Abonneer Log in

Kandidatenverloop en gender: de vrouwelijke aanhouder wint?

  • Gertjan Muyters - Postdoctoraal onderzoeker aan het KU Leuven Instituut voor de Overheid
  • Bart Maddens - Gewoon hoogleraar politieke wetenschappen aan het KU Leuven Instituut voor de Overheid

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 8 (oktober), pagina 54 tot 60

De introductie van genderquota leidt niet tot een influx van vrouwelijke ‘offerlamkandidaten’, die telkens opnieuw vervangen worden.

De genderquotawetgeving in België bepaalt dat er evenveel vrouwen als mannen op de lijsten moeten staan. Toch is er nog steeds geen sprake van pariteit in de verschillende parlementen. Sinds de meest recente verkiezingen in 2019 zijn slechts 41,3% van de verkozen kandidaten in alle parlementen vrouw.

Een mogelijke verklaring voor dit onevenwicht is de zogenaamde ‘offerlam-hypothese’ (Lawless en Fox, 2010): politieke partijen rekruteren vrouwelijke kandidaten om te voldoen aan de quotawetgeving, maar die worden al na één verkiezing ‘geofferd’ en vervangen door nieuwe vrouwen. Misschien hebben deze vrouwelijke kandidaten niet de ambitie om geleidelijk aan de politieke ladder te beklimmen (Allen and Cutts, 2020), of staan ze meer afkerig tegenover van de bijhorende intra-partijcompetitie (Kanthak and Woon, 2015). Een andere mogelijke verklaring is dat doorstoten naar de top moeilijker is voor vrouwelijke kandidaten (Piscopo and Kenny, 2020). Hoe dan ook, dit zou impliceren dat een partij elke verkiezing opnieuw nieuwe vrouwelijke kandidaten moet zoeken. Met andere woorden: als de offerlam-hypothese klopt, dan zouden we ten eerste verwachten dat het kandidatenverloop groter is bij vrouwelijke kandidaten dan bij mannelijke kandidaten. Ten tweede impliceert deze hypothese dat het hogere kandidatenverloop bij vrouwen zich vooral manifesteert vanaf de introductie van genderquota.

Zo een ongelijk kandidatenverloop zou aan de basis kunnen liggen van de nog steeds ongelijke gendervertegenwoordiging in onze parlementen. Als de vrouwelijke kandidaten steeds opnieuw worden vervangen, dan zullen ze ook niet de kans krijgen om geleidelijk aan een electorale basis uit te bouwen en te klimmen op de lijst. Bovendien moeten ze een ongelijke strijd aangaan met de meer ervaren mannelijke kandidaten (Put et al., 2021). Die ervaringsdiscrepantie zou onbedoeld door quota bestendigd of zelfs versterkt kunnen worden, als die inderdaad leiden tot meer verloop bij vrouwelijke kandidaten.

GENDERQUOTE IN BELGIË

Een eerste quotawet werd ingevoerd in 1994. Niet meer dan twee derde van de kandidaten op een bepaalde lijst mocht van hetzelfde geslacht zijn. De doeltreffendheid van deze quota tijdens het eerste verkiezingsjaar waarin zij van kracht waren – d.w.z. de federale en regionale verkiezingen van 1999 – was relatief beperkt: het aandeel vrouwelijke parlementsleden steeg slechts tot 24,9% in het federaal parlement en tot 20,3% in het Vlaams parlement (Meier, 2012).

De doorbraak met betrekking tot quota kwam pas in 2002, toen een pariteitsregel voor lijsten werd ingevoerd. Dit betekende dat partijen vanaf de verkiezingen van 2003 verplicht waren om aanzienlijk meer vrouwen op de lijst te zetten dan voorheen. Ook bevatte het Belgische quotasysteem vanaf toen een plaatsingsmandaat: elk geslacht moest vertegenwoordigd zijn in de bovenste drie plaatsen op elke lijst. Sinds de federale verkiezingen van 2007 is het plaatsingsmandaat strenger geworden en beperkt het zich tot de bovenste twee plaatsen. Dit systeem is overgenomen voor de Belgische verkiezingen op alle niveaus (Meier, 2012).

De invoering van drastische quotaregels in 2002 leidde tot een aanzienlijke toename van het aantal verkozen vrouwelijke parlementsleden. Voor het federaal parlement steeg het percentage van 24,9% in 1999 naar 34,7% in 2003 en 36,7% in 2007. Sinds de meest recente verkiezingen in 2019 maken vrouwen 41,3% uit van de gekozen kandidaten.

GENDERPATRONEN IN KANDIDATENVERLOOP

Om genderpatronen in kandidatenverloop te analyseren, maken we gebruik van een omvattende dataset die alle kandidaten behelst van Vlaamse partijen vanaf 1987 tot en met 2019. We beperken ons daarbij tot de partijen die gedurende deze periode constant vertegenwoordigd waren in het parlement, hetzij voor het regionaal, het federaal of het Europees niveau, weliswaar onder verschillende benamingen. Concreet gaat het om de volgende partijen: Agalev-Groen (Groen), SP-Vooruit (SPA), CVP-CD&V (CD&V), VLD-Open VLD (VLD), VU-N-VA (N-VA), Vlaams Blok-Vlaams Belang (VB). In totaal omvat deze dataset 18.393 kandidaatstellingen en 9.905 kandidaten.

In eerste instantie brengen we het kandidatenverloop in kaart door te kijken naar het percentage nieuwe kandidaten in vergelijking met de vorige verkiezing, zowel doorheen de tijd als per partij. Daarnaast kijken we naar het gemiddelde aantal kandidaatstellingen van de kandidaten, opnieuw per verkiezingsjaar of per partij. We gaan met andere woorden na hoe vaak een kandidaat reeds is opgekomen. Die tweede indicator meet de electorale senioriteit van de kandidaten en is als het ware het spiegelbeeld van het percentage nieuwe kandidaten.

Uit het onderzoek blijkt dat er zich sinds 1995 een dalende tendens aftekent in het percentage nieuwe kandidaten, zowel bij mannen als bij vrouwen (FIGUUR 1). Dit wordt weerspiegeld in een stijging van een het aantal eerdere kandidaatstellingen (FIGUUR 2). Dat betekent dat partijen steeds meer een beroep doen op een pool van bestaande kandidaten. Dit wordt deels bepaald door institutionele factoren. In 1995 waren er nieuwe kandidaten nodig voor de eerste rechtstreekse verkiezing van het Vlaams Parlement. Vanaf 2014 waren dubbele kandidaatstellingen bij samenvallende verkiezingen verboden, wat de vraag naar nieuwe kandidaten opnieuw heeft doen toenemen. Het uitzonderlijk lage aantal nieuwe kandidaten in 2010 heeft dan weer te maken met het feit dat het hier vervroegde verkiezingen betrof, waardoor de partijen weinig tijd hadden om nieuwe kandidaten te rekruteren. Het grote aantal nieuwe kandidaten in 2014 was dan ook deels een inhaalbeweging.

We zien ook dat het kandidatenverloop inderdaad altijd hoger is bij vrouwen dan bij mannen. Het aandeel nieuwe kandidaten is hoger bij de vrouwen, terwijl de gemiddelde senioriteit lager is. Op het eerste zicht liggen deze vaststellingen dus in de lijn van de offerlam-hypothese. Dat wordt ook bevestigd door het feit dat de invoering van de stringente 50-50 quotawetgeving vanaf 2003 (stippellijn in figuren) gepaard gaat met een groter verschil in kandidatenverloop. In beide grafieken neemt de afstand tussen de curves voor mannen en voor vrouwen toe. Maar op de lange termijn lijkt dit toegenomen verschil in kandidatenverloop opnieuw uit te vlakken. Zeker vanaf 2014 gaan de gendercurves in beide grafieken terug parallel lopen en is de afstand tussen de curves voor mannen en vrouwen zeer vergelijkbaar met die in de jaren 1980 en 1990.

Vlaams Belang heeft het laagste percentage nieuwe kandidaten, zowel bij de mannen als bij de vrouwen.

In hoeverre varieert het kandidatenverloop tussen de partijen? FIGUUR 3 toont geen ideologisch patroon. Er tekent zich geen duidelijk stijgende of dalende lijn af in het percentage nieuwe kandidaten wanneer we de partijen plaatsen op de links-rechts as. Vlaams Belang (VB) heeft het laagste percentage nieuwe kandidaten, zowel bij de mannen als bij de vrouwen. Dat kan erop wijzen dat het minder evident is voor deze partij om nieuwe kandidaten aan te trekken, bijvoorbeeld omwille van het ‘cordon sanitaire’ of omwille van hun relatieve positionering in het ideologische spectrum. Verder blijkt het percentage nieuwe kandidaten voor de vrouwen in elke partij hoger te liggen dan voor de mannen, behalve bij Groen. Daar is er een zeer klein verschil in de omgekeerde richting. Traditioneel is dit inderdaad een partij die veel aandacht besteedt aan gendergelijkheid. We vinden dus wel een aantal intuïtief verklaarbare partijverschillen, maar die zijn al bij al klein. Op basis van het gemiddelde aantal kandidaatstellingen (hier niet getoond) komen we tot min of meer hetzelfde resultaat. Bij alle partijen, nu ook bij Groen, is de senioriteit groter bij mannelijk kandidaten.

DE IMPACT VAN GENDER(QUOTA) OP ELECTORALE CARRIÈREPATRONEN

De beschrijvende analyse lijkt dus de offerlam-hypothese te ondersteunen: het kandidatenverloop is hoger voor vrouwen dan voor mannen en dit verschil is groter na de introductie van stringente quota, ten minste op korte termijn. Om dit verder te onderzoeken is een multivariate aanpak aangewezen. We moeten immers controleren voor een aantal factoren die bepalend zijn voor de duur van de carrière als kandidaat, en die ook gender-gerelateerd zijn. Zo zijn vrouwelijke kandidaten minder vaak uittredend parlementslid, en bekleden ze minder vaak belangrijke mandaten op lokaal niveau. Bovendien houden we rekening met de leeftijd van de kandidaten en hun electorale score. Daarbij is het ook belangrijk om de carrière van individuele kandidaten te volgen doorheen de tijd en dus een longitudinaal perspectief te hanteren (Franceschet et al. 2012).

Daarom werken we met een multivariate survivalanalyse. Concreet volgen we alle Vlaamse kandidaten van 1987 tot en met 2019, meer bepaald vanaf hun eerste tot en met hun laatste kandidaatstelling. Voor kandidaten met een dubbele kandidaatstelling, wat mogelijk was vóór 2014, wordt per verkiezingsjaar enkel de hoogst gerangschikte kandidaatstelling in rekening gebracht. Deze survivalanalysetechniek stelt ons ook in staat om de onzekerheid over electorale carrièrebeëindiging voor de kandidaten die opkwamen tijdens de meest recente verkiezingsjaren te vatten in het model. Van die kandidaten weten we immers niet of ze nog zullen opkomen als kandidaat bij toekomstige verkiezingen. De technische details van deze analyse laten we hier achterwege, maar zijn terug te vinden in een eerder gepubliceerd Engelstalig artikel (Muyters et al. 2021).

Wanneer we in FIGUUR 4 de kans op electorale loopbaanbeëindiging per partij schatten op basis van dit multivariate survivalmodel dan draaien de resultaten uit FIGUUR 3 om.

Wat blijkt dus? De kans op electorale loopbaanbeëindiging is, alle andere omstandigheden gelijkblijvend, groter voor mannen dan voor vrouwen, en dit in alle partijen. Anders gezegd, het klopt niet dat vrouwelijke kandidaten over het algemeen sneller een punt zetten achter hun carrière als kandidaat dan mannen. Het model bevestigt ook dat de kans op electorale loopbaanbeëindiging groter is voor kandidaten zonder bestuursfunctie op lokaal niveau, zonder parlementair mandaat en voor oudere kandidaten. Bovendien maken kandidaten die veel voorkeurstemmen halen ook meer kans om opnieuw kandidaat te zijn. Maar het is opmerkelijk dat dit beloningsmechanisme enkel speelt bij mannelijke kandidaten. Vrouwelijke kandidaten worden minder beloond voor een sterk resultaat, maar omgekeerd ook minder afgestraft voor een zwakke prestatie.

Het klopt niet dat vrouwelijke kandidaten sneller een punt zetten achter hun carrière als kandidaat dan mannen.

En wat was de impact van de quotawetgeving? Op korte termijn zorgde de ‘quotaschok’ voor kortere carrières voor vrouwen en langere voor mannen. Wat vrouwelijke kandidaten betreft, kan dit het gevolg zijn van een intensieve rekruteringsactie als gevolg van de quota. Dit stimuleert de partijen om op zoek te gaan naar nieuwe vrouwelijke kandidaten, die de eerdere kandidaten voor een stuk vervangen. Op die manier leidt de ‘quotaschok’ dus tot een aanzienlijke vernieuwing van de lijst. Dit zet de partijen er dan allicht ook toe aan om, wat de mannelijke kandidaten betreft, wat meer op veilig te spelen en geen sprong in het duister te wagen met een radicaal vernieuwde lijst. Vandaar dat de introductie van quota op korte term een carrière-verlengend effect heeft voor mannen.

Op lange termijn blijkt dat ook de carrière van vrouwen langer wordt na de introductie van stringente quota. Met andere woorden, de nieuwe vrouwen die worden gerekruteerd om te voldoen aan de quotavereisten blijken ‘blijvers’ te zijn, zelfs meer nog dan voordien. Ze zijn gemotiveerd om keer op keer kandidaat te zijn, ervaring op te doen, en op die manier geleidelijk aan een politieke carrière uit te bouwen. Dit wijst er ook op dat het beperkte aantal vrouwelijke kandidaten in het pre-quota tijdperk niet voortvloeide uit een gebrek aan vrouwelijke kandidaten met ambitie. Het lijkt er eerder op dat die er wel waren, maar te weinig de kans kregen om kandidaat te zijn en te blijven.

Hoe dan ook kan het uitblijven van volledige genderpariteit in de parlementen niet worden toegeschreven aan een groot verloop bij vrouwelijke kandidaten na de introductie van quota. Wat wel kan meespelen, is het zwakkere beloningsmechanisme voor vrouwelijke kandidaten. Het zou kunnen dat vrouwen hierdoor minder snel doorstoten naar een verkiesbare plaats op de lijst. Die opwaartse mobiliteit van kandidaten stelden we inderdaad vast in ander onderzoek (Muyters, 2022). Meer specifiek blijkt dat het na quota-invoering langer duurt voor vrouwelijke kandidaten om een verkiesbare plaats te bereiken, des te meer wanneer we kijken naar de ‘marginale’ plekken net onder de hoogste twee lijstposities waarvoor een wettelijk plaatsingsmandaat van toepassing is.

BESLUIT

We kunnen besluiten dat het inderdaad cruciaal is om een carrièreperspectief te hanteren om genderbias te onderzoeken. Een eenvoudige descriptieve analyse lijkt te bevestigen dat vrouwen sneller vervangen worden als kandidaat en dus louter dienen als eenmalige ‘opvulkandidaat’ om te voldoen aan de quotavereisten.

Dat vrouwen gemiddeld kortere carrières hebben als kandidaat komt vooral omdat ze minder vaak uittredend parlementslid zijn of belangrijke lokale mandaten bekleden.

Dat blijkt echter gezichtsbedrog. Dat vrouwen gemiddeld kortere carrières hebben als kandidaat komt vooral omdat ze minder vaak uittredend parlementslid zijn of belangrijke lokale mandaten bekleden. Als we daarvoor controleren en het carrièrepatroon longitudinaal analyseren, dan zien we dat de introductie van stringente quota op lange termijn zelfs geleid heeft tot een grotere vastberadenheid bij vrouwelijke kandidaten om keer op keer kandidaat te zijn en een ‘de aanhouder wint’-effect te forceren.

Dat dit (nog) niet heeft geleid tot volledige genderpariteit in de parlementen komt misschien omdat er bij vrouwelijke kandidaten een zwakker beloningsmechanisme speelt in die zin dat hun carrièreverloop minder afhangt van hun electorale score en ze daardoor ook minder snel doorstoten naar een verkiesbare plaats. Maar het komt zeker niet omdat ze er sneller dan mannen de brui aan geven. De offerlam-hypothese blijkt met andere woorden een mythe.

Referenties

  • Allen, P., and Cutts, D. (2020). Personality and the gender gap in political ambition. European Journal of Politics and Gender, 3(1), pp. 11-32.
  • Franceschet, S., Krook, M.L., and Piscopo, J.M. (2012). The impact of gender quotas. In: Dahlerup, D. (ed.) The Impact of Gender Quotas. Oxford: Oxford University Press.
  • Kanthak, K. and Woon, J. (2015). Women Don't Run? Election Aversion and Candidate Entry. American Journal of Political Science, 59(3), pp. 595-612.
  • Lawless, J.L., and Fox, R.L. (2010). It still takes a candidate: Why women don’t run for office. New York: Cambridge University Press.
  • Meier, P. (2012). From laggard to leader: explaining the Belgian gender quota and parity clause. West European Politics, 35(2), pp. 362-379.
  • Muyters, G., Put, G-J., and Maddens, B. (2021). Gender bias in candidate turnover: A longitudinal analysis of legislative elections in Flanders/Belgium (1987–2019). Party Politics.
  • Muyters, G. (2022). Determinants of Candidate Turnover in European Established Democracies with a List-PR Electoral System: Discovering The Secret Garden of Politics. Doctoral Dissertation.
  • Piscopo, J.M., and Kerry, M. (2020). Rethinking the ambition gap. Gender and candidate emergence in comparative perspective. European Journal of Politics and Gender, 3(1): pp. 3-10.
  • Put, G-J., Muyters, G., and Maddens, B. (2021). The effect of candidate electoral experience on ballot placement in list proportional representation systems. West European Politics, 44(4), pp. 969-990.

Samenleving & Politiek, Jaargang 30, 2023, nr. 8 (oktober), pagina 54 tot 60

POLITICOLOGISCH ONDERZOEK

Kandidatenverloop en gender: de vrouwelijke aanhouder wint?
Gertjan Muyters en Bart Maddens
Politieke communicatie 2.0: voor elk wat wils?
Lucas Kins en Pauline Claessens
Staatshervorming: L'autonomie fait la force
Maxime Vandenberghe

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.