Niet alleen heeft de Nederlandse Partij van de Arbeid (PvdA) in één jaar tijd beide electorale benen gebroken - zij verloor dramatisch bij de gemeenteraads- en provinciale verkiezingen - zij riskeert haar maatschappelijke relevantie te verliezen. Als een typische Noord-Europese sociaaldemocratische partij is zij bij uitstek de klassieke coalitie van de intellectuele middenklasse en dat deel van de bevolking dat zonder bescherming van de overheid niet lang overeind kan staan. De intellectuele elite dreigt zij kwijt te raken aan GroenLinks en D66 en de te beschermen bevolking aan de SP. Zij wordt zo van de partij van links tot één partij van links, maar in die magere vorm verliest zij haar bestaansreden: de grote coalitie die in staat is macht uit te oefenen. Voor sectarisme is zij naar haar aard ongeschikt.
PIJNLIJKE NEDERLAGEN IN STAD EN STREEK
Toen ik in 1995 aan mijn tweede mandaat begon als lid van de Eerste Kamer, overheerste de teleurstelling dat de PvdA was teruggezakt naar 14 zetels. Acht jaar daarvoor waren het er nog 26 geweest en vier jaar daarvoor 16. Twee fracties waren nu groter dan die van de PvdA: de liberale VVD kreeg er 22 en het christendemocratische CDA 19. Nog een alarmerend feit: de SP, nieuwe concurrent op links, had haar eerste zetel in de Eerste Kamer gekregen.
Twintig jaar later heeft de VVD in de Eerste Kamer 13 zetels maar is zij niettemin de grootste partij; het CDA heeft er 12 en de PvdA heeft er nog 8. Was in 1995 de PvdA nog de op twee na grootste partij, nu zijn naast VVD en CDA ook D66 (10 zetels), Wilders’ PVV (9) en de SP (9) allemaal groter dan de PvdA.
Dat wijst om te beginnen op de totale verbrokkeling van de politieke machtsverhoudingen in de Eerste Kamer, als gevolg van de fragmentatie van de provinciale volksvertegenwoordigingen, die optreden als kiescollege van de Eerste Kamer. De uitslag voor de provinciale staten van 18 maart 2015 laat echter nog iets meer zien dan fragmentatie alleen. De sociaaldemocratische PvdA werd meer dan gehalveerd ten opzichte van de Tweede Kamerverkiezingen in 2012: zowel D66 aan haar rechterzijde als SP aan haar linkerzijde is nu groter dan de PvdA. In de provinciale verkiezingen voltrok zich aldus hetzelfde drama als bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2014, toen de sociaaldemocratie ook ruimschoots werd gepasseerd door D66 en SP, juist daar waar de PvdA langdurig de grootste en dominante partij was geweest: in de steden.
Zowel in de bestuurscolleges van deze steden als in veel provincies is de partij vrijwel niet meer vertegenwoordigd: niet in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, maar ook niet meer in die van Friesland, Groningen, Utrecht en Zuid-Holland. Bijkomend drama: waar de PvdA uit het dagelijks bestuur wordt verwijderd, is de SP vaak haar vervangster. GroenLinks is op zijn best over zijn dieptepunt van 2012 heen, maar uitzonderingen daargelaten is er van echt machtsherstel geen sprake.
Dat leidt alvast tot een paar pijnlijke conclusies, nog voordat wij goed en wel zijn begonnen. De grote traditionele sociaaldemocratische partij heeft niet alleen dramatisch verloren, maar andere linkse partijen hebben dat op geen stukken na gecompenseerd. Links Nederland lijdt als geheel dus aan krimpverschijnselen.
Tweede conclusie: de PvdA moet verder met twee gebroken benen: haar positie zowel in gemeenten en als in provincies is immers ernstig verzwakt, vooral daar waar zij traditioneel sterk was. Zij heeft nog slechts een redelijk grote fractie in de Tweede Kamer en een aantal ministers in het kabinet-Rutte II, tezamen met de VVD. Dat past wel bij de traditionele fixatie van de sociaaldemocratie in Nederland op de nationale politiek, maar de gebrekkige representatie in gemeenten en provincies kan haar nu lelijk opbreken.
Want, er is nog een derde conclusie mogelijk, al is die hopelijk nog voorbarig. De PvdA is niet langer dé partij van links in Nederland; zij is één partij van links geworden naast andere, die groter of even groot zijn. Voor een traditionele sociaaldemocratische partij in Noord-Europa is dat een tamelijk rampzalige situatie, zoals hierna nog aan de orde komt.
DE TELOORGANG VAN EEN KLASSIEKE COALITIE
Onmiskenbaar is de achteruitgang van de Nederlandse sociaaldemocratie onderdeel van een ontwikkeling die zich in een groot deel van Europa voltrekt en waarbij vooral de twee grote volkspartijen, christendemocratie en sociaaldemocratie, structureel bezig zijn terrein te verliezen. In Nederland hebben christelijke partijen en de PvdA langdurig bijna twee derden van de zetels in de Tweede Kamer bezet, maar uiterlijk vanaf de jaren 1990 is sprake van duurzame achteruitgang van beide. In landen als Duitsland, België, Oostenrijk, Italië en Frankrijk is de situatie niet principieel verschillend; hooguit is de teruggang er soms minder dramatisch.
Daardoor is er in de politieke arena’s een groot gat ontstaan. Aan de linkerkant is er ruimte gegroeid voor groene partijen en voor populistisch links, zoals Die Linke in Duitsland en de SP in Nederland. De christendemocratie maar ook de sociaaldemocratie hebben daarnaast macht prijsgegeven aan rechts-populistische partijen, als de PVV in Nederland, het Front National in Frankrijk, UKIP in Groot-Brittannië en AfD in Duitsland. De Vlaamse N-VA valt daarmee niet op één lijn te stellen, maar het is niettemin het project van een politieke entrepreneur die vroeger te midden van de oude volkspartijen minder ruimte zou hebben gekregen.
Nederland wordt geteisterd door hoge volatiliteit van het kiesgedrag. Het aantal zetels dat bij verkiezingen van partij wisselt is in Europa nergens zo hoog als in Nederland, zelfs niet in Italië. Niet langer wordt gestemd volgens sociologische criteria (godsdienst of klasse) maar issue georiënteerd. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat daarmee zichtbaar wordt dat de oude gedisciplineerde industriële samenleving is veranderd in een veel beweeglijker en individualistische dienstensamenleving. Dat maakt politieke partijen onrustig. In Nederland heeft het een periode van politieke instabiliteit ingeleid. Sinds de eeuwwisseling heeft Nederland al zeven verschillende coalities gekend in vijftien jaar; tussen 1980 en 2000 regeerden drie coalities ruim twintig jaar.
Alleen bij verkiezingen voor de Tweede Kamer heeft de PvdA zich tot heden als de grootste partij op links weten te handhaven. Zij moet concurreren met de SP die weifelt tussen oppositie en antisysteempolitiek en met het postmoderne GroenLinks dat oud links-radicalisme verenigt met ecologische aspiraties. En eigenlijk ook met het links-liberale D66, dat zich de laatste tien jaar wel steeds verder van de partijen van links is gaan verwijderen.
Traditioneel is de sociaaldemocratie een coalitie van de intellectuele middenklasse met de oude werknemersklasse, met degenen die zonder overheidsinterventie economisch en sociaal zwak staan. Juist in die coalitie die haar kritische massa verschaft, vindt zij haar bestaansrechtvaardiging. Zij is daardoor ook de belangrijkste ‘opvang’ geworden voor naar Nederland gemigreerde minderheidsgroepen.
Zij wordt nu verscheurd door enerzijds partijen als GroenLinks en D66, die sterke aantrekkingskracht uitoefenen op de intellectuele middenklasse, en anderzijds door de SP, die vooral de werknemers, in het algemeen de klassieke lagere middenklasse, naar zich toe trekt. Een partij die coalitie wil blijven van beide groepen kan dat alleen als zij tegelijkertijd veruit de grootste is en het grootste machtspotentieel vertegenwoordigt. Al in de jaren 1970 waren veel kiezers van de PvdA het in een aantal opzichten veel meer eens met kleine meer rechtse partijen dan met de eigen partij, maar toch bleven zij stemmen op de PvdA. Die representeerde immers de macht van links. Het gevaar is nu dat de PvdA die positie structureel kwijtraakt, maar dan heeft zij geen bestaansreden meer.
De rivaliteit tussen PvdA en SP is ook terug te vinden in de vakbeweging. De sociaaldemocratische voorzitter van de FNV (de Nederlandse ABVV), Agnes Jongerius, is er het slachtoffer van geworden toen zij bereid was de verhoging van de pensioenleeftijd te verdedigen. Dat bracht een reorganisatieproces op gang dat ternauwernood is ‘gewonnen’ door de sociaaldemocratische vleugel in de bond, intussen geleid door Ton Heerts.
DRIEVOUDIG BIJKOMEND LEED
Een ongeluk komt nooit alleen. De PvdA worstelt immers met nog drie andere duurzame en tegelijk pijnlijke problemen.
Sinds het referendum over het Europese grondwettelijke verdrag in 2005, waarbij de meerderheid van de PvdA-kiezers tegen stemde terwijl de partij zelf enthousiast vóór was, is de partij inzake Europa volledig verkrampt geraakt. Zij ziet geen kans een zowel uitgesproken als evenwichtig standpunt te formuleren met als gevolg dat kiezers niet weten waar zij met de partij aan toe zijn. SP enerzijds (contra Europa) en GroenLinks en D66 anderzijds (pro Europa) scoren daardoor bij Europese verkiezingen hoog, maar de PvdA is nu al twee keer bij deze verkiezingen van de mat geveegd. Zij ziet geen kans een attractief Europees leiderschap te tonen.
In Nederland heeft de sociaaldemocratie een traditioneel imago van sterk stedelijk bestuur. In zekere zin heeft zij het paradigma van vooruitziend gemeentelijk bestuur geformuleerd, allereerst en lang vóór 1940 in de grootste steden zoals Amsterdam en Rotterdam. Daar kon zij haar trotse ‘wethouderssocialisme’ demonstreren in decennia, waarin zij zorgvuldig buiten het landsbestuur werd gehouden. (Belgische socialisten hadden toen al lang en herhaaldelijk meegeregeerd.)
Dit wethouderssocialisme maakte een nieuwe bloeiperiode door in de jaren 1980, waarin PvdA-wethouders met succes werkten aan de vernieuwing van stedenbouw en architectuur maar ook bijdroegen aan nieuwe economische bloei en zelfs terugkeer van vooral jonge generaties naar de stad. Daarbij hanteerden zij echter wel een stijl van besturen die weinig tegenspraak duldde en het doorgaans allemaal beter wist dan wie ook. Minder raad wisten zij met de sterk groeiende groep van allochtone minderheden die zich in arbeiderswijken vestigden te midden van haar oude aanhang, die daardoor van zijn eigen woonomgeving maar ook van de partij vervreemdde.
‘Wethouderssocialisme’ - of ‘burgemeesterssocialisme’ in andere landen van Europa - is als zodanig geen exclusief Nederlands verschijnsel. Net zo min als de verleiding politieke overtuiging in te ruilen voor koude technocratie en te gemakkelijke voorkeur voor een niet doordacht ‘multiculturalisme’. Dat zijn autonome factoren gebleken voor de sterke verliezen van de PvdA in de steden, die andere partijen hebben verleid het nu maar eens zonder de ‘arrogante betweterij’ van de sociaaldemocratie te proberen. Vanaf 2002 begon dat her en der steeds beter te lukken.
Ten slotte, bij provinciale verkiezingen heeft de PvdA steeds structureel lager gescoord dan bij gemeenten en Tweede Kamer. Het waren altijd al verkiezingen om met angst en vrees af te wachten, omdat ze door hun slechte uitslagen nogal eens bijdroegen aan het einde van coalities waarin de PvdA meeregeerde, zoals diverse keren is gebeurd.
Toch is er met de verkiezingen van maart 2015 iets bijzonders aan de hand. De partij verloor, onder andere ten koste van de SP, juist in de provincies waar zij vanaf haar oprichting het sterkst is geweest. Vooral in Groningen - waar dankzij de gaswinning de aarde periodiek is gaan beven met grote schade aan huis en haard - moest de PvdA het ontgelden, overigens gesecondeerd door de VVD. Ook in Friesland en Drente ging het helemaal mis. De beide regeringspartijen moesten er boeten voor de nogal trage en ook weifelende en ongecoördineerde reactie op de ‘trage ramp’ van Groningen. Dat werd vooral de sociaaldemocratie kwalijk genomen: zij was toch de sterkste kracht in het noorden en waarom deed zij nu ‘niets’? Waarschijnlijk is er een vertrouwensbreuk ontstaan die niet snel zal worden geheeld.
REGEREN MET LIBERALEN GAAT VAN AU
Zoals bekend maakt de PvdA deel uit van een regerende coalitie met de VVD. Die was de uitkomst van de verkiezingen van 2012, die nauwelijks een andere reële mogelijkheid bood. Gewoonlijk gebruiken in Nederland partijen een maandenlang voortslepende kabinetsformatie om burgers ervan te doordringen dat er niets ander op zit. Een verkiezingscampagne voeren waarin twee partijen elkaars felste bestrijders zijn en dan toch samen regeren: het is vaker vertoond, maar altijd nadat burgers ruim de tijd hadden gekregen aan het idee te wennen.
Dat gebeurde nu niet. Vrijwel de dag na de verkiezingen begon de vorming van een coalitie van VVD en PvdA. Zij werd binnen twee maanden met succes afgesloten. Mark Rutte, opnieuw premier, en Diederik Samsom, de leider van de PvdA die in de Tweede Kamer bleef, leken het met elkaar nogal te hebben getroffen. Het zijn beiden zakelijk ingestelde generatiegenoten, maar met opmerkelijk weinig gevoel voor het vermoeiende maar ook noodzakelijke politieke ritueel.
Na betrekkelijk korte tijd werd al zichtbaar wat inmiddels een hardnekkige emotie onder de bevolking is geworden: Nederland wenste niet te wennen aan de coalitie van VVD en PvdA; het bleef de snel gevormde coalitie grondig wantrouwen.
Vervolgens bleek de al te vlot gevormde coalitie in de Eerste Kamer geen meerderheid te hebben. Dat hadden Rutte en Samsom wel gezien, maar de gevolgen ervan waren toch onderschat. Dus kwam de coalitie aanvankelijk nauwelijks aan regeren toe, terwijl er diep ingrijpende maatregelen op de agenda stonden: het EMU-tekort terugbrengen tot voor Europa aanvaardbare proporties en dus rigoureus bezuinigen; voorts een aantal onvermijdelijk geworden hervormingen in de volkshuisvesting, in de organisatie van de arbeidsmarkt, in de opbouw van het pensioen, in de kosten van academische opleidingen en in de gezondheidszorg.
Het wonder van deze coalitie bleek, dat zij er na aanloopproblemen in slaagde haar meerderheid uit te breiden met D66 en twee kleine orthodox-protestantse partijen, waarmee zij de begrotingen van 2014 en 2015 door Tweede en Eerste Kamer wist aanvaard te krijgen, naast een groot aantal van de genoemde hervormingen. In het geval van de studiefinanciering werkte ook GroenLinks met de coalitie mee.
Dat haalde de gram bij de kiezers niet weg, maar het liet wel zien dat de coalitie tot effectief regeren in staat is. Alleen, als er dan toch iets mis gaat, zoals met een wet voor de gezondheidszorg in december 2014, dan gaat het ook grondig mis en ontstaat er aanstonds een crisisstemming. Ook het lot van illegale vreemdelingen leent zich daarvoor, omdat sociaaldemocraten en liberalen daarin lijnrecht tegenover elkaar staan. Wat de zaken voor de kiezers ten slotte compliceert is dat wetgeving niet zelden een socialer aanzien krijgt, maar niet primair dankzij de PvdA maar dankzij de Christen-Unie.
Drie partijen vormen daartegenover samen het ‘Afwijzingsfront’: het CDA, ondanks haar bestuurlijke traditie; de rechts-populistische PVV en, tot grote teleurstelling van de PvdA, de SP. Te begrijpen is dat wel. De socialisten van SP werden door de verkiezingsuitslag diep teleurgesteld: slechts vijftien zetels, terwijl er veel meer waren verwacht. Diederik Samsom deed vervolgens geen enkele serieuze poging de SP bij de vorming van het kabinet te betrekken; er kon niet eens een serieus gesprek met SP-leider Emile Roemer vanaf.
Nu de economie in Nederland begint aan te trekken, een jaar later dan de regeringspartijen in 2012 hadden gehoopt en verwacht, wordt de sfeer een tikje meer ontspannen, maar lang hing boven Nederland de zorg over omvangrijke bezuinigingen, vergezeld van kostbare hervormingen die samen een procyclisch effect op de toch al stagnerende economie moesten hebben. Dat bleek later mee te vallen, maar voor de sfeer was het niet goed. Sommige van deze hervormingen, zoals die op de fiscale aftrekbaarheid van hypotheekrente op het eigen huis, hadden veel eerder kunnen en moeten worden genomen. Dan waren ze veel minder hard aangekomen. Een verhoging van de huurtarieven maar ook van het hoge btw-tarief (van 19 tot 21%) was even weinig bevorderlijk voor de populariteit van de coalitie.
Bij dit alles viel de defensieve houding op van de parlementariërs van de PvdA. De kritiek lieten zij stelselmatig over aan de SP of aan GroenLinks, maar een overtuigde verdediging van alle maatregelen kwam er evenmin, ook als dat had gekund. Juist de sociaaldemocratie stond voor de plicht te laten zien dat de maatschappij dankzij de sterk gegroeide welvaart fundamenteel is veranderd en dat dit gevolgen moet hebben voor de organisatie van arbeid en sociale zekerheid; dat bescherming van economisch kwetsbare groepen anders moet worden georganiseerd dan vijftig jaar geleden. Juist de sociaaldemocratie stond voor de plicht te laten zien dat een gemiddeld veel hoger opgeleide en bijbehorend mondige samenleving een ander genre bestuur vraagt dan in het industriële tijdvak. Daarin slaagde zij echter niet.
Het was het wetenschappelijk bureau van de partij, de Wiardi Beckman Stichting, die in 2013 het debat over de fundamentele waarden van sociaaldemocratische politiek is begonnen. Partijvoorzitter Hans Spekman bleek bereid dit gedachtegoed te omhelzen, maar uit regering en parlement kwamen tot nu toe hoofdzakelijk lauwe reacties. Teken dat men het daar voornamelijk ziet als hinderlijk in de weg lopen. Uitgerekend de sociaaldemocratie leeft in Nederland echter van het openlijk gevoerde, soms ook hartige debat.
IS ER NOG REDDING VOOR LINKS?
De hier beschreven lijdensgeschiedenis is niet volledig, maar doet niettemin de vraag rijzen of er voor Links in Nederland, de sociaaldemocratie in het bijzonder, nog redding is. Een vraag die ook daarom moeilijk te beantwoorden is, omdat de volatiele Nederlandse kiezer soms geheel onverwacht van voorkeur kan wisselen. Zo kan het lijken alsof alles goed gaat, zoals in 2012, terwijl er van weinig meer dan een oprisping sprake is. Het omgekeerde kan zich echter ook voordoen, zoals in 2002-2003.
Een strategie voor de langere termijn ontwikkelen is onmiskenbaar ingewikkeld. Het is dus een kwestie van niet te veel naar electorale bewegingen alleen kijken, maar veeleer inhoudelijk naar de toekomstige boodschap van de sociaaldemocratie. Daarbij moet aanstonds mede de vraag worden beantwoord of de oude coalitie van intellectuele middenklasse en werknemersklasse kan worden hersteld en zo ja, hoe dat het best zou kunnen. Het zou daarbij behulpzaam zijn die coalitie alvast te herbouwen door de consequente samenwerking van de drie linkse partijen, PvdA, GroenLinks en SP, te bevorderen. Met twee daarvan in de parlementaire oppositie is dat gecompliceerd, maar er zou alvast op provinciaal en stedelijk niveau mee kunnen worden begonnen.
Hans Spekman heeft de eerste stappen gezet en steun gekregen van de voormalige politieke leidsvrouw van GroenLinks, Femke Halsema. Herstel van links maar ook van de sociaaldemocratische coalitie is op termijn alleen mogelijk door samenwerking; dat biedt ook het perspectief dat voorwaarde is voor effectieve linkse machtsvorming. Daarmee is er nog geen meerderheid, maar die heeft Links in Nederland nooit gehad en die is ook niet nodig gebleken voor effectieve invloed. Wel was en is daarvoor het koesteren van de banden met de vakbeweging vereist.
Voorts zal vooral de PvdA zich uit het defensief van de laatste jaren moeten bevrijden en het regeringsbeleid onbekommerder tegemoet moeten treden. Daar is zij gelukkig voorzichtig mee begonnen, hoe riskant het ook is. Niet alleen Kamerleden maar ook wethouders (wij hebben er nog wel een paar), burgemeesters en provinciebestuurders zullen zich vrijelijk moeten uitlaten over de richting waarin de Nederlandse samenleving zich moet ontwikkelen. Dat is een route, weg van doctrinaire privatisering en marktwerking, weg van een managementstaat die de op MBA-schooltjes geleerde systemen belangrijker vindt dan het vreedzaam en humaan functioneren van de maatschappij.
De PvdA kan en moet kortom laten zien dat Nederland meer is dan Den Haag en de partij meer is dan Diederik Samsom. Dat zou de psychologische druk op zijn leiderschap ook verminderen.
In de linkse beweging zal de sociaaldemocratie moeten tonen dat de wereld haar werkterrein is en niet alleen het eigen land. Niet om met een kleine partij uit een klein land de hele wereld te regeren, maar om de verdeling van welvaart en kennis in de wereld tot uitgangspunt te nemen van haar boodschap voor de eigen kleine natie. Tot die boodschap hoort onvermijdelijk dat dit kleine land deel is van de Europese Unie en daaraan zijn internationale betekenis ontleent. Dat het dus in verdere integratie van die Unie moet investeren, haar moet versterken als waardengemeenschap en er de onderlinge solidariteit moet vergroten.
Joop van den Berg
Emeritus hoogleraar in Leiden en Maastricht, oud-lid van de Eerste Kamer en oud-directeur van de Wiardi Beckman Stichting.
Bibliografie
- Frans Becker en Menno Hurenkamp (red.), Lokale politiek als laboratorium. In de voetsporen van Wibaut en Drees, (WBS Jaarboek 2009), Den Haag, 2009.
- J.Th.J. van den Berg, Snelle bevalling, krachtige naweeën, in: S&D, 69 (2012), 11/12, pp. 10-16.
- Ingrid van Biezen, Partijen en democratie: revitaliseren of herdefiniëren?, in: Sarah de Lange e.a. (red.), Politieke partijen, overbodig of nodig?, Den Haag, Raad voor het Openbaar Bestuur, 2004, pp. 31-42.
- M. Gallagher, M.Laver, P. Mair, Representative Government in Modern Europe, New York, 2006.
- Joop Hippe en Gerrit Voerman (red.), Van de marge naar de macht. De Christen-Unie 2000 – 2010, Amsterdam, 2010.
- Menno Hurenkamp e.a. (red.), Tegenwicht. Waarom waarden ertoe doen, Amsterdam, 2013.
- Rudy Kagie, De socialisten. Achter de schermen van de SP, Amsterdam, 2004.
- Paul Kalma, Uit de greep van het bestuur: politiek als bezielde strijd om het algemeen belang, in: Sarah de Lange e.a. (red.), Politieke partijen, overbodig of nodig?, Den Haag, Raad voor het Openbaar Bestuur, 2004, pp. 83-95.
- André Krouwel en Nachshon Rodrigues Pereira, Gesmolten kern. De derde nederlaag op rij, in: S&D, 72 (2015), 2, pp. 5–13.
- Paul Lucardie en Gerrit Voerman (red.), Van de straat naar de staat? GroenLinks 1990-2010, Amsterdam, 2010.
- Huib Pellikaan, Tom van der Meer en Sarah de Lange, The Road from a Depoliticized to a Centrifugal Democracy, in: Acta Politica, 38 (2009), 1, pp. 23-49.
- Monika Sie Dhian Ho, Van waarde. Sociaaldemocratie voor de 21e eeuw, Amsterdam, 2013.
- JacquesThomassen, Carolien van Ham en Rudy Andeweg, De wankele democratie. Heeft de democratie haar beste tijd gehad?, Prometheus -Bert Bakker, Amsterdam, 2014.
- Josse de Voogd, Bakfietsen en rolluiken. Een electorale geografie van Nederland, Bureau de Helling (GroenLinks) z.p., 2011.
State of the Left - PvdA - Nederland
Samenleving & Politiek, Jaargang 22, 2015, nr. 5 (mei), pagina 65 tot 72
STATE OF THE LEFT
Abonneer je op Samenleving & Politiek
Het magazine verschijnt 10 keer per jaar; niet in juli en augustus.
Proefnummer? Factuur? Contacteer ons via
info@sampol.be
of op 09 267 35 31.
Het abonnementsgeld gaat jaarlijks automatisch van je rekening. Het abonnement kan je op elk moment opzeggen. Lees de
Algemene voorwaarden.
Je betaalt liever via overschrijving?
Abonneren kan ook uit het buitenland.
*Ontdek onze SamPol draagtas.