Abonneer Log in

Het nieuwe diversiteitsmodel van de sp.a

HET VLAANDEREN VAN MORGEN

Samenleving & Politiek, Jaargang 20, 2013, nr. 6 (juni), pagina 41 tot 48

In maart stelden we onze nieuwe beginselverklaring ‘Het Vlaanderen van Morgen’ voor met onder meer een groot hoofdstuk over diversiteit. De inhoud van dit hoofdstuk geraakte in de media snel ondergesneeuwd door de commotie rond de hoofddoek. De tekst gaat echter veel breder met een warm pleidooi voor gelijkheid, vrijheid en verbondenheid. De resoluties over het dragen van levensbeschouwelijke symbolen zijn slechts het logische gevolg van deze nieuwe visie.

De voorbij jaren hebben reeds verschillende prominenten ‘het failliet van de multiculturele samenleving’ of ‘de mislukking van het integratiebeleid’ uitgeroepen. Zonder een waardig alternatief brengt deze collectieve mea culpa ons echter geen millimeter dichter bij een oplossing. De onheilsprofeten oogsten immers wat ze gezaaid hebben. In haar beginselverklaring pleit sp.a voor een andere aanpak die resoluut inzet op sociale gelijkheid, verbondenheid en de vrijheid om zichzelf te kunnen zijn. Meer gelijkheid is cruciaal voor de groepen die kampen met achterstelling in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Los van het vele menselijke leed, verspillen we hierdoor als samenleving ongelooflijk veel talent dat broodnodig is om onze sociale welvaartsstaat te consolideren. Sociaaleconomische emancipatie is noodzakelijk, maar onvoldoende. Er is ook verbondenheid nodig om zowel het draagvlak voor die welvaartsstaat te vergroten als samenlevingsproblemen, wederzijdse vooroordelen, discriminatie en radicalisme aan te pakken. Met verbondenheid bedoelen we niet louter elkaar tolereren, maar effectief samen-leven. Deze verbondenheid moet ten slotte gepaard gaan met de vrijheid om zichzelf te kunnen zijn. Zolang men de principes van onze seculiere rechtsstaat volgt, mag iedereen geloven en zich gedragen zoals hij wil.

SOCIALE GELIJKHEID

De onderwijs- en arbeidsmarktprestaties van grote groepen nieuwe Belgen zijn erbarmelijk. In het onderwijs zijn er aanzienlijke ongelijkheden: etnische minderheden dubbelen vaker een jaar, zijn oververtegenwoordigd in het buitengewoon en beroepsonderwijs en verlaten vaker het secundair onderwijs zonder een diploma.1 Ook op onze arbeidsmarkt stellen we een ‘etnostratificatie’ vast met markante ongelijkheden op vlak van tewerkstellingsgraad, verloning, jobkwaliteit en sectorale verdeling, waarbij personen van Turkse, Maghrebijnse, Congolese of Oost-Europese afkomst steeds de slechtste posities bekleden.2 Deze sociaaleconomische precariteit weerspiegelt zich in trieste armoedecijfers: het armoederisico is voor Marokkaanse Belgen vier en half keer hoger (54%) en voor Turkse en Oost-Europese Belgen drie keer hoger (resp. 33% en 36%) dan dat van etnische Belgen (12%).3

Armoede, werkloosheid en schooluitval zijn echter geen specifiek etnisch-culturele problemen. Steeds meer experts zijn het er over eens dat hun sociale achterstelling in sterke mate te wijten is aan de algemene werking van onze arbeidsmarkt, ons onderwijsstelsel en ons sociaal systeem.4 Veel van de problemen waar Mohamed en Olga mee kampen, gelden evengoed voor Kevin en Fanny. Sp.a pleit dan ook voor een generiek beleid waarbij structurele uitsluitingsmechanismes worden weggewerkt en aan iedereen maatwerk wordt aangeboden. Met een brede oriënterende eerste graad in het secundair onderwijs kan men bijvoorbeeld watervaleffecten vermijden. Dit moet gepaard gaan met individuele leertrajecten doorheen de ganse schoolloopbaan waarbij zowel de leerlingen die meer aankunnen extra geprikkeld worden als de leerlingen die het moeilijk hebben extra (taal)lessen krijgen. De praktijkvoorbeelden van deze aanpak kunnen reeds goede resultaten voorleggen (zoals de Wereldreiziger in Antwerpen). Ook in de strijd tegen jongerenwerkloosheid pleiten we voor maatwerk door aangepaste opleidingsprogramma’s of werkervaringsplaatsen aan te bieden en schoolverlaters intensief op te volgen. Deze maatregelen komen iedereen te goede, maar vooral die bevolkingsgroepen die extra met schooluitval of jeugdwerkloosheid kampen, zoals etnische minderheden.

We stellen wel vast dat er een aantal extra problemen zijn specifiek voor mensen met een migratiegeschiedenis, zoals de Nederlandse taalkennis, discriminatie, de erkenning van buitenlandse diploma’s… Voor deze specifieke problemen zijn er bijkomende inspanningen nodig van alle betrokkenen.

Uit praktijktests en enquêtes blijkt dat de bewuste en onbewuste discriminatie op de arbeidsmarkt problematisch is. Sollicitanten met ‘vreemde’ namen worden bijvoorbeeld minder vaak aangeklikt in de VDAB-databank of uitgenodigd op gesprek dan gelijkaardige sollicitanten met ‘Vlaamse’ namen.5 Sp.a zet in op een drieledige aanpak: opsporen, sanctioneren en het goede voorbeeld geven. Allereerst moet discriminatie proactief door de overheid in kaart gebracht en opgespoord worden. Door vooroordelen wordt discriminatie immers zowel onderschat (door werkgevers) als overschat (door sollicitanten). Het correct in kaart brengen van discriminatie kan via een jaarlijks terugkerende discriminatiemonitor, via ruimer bekende meldpunten discriminatie die meer bevoegdheden hebben en via praktijktesten door de inspectiediensten. Vervolgens moet discriminatie daadwerkelijk bestraft worden. Nog te vaak blijven klachten zonder gevolg. De strijd tegen discriminatie kunnen we pas winnen met een stevige stok achter de deur. De overheid ten slotte moet ook het goede voorbeeld geven. De verschillende overheidsdiensten moeten daarom met concrete diversiteitsplannen en streefcijfers werken. Door de Antwerpse en Gentse stadsbesturen zijn er in dit verband de voorbije jaren interessante diversiteitsprojecten gestart (zoals ambassadeursprojecten, voorlichtingscampagnes, competentie- in plaats van diplomagericht selecteren, een lotingsysteem om jobstudenten te selecteren). En met resultaat, het aandeel etnische minderheden bij het Antwerpse stadspersoneel verdubbelde bijvoorbeeld op zes jaar tijd (van 6% naar 12%) en bij de nieuwe aanwervingen bedroeg het aandeel circa 25%.

Een goede beheersing van het Nederlands is cruciaal voor de sociaaleconomische emancipatie en voor het samenleven in diversiteit. We pleiten voor een divers en voldoende groot aanbod van Nederlandse taalverwerving. Daarnaast moet ook het informeel leren van het Nederlands op bijvoorbeeld de werkvloer, in de kinderopvang en in het verenigingsleven verder aangemoedigd worden. Op die manier wordt Nederlands meer de taal van willen en kunnen in plaats van de taal van moeten en niet mogen. Het stimuleren van een goede beheersing van het Nederlands betekent echter niet dat men de moedertaal niet langer mag leren of gebruiken. Integendeel, we moeten veel meer de troeven van meertaligheid gebruiken.

VERBONDENHEID

Het scheppen van verbondenheid is een werk van lange adem. De uitdaging is om het steriele ‘wij’ en ‘zij’-denken te overstijgen door een gemeenschappelijke noemer van ‘ons’. In Frankrijk en Nederland hebben de politici hiervoor reeds heilloze oefeningen ondernomen waarbij men snel verzandde in abstracte discussies over wat het nu betekent ‘Fransman’ of ‘Nederlander’ te zijn. In plaats van de gemeenschappelijke ‘ons’ van bovenaf te willen vastleggen, kan men de verbondenheid beter dagdagelijks van onderuit laten groeien. Ons uitgangspunt is dat iedereen die woont in een wijk, stad of regio deel uitmaakt van die wijk-, stads- of regionale gemeenschap. De samenleving is van iedereen. We wandelen door dezelfde straten, gaan naar dezelfde winkels, we gebruiken hetzelfde openbare vervoer… De collectieve identiteiten worden op die plaatsen gesmeed. Sociaalpsychologisch onderzoek heeft ook reeds overtuigend aangetoond dat ontmoeting en samenwerking de wederzijdse vooroordelen doen afnemen.6

Verbondenheid is dus een werkwoord waarbij elkeen zijn verantwoordelijkheid moet nemen om van achter de rolluiken te komen en te participeren aan het maatschappelijke leven. De overheid moet dit stimuleren door in het sociale weefsel te investeren. Hiermee bedoelen we niet de interreligieuze wandelingen of de interculturele theekransjes. Deze initiatieven zijn misschien gezellig, maar trekken voornamelijk de reeds overtuigden aan. We denken eerder aan buurtactiviteiten die een breder maatschappelijk doel dienen, zoals huiswerkbegeleiding, buurtsport of wijkgerichte sociale tewerkstelling. Deze projecten hebben als neveneffect dat ze verschillende bevolkingsgroepen uit de buurt bij elkaar brengen.

Samenleven in diversiteit moet je ook van jongs af aan leren. Onderwijs speelt hierin een cruciale rol. Diversiteit moet zowel letterlijk als figuurlijk in het klaslokaal gebracht worden. Uit sociologisch onderzoek blijkt dat er in diverse scholen meer en betere gemengde vriendschappen voorkomen dan in concentratiescholen.7 De grootste concentratiescholen in onze steden zijn echter niet de ‘zwarte’ scholen, maar eerder de ‘witte’ scholen. We moeten dan ook proberen om met een slim inschrijvingsbeleid deze ‘witte burchten’ in de steden wat minder wit te maken. Tegelijkertijd moeten de gedepriveerde ‘zwarte’ scholen middenklasse kinderen kunnen aantrekken. Ook het curriculum zou meer aandacht mogen besteden aan het leren samenleven. Naar het voorbeeld van Québec kan er bijvoorbeeld een vak burgerschapseducatie ingevoerd worden, waarbij leerlingen les krijgen over zowel de verschillende levensbeschouwingen en de migratiegeschiedenis van ons land als over de grondrechten, de democratie en het belang van samenwerking en openheid in een diverse samenleving.8

Samenleven in diversiteit loopt zeker niet altijd van een leien dakje. Wanneer je in multiculturele wijken met de mensen praat, wordt er doorgaans over drie zaken geklaagd: verkeer, vuiligheid en veiligheid (de zogenaamde drie V’s). Ook in andere buurten komen deze problemen voor, maar in multiculturele wijken worden ze door de buurtbewoners wel met de diversiteit in de buurt in verband gebracht. Sp.a is niet blind voor de samenlevingsproblemen die diversiteit met zich meebrengt. Er is niets storender dan buurtlawaai wanneer je kinderen in bed liggen, dubbel geparkeerde auto’s in de straat, of parken die met vuilniszakjes bezaaid liggen. Het lijken onbenulligheden, maar ze zorgen wel voor een gevoel dat niet iedereen dezelfde rechten en plichten heeft, wat dan weer het draagvlak voor ontmoeting en samenwerking ondermijnt.

Sp.a pleit voor een actieve politiek van nabijheid om deze lokale spanningen te ontzenuwen. Deze politiek omvat twee aspecten. Op korte termijn moeten mensen door buurtbemiddelaars en (wijk)agenten op hun asociaal gedrag aangesproken worden. Hardleers gedrag moet ook effectief gesanctioneerd worden (door boetes en/of gemeenschapsdienst). Op lange termijn moet er echter gewerkt worden aan het sociale weefsel van de buurt. En hiermee komen we terug tot de buurtinitiatieven en de sociale emancipatie van de buurtbewoners. Lokale problemen kan men bovendien ook op een positieve manier aanwenden om mensen te mobiliseren. Er gaat bijvoorbeeld een sterk signaal uit van buurtcomités tegen sluikstorten of hard rijden.

VRIJHEID

Betekent de verbondenheid dat iedereen zijn eigenheid dient op te geven? Hoegenaamd niet, samenwerking en solidariteit lukken pas bij wederzijds respect voor elkaars eigenheid. Sp.a kiest daarom resoluut voor het actief pluralisme. Zolang men de principes van onze seculiere rechtsstaat onderschrijft, moet iedereen zichzelf kunnen zijn. En de overheid moet actief voor dit recht opkomen. Om deze redenen moeten we hard optreden tegen zowel racisme, antisemitisme, islamofobie als de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen, homohaat en andere vormen van uitsluiting. De gedachten in ons land zijn vrij, maar concrete handelingen mogen niet uitsluitend zijn of aanzetten tot haat en geweld. Om het met de woorden van Karl Popper te zeggen: ‘we mogen niet tolerant zijn voor intolerantie.’

Net om de diversiteit te koesteren, moeten we ook veel explicieter opkomen voor de waarden die iedereen in de maatschappij moet delen. We moeten bijvoorbeeld nadrukkelijk opkomen voor de scheiding tussen Kerk en Staat, de gelijkheid van mannen en vrouwen, anti-discriminatie en de individuele keuzevrijheid. Links heeft hier te lang over gezwegen, waardoor rechts deze waarden heeft kunnen kapen.

En hiermee komen we tot het polariserende thema bij uitstek: de hoofddoek. Hoewel wij het liever zien als een bredere discussie over diversiteit bij de overheid en op school. In haar intentieverklaring pleit sp.a om levensbeschouwelijke symbolen voor ambtenaren en leerlingen toe te laten. Uitzondering zijn de ambtenaren met functiekledij, waarbij per job bepaald wordt wat een ambtenaar moet dragen in functie van het uitoefenen van die job. Je bepaalt voor die functies dus beter wat iemand moet aandoen in plaats van een lange lijst op te stellen van wat men niet mag aandoen. In overleg wordt dan bekeken in welke mate levensbeschouwelijke symbolen of andere persoonlijke expressievormen al dan niet in de functiekledij geïntegreerd kunnen worden. Naargelang de aard van de functie is het uniform uitgesprokener en daalt bijgevolg de vrijheid om persoonlijke elementen in de kledij te integreren (zoals bij politieagenten of rechters).

Deze godsdienstvrijheid is echter niet absoluut. Allereerst moet de dienstverlening van ambtenaren neutraal zijn, wat betekent dat het overheidshandelen gebaseerd is op democratisch tot stand gekomen regels en niet op religieuze voorschriften. Ten tweede mag de godsdienstvrijheid geen excuus zijn om zich aan bepaalde taken te onttrekken. Leerlingen moeten bijvoorbeeld aan alle georganiseerde sportieve of culturele lessen en activiteiten deelnemen. Ambtenaren moeten mannen en vrouwen gelijk behandelen en dus niet weigeren vrouwen de hand te schudden. Ze moet ook op recepties alcohol serveren als dit bij hun functie hoort. Ten slotte dient godsdienstvrijheid steeds gepaard te gaan met wederzijds respect voor gelovigen, andersgelovigen én niet-gelovigen.

We zijn ons bewust dat deze actief pluralistische visie vertrouwt op een zekere redelijkheid van de betrokkenen. We zijn consequent in onze principes: ambtenaren moeten neutraal en respectvol handelen. Maar bij het uiten van persoonlijke voorkeuren moet er een zekere redelijkheid aan de dag gelegd worden. Als iemand mordicus zijn hoofd wil bedekken, een kort rokje of een korte broek wil dragen of een kruisje wil dragen, dan moet er in overleg ook gediscussieerd kunnen worden over hoe hij/zij dit al dan niet doet. Er zijn verschillende praktijkvoorbeelden uit zowel de publieke als privésector waar dit tot nu toe zeer goed lukt (bijvoorbeeld verschillende ziekenhuizen, Familiehulp, Ikea, kinderopvangdiensten).

Een vaak gehoord tegenargument op deze visie is dat ‘ambtenaren ook het vermoeden van partijdigheid moeten vermijden’ of dat ‘ambtenaren de neutraliteit ook moeten uitstralen’.9 Allereerst kan men zich afvragen waar deze redenering stopt? Wanneer religieuze symbolen vermoedens van partijdigheid wekken, moeten we dan ook andere zaken verbieden die mogelijks die vermoedens oproepen? Wat bijvoorbeeld met de lange baard van Youssef? Het is niet absurd te denken dat Youssef een vrome moslim zou kunnen zijn. Moet Youssef dan zijn baard afscheren? Maar hoe zit het dan met de baard van Marcel? En geldt deze redenering ook voor niet-religieuze zaken? Wat met de vermoedens van Afrikaanse Belgen dat ze racistisch behandeld zullen worden door een blanke ambtenaar? De consequentie van deze redenering is dat je elke ambtenaar achter een scherm moet zetten. Lekker onzichtbaar en anoniem. Gedaan met de uiterlijke diversiteit, maar meteen ook effectief het failliet van onze multiculturele samenleving. Het punt is dat vermoedens van partijdigheid gebaseerd zijn op vooroordelen. In plaats van aan deze vooroordelen toe te geven, moet de overheid ze ontkrachten. Dat kan door net actief de diversiteit zichtbaar toe te laten: mensen merken dan dat iemand met een andere geloofsovertuiging, huidskleur of origine toch correct kan handelen. Een moslima met hoofddoek die bijvoorbeeld twee mannen wettelijk laat samenwonen, zou een sterk staaltje van actief pluralisme zijn.

Een ander tegenargument is dat de ‘hoofddoek een uiting is van een radicale, fundamentalistische stroming binnen de Islam. Wanneer men hoofddoeken toelaat, ondersteunt de overheid die fundamentalistische stroming.’ Islamkundig gezien wordt de hoofddoek niet door de Koran verplicht.10 Enkel via de afgeleide bronnen van de Sunna en de Hadith kan er sprake zijn van een godsdienstig voorschrift. Maar dan nog is er een zeer grote diversiteit in interpretatie mogelijk over de exacte aard, de vorm en de context van hoofdbedekking. Dit tegenargument gaat echter voorbij aan de grote verscheidenheid aan motieven voor het dragen van een hoofddoek (bijvoorbeeld uit traditie, uiting van culturele identiteit, uit streng religieuze overtuiging, als protest tegen islamofobie). De hoofddoek is dan ook een symbool dat voor verschillende groepen verschillende betekenissen kan hebben. Uit een grootschalig sociologisch onderzoek in Nederland blijkt bijvoorbeeld dat slechts 21% van de Turkse en Marokkaanse moslims een hoofddoek draagt omwille van ‘religieuze verplichtingen’.11 Niet iedere moslima met hoofddoek is met andere woorden fundamentalistisch, net zoals niet iedereen met een kruisje de conservatieve standpunten van het Vaticaan en het bisdom onderschrijft. In dit tegenargument maakt men dus een typische ‘pars pro toto’-denkfout: men neemt een deel als representatief voor het geheel. Een hoofddoekenverbod zou bijgevolg disproportioneel zijn.

Het belangrijkste tegenargument wellicht verwijst naar de groepsdruk en de dwang op moslima’s om een hoofddoek te dragen. Niemand zal ontkennen dat die groepsdruk bestaat. De vraag is hoe we deze groepsdruk kunnen bekampen? Het is alvast een illusie om te denken dat met een hoofddoekenverbod de groepsdruk zou ophouden te bestaan. De druk zal zich verplaatsen naar andere handelingen of uiterlijke kenmerken. Het kan hoogstens een tijdelijke maatregel zijn wanneer de situatie bijvoorbeeld in een school volledig geëscaleerd is. Het meest effectieve is om mensen te wapenen tegen die groepsdruk en de beste middelen hiervoor zijn degelijk onderwijs en een goede job.

LA FLANDRE PROFONDE

Uit cijfers van de studiedienst van de Vlaamse regering blijkt dat 66% van de etnische minderheden in Vlaanderen in slechts 40 gemeenten wonen. De inwoners van die 40 gemeenten maken 36% van de Vlaamse bevolking uit. Dit betekent dat het merendeel van de Vlamingen nauwelijks in contact komt of kan komen met etnische minderheden. Spreken over interculturele buurtactiviteiten of anti-discriminatie, is voor hen slaan als een tang op een varken. Zij kennen de diversiteit enkel via het nieuws van het VRT of VTM-journaal, de berichtgeving in de kranten of de avonturen van Mo in Thuis.

En hier knelt het schoentje. Katleen De Ridder toonde in haar boek De witte media aan dat de media zeer gekleurd over etnische minderheden berichten.12 Allereerst blijken etnische minderheden zowel voor als achter de schermen ondervertegenwoordigd te zijn. Voornamelijk in de amusementsprogramma’s komen ze nauwelijks voor. Ten tweede blijkt de Vlaamse pers ook inhoudelijk weinig divers te zijn. De kritiek is dat etnische minderheden als een homogene groep (negatief) afgeschilderd worden. Er is nauwelijks ruimte om de diversiteit binnen de verschillende gemeenschappen aan bod te laten komen. We pleiten bijgevolg voor een genuanceerde en correcte beeldvorming over de diversiteit in de media. De heikele thema’s moeten zeker ruimte krijgen, maar ze moeten genuanceerd gebracht worden. Op deze manier kunnen we vooroordelen tegengaan. De huidige Minister van Media, Ingrid Lieten, heeft op dit vlak reeds stappen in de goede richting gezet, met onder andere concrete streefcijfers en een consequent diversiteitsbeleid (bijvoorbeeld jaarlijkse monitoring, diversiteitspromotoren, sensibiliseringscampagnes om scholieren van vreemde origine warm te maken voor een mediaopleiding). Deze inspanningen moeten in de toekomst verdergezet worden.

BESLUIT

In een recente studie werd de maatschappelijke positie van tweede generatie Turken in zeven verschillende Europese landen vergeleken.13 De onderzoekers toonden aan dat in landen waar kinderen van migranten kansen krijgen zich een hoopvolle toekomst aftekent. De succesvolle tweede generatie neemt daar het voortouw in de emancipatie en zijn de vaandeldragers van fundamentele mensenrechten. In de andere landen schrijft men het trieste verhaal van gemiste kansen, frustraties en rebellie. Deze internationale vergelijking toont aan dat het beleid wel degelijk het verschil kan maken.

Met de beginselverklaring heeft de sp.a een duidelijke keuze gemaakt voor een nieuwe beleidsvisie. We willen niet langer de brandweer zijn van multiculturele brandhaarden, maar eerder de architect van een samenleving waarin de verschillende bevolkingsgroepen effectief samenleven. Onze belangrijkste bouwstenen hierbij zijn sociale emancipatie, verbondenheid en keuzevrijheid. Ons cement zijn basiswaarden zoals de gelijkheid van mensen, de scheiding tussen Kerk en Staat en anti-discriminatie. In plaats van te polariseren willen we focussen op de gedeelde samenleving en onze basiswaarden. Met de beginselverklaring is de aftrap voor het debat gegeven. Het is nu aan de leden om de bal al dan niet binnen te koppen.

Pieter-Paul Verhaeghe
Medewerker sp.a studiedienst

Noten
1/ Duquet N., Glorieux I., Laurijssen I. et al. (2006). Wit krijt schrijft beter. Schoolloopbanen van allochtone jongeren in beeld. Antwerpen: Garant.
Jacobs D., Rea A. (2011). Verspild talent: de prestatiekloof in het secundair onderwijs tussen allochtonen en autochtone leerlingen volgens het PISA-onderzoek 2009. Brussel: Koning Boudewijnstichting.
Lamote C., Van Damme J. (2011). Iedereen gekwalificeerd? Een samenvatting van de kenmerken, oorzaken, gevolgen en aanpak van ongekwalificeerde uitstromen vanuit een Vlaams en Europees kader. Brussel: Vlaams ministerie van onderwijs en vorming.
2/ Tielens M. (2005). Eens allochtoon, altijd allochtoon? De socio-economische etnostratificatie in Vlaanderen. In: Jaarboek 2005. De arbeidsmarkt in Vlaanderen. Steunpunt WSE.
Phalet K. (2007). Down and out: the children of migrant workers in the Belgian labour market. In A. Heath S. Cheung (red.) Unequal chances. Ethnic minorities in Western Labour Markets (pp. 143-180), London: British Academy.
Glorieux I., Laurijssen I., Van Dorsselaer Y. (2009). Zwart op wit. De intrede van allochtonen op de arbeidsmarkt. Antwerpen: Garant.
3/ Dierckx D., Vranken J., Coene J., Van Haarlem A. (2011). Armoede en sociale uitsluiting Jaarboek 2011. Leuven: Acco.
4/ Verhagen F. (2010). Hoezo mislukt? De nuchtere feiten over de integratie in Nederland. Amsterdam: Nieuwe Amsterdam Uitgevers.
Crul M., Schneider J., Lelie F. (2013). Superdiversiteit. Utrecht: VU Uitgeverij.
5/ VDAB Studiedienst (2004). Het emancipatiebeleid van allochtonen en erkende vluchtelingen. Werkzoekende allochtonen. Brussel: VDAB. Kif Kif (2012). Op Cit.
6/ Pettigrew T., Tropp L. (2006). A meta-analytic test of intergroup contact theory. Journal of Personality and Social Psychology, 90, pp. 751-783. Savenkoul M., Scheepers P., Tolsma J., et al. (2011). Anti-Muslim attitudes in the Netherlands: tests of contradictory hypotheses derived from ethnic competition theory and intergroup contact theory. European Sociological Review, 27, pp. 741-758.
7/ Van Houtte M., Stevens P. (2009). School ethnic composition and students’ integration outside and inside schools in Belgium. Sociology of Education, 82, pp. 217-239. Demanet J., Agirdag O., Van Houtte M. (2012). Constrict in the school context: the impact of ethnic school diversity on the quantity and quality of friendships. Sociological Quarterly, 53, pp. 654-675.
8/ Loobuyck P. (2013). Maak van diversiteit een schoolvak. De Standaard, 19 februari 2013.
9/ Vermeersch E. (2010). Islam en hoofddoek: met de breedhoeklens.
10/ Encyclopaedia of the Qur’an, 2006, Volume V, pp. 412-416. Leiden: Brill Publishers.
11/ Maliepaard M., Gijsberts M. (2012). Moslims in Nederland. Amsterdam: Sociaal-cultureel Planbureau.
12/ De Ridder K. (2010). De witte media. Of waarom ‘allochtonen’ altijd slecht nieuws zijn. Leuven: Lannoo Campus.
13/ Cru M., Schneider J., Lelie F. (2013). Op cit.

sp.a - diversiteit - hoofddoeken - Het Vlaanderen van Morgen

Samenleving & Politiek, Jaargang 20, 2013, nr. 6 (juni), pagina 41 tot 48

HET VLAANDEREN VAN MORGEN

Het nieuwe diversiteitsmodel van de sp.a
Pieter-Paul Verhaeghe
Het Duitse model voorbij?
Paul Kalma
Het samen offensief
Carl Devos
Solidaire en toegankelijke gezondheidszorg, tegen welke prijs?
Paul Callewaert
Samen het Rijnlandmodel verzekeren
Caroline Copers
Het laatste taboe: de vergroening van de fiscaliteit
Bart Martens

Abonneer je op Samenleving & Politiek

abo
 

SAMPOL ONLINE

40€/jaar

  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
MEEST GEKOZEN

SAMPOL COMPLEET

50€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
 

SAMPOL STEUN

100€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*
 

SAMPOL SPONSOR

500€/jaar

  • Je ontvangt het magazine in de bus
  • Je leest het magazine online
  • Je hebt toegang tot het enorme archief
  • Je krijgt een SamPol draagtas*

Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via info@sampol.be of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de Algemene voorwaarden.

Je betaalt liever via overschrijving?

Abonneren kan ook uit het buitenland.

*Ontdek onze SamPol draagtas.