Het ideaal van sociale mobiliteit is een toekomstproject dat opnieuw veel prominenter op de agenda zou mogen komen te staan.
© Eleni Kalorkoti
Lang voor mijn eerste stapjes op deze wereld. Ergens eind jaren 1960. Terwijl de ontkerkelijking zich in Vlaanderen doorzet, de laatste sluiptrekkingen van het patronaat zich voltrekken, bevrijdt de arbeider zich van het juk van de onderdrukkende Kerk. Die Kerk stond zijn emancipatieproces namelijk in de weg. Die onderdrukking bleef uiteindelijk niet overeind. In het post-bellum zorgde de combinatie van de stijgende levensstandaard en economische hoogconjunctuur voor een grote toename van het aantal hoogopgeleiden. Sociale mobiliteit, mede ook gestuwd door de democratisering van het onderwijs, werd een feit.
Wat dus ooit een ideaal van onze samenleving was, dat je afkomst niet je toekomst bepaalt, kansarm of niet, maken we vandaag niet meer waar. In de klassering van de OESO-landen die de onderwijsgelijkheid tussen kansarme en kansrijke leerlingen vergelijkt, bengelen we helemaal achteraan de lijst. Ons onderwijs reproduceert ongelijkheid. Uit Nederlands onderzoek bleek dan weer dat wie opgroeit in een kansarme buurt later aanzienlijk minder verdient dan wie afkomstig is uit een betere wijk. En beweegarmoede is dan weer een reëel gegeven: kinderen van financieel arme ouders zijn minder sportief. Je achtergrond bepaalt vandaag dus ook nog te vaak je toekomst. En dat is een onrechtvaardigheid die mij boos maakt.
'MIGRANTENKIND'
Zelf ben ik het kind van ouders die geboren zijn in Marokko. Sommigen zullen mij dan ook een 'migrantenkind' noemen, maar ik identificeer mezelf liever als Antwerpenaar. Zoals elke ouder projecteerden ook mijn ouders dromen op hun kroost. Hun grootste geluk was het kleinste geluk van mijn zus en ik. Ik heb op één generatie de kans gekregen om te kunnen studeren aan de universiteit, terwijl zij niet verder kwamen dan op mijn inschrijving geoormerkt te worden als laagopgeleid. Dat ik die studies vandaag kan doen, is mee de verdienste van mijn ouders die een diploma sacraliseerden. Maar ook de samenleving heeft haar duit in het zakje gedaan. Zo hielp Juf Lynn hen die droom mee waar te maken toen ze me overrompelde met boeken. Mevrouw Schelfhout deed hetzelfde tijdens de lessen economie toen ze geen vrede nam met een acht op mijn rapport, maar mij tot het uiterste dreef. Femke, mijn day one jeugdwerkster, bracht me op haar beurt in contact met mensen van allerlei achtergronden, wanneer ik vragen had. J100 was voor mij de plek waar ik de kans kreeg om met het beleid in dialoog te gaan en zo debatvaardigheden aan te scherpen – dank aan Filip om een jonge generatie Antwerpenaars mondiger te maken.
Het voelt wrang dat ik in dat proces van sociale mobiliteit wel al stappen heb gezet, terwijl mijn klasgenoten uit de lagere school maar moeilijk voet aan de grond krijgen.
Maar ergens voelt het ook wrang. Omdat ik in dat proces van sociale mobiliteit wel al stappen heb gezet, terwijl mijn klasgenoten uit de lagere school maar moeilijk voet aan de grond krijgen. Voor John Locke is het feit dat ik dat wel kan de verdienste van mijn individuele merites. Elk kind begint volgens hem tabula rasa aan zijn leven, hoewel het over specifieke aangeboren talenten en competenties beschikt. Ik kan het daar niet meer oneens mee zijn. Dat ik sociaal wel een stijging heb kunnen doormaken, is ook het gevolg van een omgeving die in mij geloofde. Met intrinsieke motivatie alleen kom je er niet. Het is alsof een goede voetballer er met mooie voetkunstjes wel zal geraken. Alsof hij niet gedisciplineerd moet zijn en in zijn omgeving gesteund moet worden. De samenleving kan dat faciliteren door te investeren in zijn opleiding, zodat hij bepaalde attitudes aanleert. Een goede trainer kan hem wegwijs maken in de school van het leven, op hem inpraten wanneer het moeilijker gaat. De kinesist kan de gescheurde lies dan weer masseren. Je bent als mens een product van je tijd, een product van de samenleving waarin je opgroeit. Wil dat zeggen dat je zelf achterover moet leunen? Dat anderen het maar voor je moeten doen? Neen. Wel is het een noodzakelijke voorwaarde voor een eerlijk debat over de emancipatiestrijd van kansarme jongeren. It takes a village to raise a child.
TAAL TELT
Vroeger werd die strijd gekenmerkt door een sociaaleconomische component. De arbeiderskinderen die in de jaren 1970 aan de unief studeerden, spraken een andere taal dan de kinderen van de notabelen. Sociaaleconomisch was dat perfect te verklaren, omdat je materiële welvaart ook je taalrijkdom positief kan beïnvloeden. Je schaft boeken aan, je kunt een culturele voorstelling bijwonen, … Vandaag de dag is er, als gevolg van de superdiverse samenleving, een bijkomende component die verschillen tussen die autochtone kansarme arbeiderskinderen en biculturele kansarme kinderen verklaart. Vaak migreren mensen vanuit hun land van herkomst uit het platteland naar de steden in het land van aankomst. Dat je van pakweg Anatolië in Brussel of Rotterdam zou terechtkomen, leidt tot een cultuurschok. Net zoals ook in Vlaanderen een schok zich voordoet wanneer je van het platteland naar de stad verkast. Alleen is het verschil dat de herkenbaarheid groter zal zijn voor de Vlaming uit Lanaken dan de Turk uit Emirdag die in Hasselt belandt. De taal is compleet anders, er gelden andere omgangsvormen, er zijn andere winkelketens: je komt in een compleet nieuwe samenleving terecht.
Het gebrek aan een beleid afgestemd op die sociaal-culturele afstand is mee een verklaring voor de kansarmoede van biculturele jongeren vandaag. De angst voor extreemrechts lag hier vaak aan ten grondslag. Met als gevolg dat extreemrechts alleen maar groter werd, maar tegelijk ook de kansenongelijkheid in onze samenleving tussen biculturele en autochtone burgers niet kleiner werd, integendeel. En door die afstand te verwaarlozen, hebben we ook de autochtone arbeiderskinderen vandaag aan hun lot overgelaten: we hebben ons blindgestaard op de integratie van de nieuwkomer, die niet altijd even geslaagd was omdat het beleid vanuit een verkeerd uitgangspunt vertrok, namelijk een doelgroepenbeleid dat gericht was op participatie aan de arbeidsmarkt zonder te investeren in een gedegen taalontwikkeling en zelfontplooiing.
Het is wat ik wekelijks voel in de concentratieschool waar ik voorlees. Een klasje uit het zesde leerjaar met kinderen uit alle windstreken, maar die wel allemaal hun kansarme achtergrond gemeen hebben. Voor mij geen hypotheek op hun toekomst. Geen excuus om te kiezen voor gemakkelijkere boeken omdat 'ze het al zo moeilijk hebben en soms thuis geen Nederlands spreken'. Want taal telt. Geregeld krijg ik als verwijt, bij het benadrukken van een gedegen taalkennis, te horen dat iedereen daarvan overtuigd is. Wel, daar ben ik niet van overtuigd.
Meertaligheid zou dé kansenmotor bij uitstek zijn. Als je doorvraagt hoe je zoiets in een klas met veertien verschillende thuistalen als leraar moet organiseren, blijft men je het antwoord schuldig.
Een debat over het belang van het Nederlands wordt al snel tussen twee vuren gevoerd: enerzijds is er een groep ter rechterzijde die er een handelsmerk van heeft gemaakt dat nieuwkomers weigerachtig staan tegenover het spreken van het Nederlands. En ter linkerzijde is het soms bon ton om Kumbaya te zingen wanneer in een diverse school verschillende thuistalen in de klas worden gesproken. Meertaligheid zou bijvoorbeeld dé kansenmotor bij uitstek zijn. Als je doorvraagt op hoe je zoiets in een klas met veertien verschillende thuistalen als leraar moet organiseren, blijft men je een antwoord schuldig. Deze overtuigingen getuigen vaak van een privilege: je beheerst de taal zelf vlekkeloos en kan het je daarom veroorloven om te zeggen dat je er met het Engels of Arabisch ook wel zal komen. De kwalijke gevolgen van zo'n cultuur van lage verwachtingen is dan weer dat ze jongeren soms kort houden. Want waarom zou je nog veel boeken lezen om je taal bij te schaven, als je er met een vijf op tien ook geraakt?
SOCIALE ONDERWIJSMIX
Een moeder die op zeer late leeftijd het Nederlands onder de knie kreeg, gaf al degenen die het belang van taal relativeren er stevig van langs: 'Ik daag ze uit om eens een dagje in de schoenen die ik in mijn vorig leven droeg te wandelen. Hoe ik een beroep deed op mijn kinderen om te vertalen, met schaamrood op mijn wangen naast de leraar omdat ik het gevoel had gefaald te hebben als ouder. Hoe ik pijn voelde wanneer ik de sportleraar van mijn kind wilde uitleggen dat het zich niet goed voelde, maar niet kon. Mijn gebrekkige taalkennis was een handicap.' Vandaag spreekt ze de taal zeer goed en is ze gelukkiger dan ooit. Deze moeder wilde de taal leren en was dus geen gemakzuchtige profiteur. Ze wou de sociale mobiliteit van haar kinderen verwezenlijkt zien. Die wilskracht is een sleutel tot succes: vouloir c'est pouvoir.
Veel kansarme jongeren groeien nu eenmaal op in een taalarme context, met als gevolg dat halftaligheid een groot issue is. Noch de thuistaal noch het Algemeen Nederlands (of de schooltaal) worden vlot beheerst. En die thuistaal, of het nu een vreemde taal is of een Vlaams dialect, is niet altijd even rijk. Het is bijvoorbeeld niet omdat je plat Antwerps spreekt dat je daarom standaardtaal spreekt – herinner je de discussie over Tom Waes die in tussentaal Het Verhaal van Vlaanderen presenteerde. Een Turks dialect spreken, maakt nog niet dat je vlekkeloos zou slagen voor een examen standaard-Turks. Dat is geen waardeoordeel over de talen zelf, maar wel een nuance die in het debat uit angst om weggezet te worden als racist niet wordt gebracht.
Voor mij is de school dan ook een belangrijke plaats om dan ook aan die taal te werken, omdat het een solide basis voor je toekomst legt. Je laat in principe een deel van je thuiscontext achter en komt in een omgeving terecht die je voorbereidt op een leven als burger in onze samenleving. Daar word je gevormd. De spons die je als jong kind bent kan veel opnemen. Het is de plek waar we dat ideaal van de sociale mobiliteit kunnen waarmaken. En juist daarom is een sociale mix in ons onderwijs broodnodig. Het kind heeft ook zijn rechten. Zijn vrijheid om in de toekomst eigenaar te worden van zijn eigen verhaal. Om te kunnen kiezen tussen een rechtenstudie en een toekomst als vakman.
De meerwaarde van die sociale mix komt naar mijn bescheiden mening het best tot uiting in deze anekdote van een kansrijk gezin dat doelbewust zijn kinderen naar een concentratieschool stuurde: 'Terwijl de meeste leerlingen voor hun droomjob niet verder kwamen dan een carrière als profvoetballer, politieagent, dokter of advocaat, konden onze kinderen de vriendenboekjes ook opvullen met hun dromen, met hun referentiekader: dat een job aan de unief, een zaak runnen als zelfstandige loodgieter, een leraar worden ook tot de toekomstmogelijkheden behoren.'
Goed kennisonderwijs werkt daarom emanciperend. Je kan niet verwachten van taalarme leerlingen dat zij in staat zijn om kritisch te reflecteren over fake news. Want hoe kan je een artikel uit Knack vergelijken met een bijdrage van een of andere complotdenker als je taalniveau te wensen overlaat? Als je de democratische vorming van jongeren belangrijk vindt, wil je toch dat jongeren mondig genoeg zijn? Dat ze met een gezonde nuance kunnen debatteren? Dat is enkel mogelijk als je zelf kunt bepalen waar je een punt zet, welk woord je waar zet, welk woord je boodschap kracht bij zet. Een brede woordenschat is daarvoor toch noodzakelijk?
Professor Jan Dumolyn ging in die lijn verder toen hij in De Afspraak benoemde dat historische kennis emanciperend werkt. Want hoe kan je de stand van onze samenleving vandaag begrijpen zonder te weten wie wij ooit waren? Wat is een les over burgerschap waard als de Franse Revolutie geen belletje doet rinkelen? Wat is de meerwaarde van een debat over het verwijderen van Leopold II zijn kunstbeelden als de kolonisatie onbesproken blijft? Ook meer kennis over onze geschiedenis is noodzakelijk om greep te krijgen op wie wij willen worden. Of zoals mijn geschiedenisleraar het ooit zei: 'Geschiedenis is de achteruitkijkspiegel van de toekomst.'
COMING OF AGE
Het maakt me soms moedeloos, omdat ik zie hoe die jongeren vogels voor de kat worden. Hoe de lat in de praktijk soms lager wordt gelegd uit medelijden met hun achterstelling. Alsof ze kasplantjes zijn, slachtoffers. Maar dat zijn ze niet. En sociale mobiliteit als proces is nooit een walk in the park. Het is altijd een vechtscheiding met wat zo vertrouwd voelde. Onthechting ook. Van het toekomstpad dat voor je was uitgestippeld waar jij lak aan hebt. Keihard vechten. Het is een universeel proces van veel winst, maar daar hoort ook een stukje verlies bij. Overal ter wereld, in welke tijd dan ook, zullen mensen die op de sociale ladder klimmen nieuwe inzichten opdoen, maar ook een beetje veranderen. Er ontstaat een afstand tussen wie je ooit was en wie je geworden bent. Wie je ooit was, wat vertrouwd voelde, het dialect dat je thuis sprak, de religieuze overtuiging die je had en de beleving die daaraan vasthing, kunnen veranderen. Je moet opofferingen maken. En je verliest dus ook, bijvoorbeeld de toekomstplannen die door je ouders waren uitgetekend. Antropoloog Sinan Cankanya verwoordde het in zijn boek Mijn ontelbare identiteiten als volgt: 'Er is een vervreemding en melancholie die je ervaart naar de mensen uit je oude wijk en familieleden, die je niet meer écht begrijpt.' De Franse auteur Edouard Louis, een arbeiderszoon, beschreef het dan weer treffend in De metamorfose van een vrouw: 'De meeste mensen die vertellen over de overgang van de ene sociale laag naar de andere, vertellen over het geweld dat ze hebben ervaren – omdat ze niet aangepast waren, omdat ze niets wisten over de codes van de wereld die ze binnengingen.'
Sociale mobiliteit is altijd een vechtscheiding met wat zo vertrouwd voelde.
Louis beschrijft het gegeven van de sociale dissidenten: zij die zich op de sociale ladder hebben weten op te werken, nemen afstand van de perspectieven die ze waren voorgehouden. Uit een soort van onvrede, onbegrip keren ze de rug naar hun ouders toe. Het is ook het verhaal van Lale Gul, de Nederlandse auteur die met haar debuutroman Ik ga leven furore maakte. Om een vriendje te kunnen hebben, om op vrijdagavond uit te kunnen gaan, om het geloof te verlaten, kon ze niet meer onder de vleugels van haar ouders leven. Ze nam het heft in eigen handen en vertrok. Ver weg. Dat haar eigen familie haar verstootte, haar familieleden haar bedreigden, is de tol die ze moet betalen om in vrijheid en blijheid haar leven voor zichzelf te leven. Niet leven voor de ander noch voor de grote schijn. Het is de moeilijkheid waar veel jongeren in onze samenleving mee worstelen. Er zijn ook biculturele gezinnen waar de druk van het gezin ertoe kan leiden dat meisjes worden belemmerd om verder te studeren. Als je dan breekt met dat patroon zet dat in die families kwaad bloed. Ook dat is een deel van de sociaal-culturele strijd die deze jongeren moeten leveren.
Sociale mobiliteit is een belangrijk deel van de coming of age van velen in onze samenleving. Van de migrant die zijn land van herkomst verlaat met aspiraties. Het verhaal van de boerenzoon die plots aan de unief gaat studeren en in een ander taaltje begint te communiceren. En die strijd gaat altijd gepaard met de verwerving van sociale codes, die vaak impliciet in de samenleving gangbaar zijn. Ongeschreven, maar wel bepalend voor je toekomst. Een ouder met een kind dat het vertikt om boekvoorstellingen bij te wonen, kan al snel denken dat zijn kind niet veel verschilt van het kind dat die mogelijkheid niet heeft, maar kan er niet meer naast zitten. Een kind leert al ziende, al doende en zelfs als het tegen zijn zin die voorstelling bijwoont, weet het dat de ouder veel belang hecht aan boeken, aan boekvoorstellingen. Het kind vangt onbewust nieuwe woorden op en komt op de afterdrink in aanraking met mensen met uiteenlopende achtergronden waarbij sommige kansarmen het tot in Keulen horen donderen. Ook sociale codes zijn bepalend voor de sociale mobiliteit.
COLLECTIEVE REALISATIE
Het engagement in ons middenveld, een ontmoetingsplek, is vaak ook positief voor de emancipatie van kansarme jongeren. In het jeugdwerk heb je organisaties als Young Fenix die jongeren de mogelijkheid willen geven om hun mentale besognes kwijt te kunnen, daar waar het thuis soms nog taboe is. Wie mentaal niet alles op een rijtje heeft, zal sociaal ook met moeite stijgen. Een organisatie als Safe Space wil dan weer naast haar jeugdwerking ook de moeders emanciperen omdat het de sociale mobiliteit van hun kinderen ten goede komt. De Chiro versterkt jongeren dan weer door in te zetten op de verantwoordelijkheid om een kamp in elkaar te steken, waar ze competenties verwerven rond leiderschap, samenwerking, zelfredzaamheid, … Capital bereidt kansarme jongeren voor op de arbeidsmarkt door jobbeurzen te organiseren, jongeren met ondernemers te laten speeddaten en zoveel meer. Op die manier hebben ze ook een aantrekkelijke CV die de eerste stappen op de arbeidsmarkt kan vergemakkelijken. Die kruisbestuiving tussen verschillende werelden en verschillende competenties is noodzakelijk om de talenten van jongeren aan te spreken en ten volle tot bloei te laten komen.
Dat ideaal, van sociale mobiliteit, van mensen te versterken, de mogelijkheid te geven om in onze samenleving sociaal te stijgen, is een toekomstproject dat opnieuw veel prominenter op de agenda zou mogen komen te staan. Het is juist daarom pijnlijk om te zien dat we die na de democratisering van ons onderwijs hebben losgelaten. Zo was in Nederland in 1981 maar 11,1% van de 15- tot 75-jarigen hoogopgeleid. Vandaag is dat al 35,5%. Maar het blijft een vertekend beeld, want er is geen evenredige vertegenwoordiging van verschillende kansengroepen. Jongeren met een functiebeperking, jongeren met een migratieachtergrond zijn er bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd. Het is in dat onderwijs, door taal, in ons rijk en uniek verenigingsleven en op de arbeidsmarkt dat jongeren de sociale ladder beklimmen.
Het is in het onderwijs, door taal en kennis, in ons rijk en uniek verenigingsleven en op de arbeidsmarkt dat jongeren de sociale ladder beklimmen.
Dat is de kracht van iemand als Mark Elchardus zijn these van de gedeelde toekomst gestoeld op waarden en tradities die we gemeen hebben om een samenleving vorm te geven. We zijn burgers die snakken naar een hoger doel. Collectieve realisaties kunnen ervoor zorgen dat de herkenbaarheid tussen mensen vergroot, de solidariteit tussen ons gevoed wordt.
Sociale mobiliteit kan zo'n collectieve realisatie zijn. Laten we het dan ook een nieuw leven inblazen. Te beginnen met de vraag wat we er als samenleving voor over hebben om opgroeiende kinderen een glorieuze toekomst waarin hun ontwikkeling en talenten centraal staan, te gunnen? Laten we ze niet klein houden. Hun vleugels moeten niet geknipt worden, maar uitgeslagen. Verwonderd, veerkrachtig, vrank en vrij die gedeelde toekomst tegemoet.
Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 4 (april), pagina 6 tot 11
SOCIALE MOBILITEIT
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.