolle structuur, die ontstaat uit het articuleren van elementen. Articulatie, volgens Laclau en Mouffe (1985, p. 105), is 'elke praktijk waarbij een relatie tot stand gebracht wordt tussen elementen, zodat hun identiteit wijzigt als resultaat van de articulerende praktijk.' Een wijzigende context biedt zowel kansen voor, maar tevens stelt uitdagingen aan rivaliserende discoursen. In deze voortdurende strijd kan een discours erin slagen op een bepaald tijdstip de overhand te halen over de concurrerende discoursen. Op dat moment verwerft het dominante discours een tijdelijke stabiliteit, die net zolang duurt tot wanneer rivaliserende discoursen erin slagen die te destabiliseren. Dat kan, bijvoorbeeld, het geval zijn wanneer het dominante discours zich niet op adequate wijze aan een veranderde context weet aan te passen.
Niettemin kan een zeer succesvol dominant discours na verloop van tijd dermate stabiel worden, dat het een (schijnbare) vanzelfsprekendheid wordt. Hoewel dergelijke discoursen naar de achtergrond treden, oefenen ze in de vorm van impliciete assumpties nog steeds een grote invloed uit op andere expliciete discursieve strijden. Dergelijke 'hegemonische' discoursen zijn moeilijk kritisch te bevraging en maken reflectie over alternatieve discoursen erg lastig. Door hun diepe verankering leggen ze grenzen op aan ons voorstellingsvermogen over de werkelijkheid. Anders gezegd: hegemonische discoursen bepalen in sterke mate wat we voor mogelijk en onmogelijk beschouwen.
Discourstheoretici stellen zichzelf tot doel om het maatschappelijk voorstellingsvermogen te bevorderen, de zin voor verwondering te stimuleren, om publieke reflectie over 'het mogelijke' aan te wakkeren. Hun onderzoeksprogramma is gericht op het opnieuw zichtbaar maken van vanzelfsprekende discoursen teneinde deze te problematiseren. Terzelfdertijd gaan ze op zoek naar rivaliserende discoursen die doorheen de tijd naar de marges van het maatschappelijk debat werden verdrongen, maar die alternatieve – mogelijk meer adequate – interpretaties van het sociale fenomeen in kwestie behelzen.
ZEVEN DISCOURSEN OVER KERNENERGIE
Een discourstheoretische benadering laat toe om het moeilijk grijpbare 'fenomeen' van het maatschappelijk debat over kernenergie in België met andere ogen te bekijken. Allerminst gaat het hier om meer of minder slagkracht verlenen aan een bepaald discours in het debat, noch om te bepalen welke visie juister is of welke argumentatie beter. Waar het bij een discourstheoretische analyse wél om gaat is het reconstrueren van het maatschappelijk debat door de verschillende discoursen te identificeren die erin circuleren en door hun interactie op te vatten als een strijd om dominantie. Door alle discoursen als principieel evenwaardig te beschouwen, maakt dit soort onderzoek abstractie van de machtsongelijkheden die in de empirische werkelijkheid aanwezig zijn. Doordat het gemarginaliseerde stemmen op gelijke hoogte brengt met de luidste roepers heeft dit type onderzoek zelfs een emancipatorische insteek.
Ik kon in mijn doctoraatsonderzoek maar liefst zeven verschillende discoursen identificeren in het maatschappelijk debat over kernenergie in België.
Op basis van drie kritische casestudies kon ik in mijn doctoraatsonderzoek maar liefst zeven verschillende discoursen identificeren in het maatschappelijk debat over kernenergie in België. Elk discours articuleert een specifieke probleemdefinitie omtrent kernenergie. Zonder hier al te veel in detail te treden, kunnen we stellen dat elk discours een ander perspectief vertegenwoordigt. Elk perspectief verdedigt een andere status quo – gericht op het vrijwaren van de technologie, het behoud van het maatschappelijk welvaartspeil, of het beschermen van een leefbare planeet – en stelt andere hervormingen voor – meer centrale beslissingsmacht voor een bepaalde maatschappelijke groep, meer democratische controle, of fundamentele socio-ecologische hervormingen. Een zekere mate van overlapping tussen de discoursen is hierbij echter onvermijdelijk. Ten slotte blijft deze reconstructie een analytische oefening: de discoursen zijn abstracte categoriseringen van de empirische werkelijkheid.
Niettemin toont deze reconstructie reeds een rijkere schakering aan mogelijke posities in het maatschappelijk debat over kernenergie in België. Tegelijkertijd maakt het overstijgen van de hardnekkige polariserende reflexen duidelijk hoezeer de categorieën van 'voor-' en 'tegenstander' het debat in een conceptuele dwangbuis dwingen en daarmee de denkvrijheid beperken. Discourstheoretisch onderzoek wil dus een verbreding van het maatschappelijk debat faciliteren. Natuurlijk wordt hiermee het bestaan van voor- en tegenstanders niet ontkend. Omdat beiden een grotere diversiteit aan standpunten verhullen, beschouwen we hen bezwaarlijk als de meest adequate categorieën om het maatschappelijk debat te begrijpen. Zo kunnen voorstanders, bijvoorbeeld, het onderling oneens zijn over de hoedanigheden voor het exploiteren van kerncentrales. Is overheidsinmenging wenselijk? Zo ja, in welke mate? Enzovoort. Ook kunnen tegenstanders om uiteenlopende redenen tegen de inzet van de complexe technologie gekant zijn. Voor de ene is kernenergie moeilijk te verzoenen met een vlotte werking van een vrijgemaakte energiemarkt, terwijl het voor de ander haaks staat op de basisprincipes van een duurzame samenleving. Kortom, niet alle voorstanders en niet alle tegenstanders kunnen zomaar over dezelfde kam worden geschoren.
ACHTERLIGGENDE WERELDBEELDEN
Een discourstheoretische bril kan ons dus helpen om ons voorstellingsvermogen binnen het maatschappelijk debat over kernenergie in België te verbreden. Maar daarmee is het analytische potentieel nog niet uitgeput. Het perspectief maakt het namelijk ook mogelijk om meer diepgang te verlenen aan ons begrip van dit fenomeen. Dit houdt in dat binnen elk discours (veelal impliciete) normatieve assumpties over de wereld worden geïdentificeerd, die de probleemdefinities een zeker fundament moeten bieden. Het zichtbaar maken van deze onderliggende wereldbeelden maakt een kritische bevraging ervan mogelijk.
Dienaangaande merkt wetenschapshistoricus Spencer Weart (1991, p. 30) op dat 'during the twentieth century, nuclear energy gradually became a condensed symbol for many features of industrial and bureaucratic authority (especially the horrors of modern war). […] There is nothing anywhere near this for a topic that looks on the surface to be a matter of plain technology, yet that when looked at more deeply, turns out to involve such a great deal more.'
Kernenergie is, als technologie, zelf het product van een specifiek wereldbeeld.
In dit opzicht kan je stellen dat kernenergie, als technologie, zelf het product is van een specifiek wereldbeeld, van een bepaalde opvatting over de verhouding tussen mens, maatschappij en zijn niet-menselijke omgeving, én terzelfdertijd dit wereldbeeld ook reproduceert (Kinsella, 2005).
Uit mijn onderzoek kwam naar voor dat elk van de zeven discoursen assumpties uit twee bredere wereldbeelden reproduceren. Binnen sommige discoursen werd de probleemstelling gearticuleerd aan moderne, rationalistische assumpties die, onder meer, de menselijke maatschappij opvatten als radicaal gescheiden van een externe 'natuur.' Dit nog steeds dominerende wereldbeeld drukt een sterk geloof uit in het menselijke vermogen om de natuur naar haar hand te zetten. Andere discoursen articuleerden hun probleemstellingen aan de basisassumptie die stelt dat het onmogelijk is de menselijke maatschappij van een externe natuur te scheiden. Deze ecologische visie veronderstelt dat mensen niet enkel onderling verbonden zijn, maar ook onlosmakelijk met de niet-menselijke omgeving. Nog andere discoursen articuleerden mengvormen met assumpties uit beide wereldbeelden.
Bij het reconstrueren van de discoursen werd duidelijk dat achter het expliciet benoemen of verzwijgen van deze assumpties door maatschappelijke actoren in het debat een strategie schuilgaat. Laten we, bij wijze van illustratie, de opiniepeiling van het Nuclear Forum uit 2021 opnieuw bekijken. De hier opgelijste vragen peilen enkel naar de houding van het Belgische publiek ten aanzien van de technologie, maar laten het achterliggende maatschappijmodel ongemoeid, wat suggereert dat het als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Toch gaat het bij deze peiling in se over de vraag of kernenergie geschikt bevonden wordt om dit maatschappijmodel in stand gehouden. Het verzwijgen bemoeilijkt een kritische bevraging bemoeilijkt en beschermt de sociaalecologische status quo. Maatschappelijke actoren die assumpties expliciet maken beogen, daarentegen, fundamentelere sociaalecologische verandering.
TE VAAK NADRUK OP TECHNOLOGISCHE OPTIES
Als besluit kunnen we bedenkingen maken bij het verloop van het maatschappelijke debat over de kernuitstap van de afgelopen maanden. Nog al te vaak wordt de aandacht gevestigd op de technologische opties – zij het gascentrales of kerncentrales – om de 'bevoorradingszekerheid' te garanderen, zonder uitdrukkelijk te vragen hoe deze moet worden begrepen of waartoe deze moet dienen. Communicatie bepaalt hoe we als mens de wereld rondom ons definiëren en vormgeven. Kritische reflectie over communicatie kan helpen om een breder spectrum aan mogelijkheden bloot te leggen en voorbij de grenzen van het vanzelfsprekende te kijken.
BRONNEN
Laclau, E. & Mouffe, C. (2001). Hegemony and socialist strategy. London & New York, Verso.
Laes, E. (2011). Een beknopte analyse van het Belgische kernenergiedebat, Oikos, 57(2), 60-71.
Laes, E. (2014). Graag rationeel debat over kernuitstap. Samenleving & Politiek, 21(8), 16-21.
Kinsella, W. J. (2005). One hundred years of nuclear discourse: Four master themes and their implications for environmental communication. In S. L. Senecah (Ed.), The environmental communication yearbook (Vol. 2, pp. 49-72). Lawrence Erlbaum Associates.
Weart, S. R. (1991). Images of nuclear energy. Why people feel the way they do. IAEA Bulletin, 3, 30-36.
Samenleving & Politiek, Jaargang 29, 2022, nr. 4 (april), pagina 67 tot 72
ENERGIE
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.